ECLI:NL:RBAMS:2025:4750

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
13/119553-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in België

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 1 april 2025 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen en momenteel gedetineerd in Nederland. De behandeling van het EAB vond plaats op 12 juni 2025, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België beoordeeld, waarbij eerder is geoordeeld dat er een algemeen gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in België. De Belgische autoriteiten hebben echter garanties gegeven over de detentieomstandigheden, waaronder voldoende leefruimte en toegang tot gezondheidszorg. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat deze garanties onvoldoende zijn, gezien de psychische problemen van zijn cliënt. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de garanties voldoende zijn om het risico op onmenselijke behandeling weg te nemen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling na overlevering, en dat de argumenten van de raadsman niet voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/119553-25
Datum uitspraak: 26 juni 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 18 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 april 2025 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 juni 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsmandaat bij verstek van 1 april 2025, afgeleverd door een onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling BRUGGE.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 20 mei 2025 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken – Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[de opgeëiste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Brugge indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [de opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte.

Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.

- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de afgegeven garantie onvoldoende waarborgen biedt voor de opgeëiste persoon omdat hij psychische problemen heeft in de vorm van een bipolaire stoornis, PTSS en psychoses. De Belgische garantie is daarom wat betreft de gezondheidszorg en bescherming in dit geval te algemeen dan wel onvoldoende specifiek en individueel. Bovendien kent het Belgische gevangeniswezen geen gelijkwaardige variant op het Nederlandse PPC waarvoor de opgeëiste persoon in Nederland inmiddels geselecteerd is. Er zijn wel Forensisch Psychiatrische centra (in Antwerpen en Gent), maar die zijn eerder vergelijkbaar met tbs-instellingen in die zin dat daar forensisch psychiatrische patiënten worden opgenomen die omwille van een psychische stoornis strafbare feiten hebben gepleegd. De raadsman heeft ter onderbouwing een rapport van 18 oktober 2024 van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen (CTRG) en het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de Rechten van de Mens (FIRM) overgelegd waaruit zou blijken dat er problemen zijn op het gebied van geïnterneerden. Hij heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie over de detentieomstandigheden op te vragen. Ook zou dan meer informatie verstrekt kunnen worden over de psychische problemen van opgeëiste persoon tot op heden in de PI’s waar hij verbleven heeft.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de verstrekte detentiegarantie het algemeen gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling is weggenomen. Dat de opgeëiste persoon psychische zorg nodig heeft, maakt dit niet anders.
Oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2025 [5] ) gaat de rechtbank aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen.
De rechtbank ziet in de door de raadsman aangevoerde argumenten geen reden om te oordelen dat de verstrekte garantie niet afdoende zou zijn. Zijn stelling, die er in de kern op neer komt dat gedetineerden met psychische problemen in België een reëel gevaar lopen om aan een onmenselijke of vernederende behandeling te worden onderworpen wegens het ontbreken van adequate behandelvoorzieningen, is niet met objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens onderbouwd. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de garantie, dat de opgeëiste persoon binnen de gevangenis van Brugge adequate gezondheidszorg krijgt, niet zal worden nageleefd nu dit niet een soortgelijke instelling is als het Nederlandse PPC, heeft hij niet onderbouwd. Verder overweegt de rechtbank nog dat de opgeëiste persoon geen geïnterneerde is en dus niet zal worden geplaatst in een van de Forensische Psychiatrische centra in België. De rechtbank hoeft de omstandigheden daar dus niet te toetsen. De detentieomstandigheden staan dan ook niet aan overlevering in de weg. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet ook geen reden de behandeling van de zaak aan te houden.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Rb. Amsterdam 29 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:553.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.