ECLI:NL:RBAMS:2025:4514

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
C/13/754382 / FA RK 24-4934 en C/13/768968 / JE RK 25-333
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling perspectiefbesluit GI in het licht van verlenging jeugdbeschermingsmaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een familiezaken met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.P.A. Vos, verzocht om een omgangsregeling met haar kinderen en om vergoeding van proceskosten. De Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 9 september 2022 bij een pleegmoeder wonen en dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing steeds zijn verlengd. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder en de GI beoordeeld en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 5 juli 2026 en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens verlengd. Tevens is een omgangsregeling vastgesteld waarbij de moeder minimaal eenmaal per drie weken omgang zal hebben met de kinderen, onder begeleiding van een pleegzorgmedewerker. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/13/754382 / FA RK 24-4934 (omgang)
C/13/768968 / JE RK 25-333 (ots en muhp)
Datum uitspraak: 1 juli 2025
Beschikking
in de zaken van
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. W.P.A. Vos te Amsterdam,
verzoekster in de zaak met zaaknummer C/13/754382 / FA RK 24-4934,
verweerster in de zaak met zaaknummer C/13/768968 / JE RK 25-333.
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI,
verweerder in de zaak met zaaknummer C/13/754382 / FA RK 24-4934,
verzoeker in de zaak met zaaknummer C/13/768968 / JE RK 25-333.
De zaken gaan over:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2015 in [geboorteplaats 1] (Polen),
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[de pleegmoeder],
hierna te noemen de pleegmoeder;
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als informant aan:
[de vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Raad.

1.Het (verdere) verloop van de procedures

1.1.
Het verloop van de procedure tot en met 14 januari 2025 in de zaak met zaaknummer C/13/754382 / FA RK 24-4934 is weergegeven in de beschikking van die datum, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken, waaronder:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 5 mei 2025 in de zaak met zaaknummer C/13/768968 / JE RK 25-333, ingekomen bij de griffie op 9 mei 2025.
1.3.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door een tolk Frans;
- de moeder, bijgestaan door een tolk Pools en door haar advocaat;
- mw. [naam 1] als vertegenwoordigster van de Raad;
- mw. [naam 2] als vertegenwoordigster van de GI;
- de pleegmoeder.
1.4.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] in een brief naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft daar niet op gereageerd.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Op 5 juli 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld en deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
2.3.
Op 22 augustus 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de kinderen en zij wonen sinds 9 september 2022 bij de pleegmoeder. Deze machtiging is nadien steeds verlengd.
2.4.
In de beschikking van 14 januari 2025 in de zaak met zaaknummer C/13/754382 / FA RK 24-4934 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de moeder en de kinderen.
2.5.
Tussen de vader en de kinderen vindt (onbegeleide) omgang plaats.

3.De verzoeken

3.1.
De moeder verzoekt een omgangsregeling te bepalen tussen haar en de kinderen en een vergoeding van de proceskosten.
3.2.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Verder verzoekt de GI het opvoedperspectief van de kinderen bij de pleegmoeder vast te stellen. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
Op de standpunten ten aanzien van de verzoeken wordt hieronder, samengevat en voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De standpunten

4.1.
De moeder
De moeder heeft zich niet verweerd tegen het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen. Wat het perspectief van de kinderen betreft, heeft de moeder zich verweerd omdat zij dat perspectief niet met haar diepste gevoel kan verenigen. De moeder is blij dat de kinderen zich veilig voelen en het fijn hebben bij de pleegmoeder. De moeder zou in haar hart het liefste zelf voor haar kinderen willen zorgen, omdat het nu eenmaal haar kinderen zijn. Toch gunt de moeder de kinderen hun huidige opvoedomgeving bij de pleegmoeder. Daarom wil zij graag een oordeel van de rechtbank over het perspectief(besluit). Het doet de moeder verdriet dat zij de kinderen nu al zes maanden niet meer heeft gezien. De moeder vindt het fijn dat de GI en de pleegmoeder haar informeren over hoe het met de kinderen gaat. De moeder wil graag weer regelmatig, voorspelbaar en positief contact met de kinderen, zodra dat voor de kinderen mogelijk is. Zij heeft daarom bij de mondelinge behandeling verzocht de eerder bepaalde voorlopige omgangsregeling als minimale definitieve omgangsregeling te bepalen. Het inhoudelijk vormgeven van die regeling en het mogelijk in de toekomst uitbreiden van het contact met de kinderen, moet wat de moeder betreft onder regie van de GI en op geleide van waar de kinderen behoefte aan hebben verder plaatsvinden.
4.2.
De vader
De vader heeft bij de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het belangrijkste voor hem is dat het goed met de kinderen gaat. Op dit moment is de beste plek voor de kinderen bij de pleegmoeder volgens hem.
4.3.
De pleegmoeder
De pleegmoeder probeert de kinderen te motiveren naar het omgangsmoment met de moeder te gaan. Door Levvel is op allerlei manieren, zelfs met druk, geprobeerd de kinderen naar het omgangsmoment met moeder te krijgen. Dat is niet gelukt en heeft zelfs averechts gewerkt. Nu probeert de pleegmoeder, met de GI en met pleegzorg, de kinderen op een positieve manier het contact met de moeder aan te laten gaan. De pleegmoeder gaat iedere drie weken naar het contactmoment met moeder toe en praat dan met moeder over hoe het met de kinderen gaat. De kinderen gaan niet mee, maar het contact tussen de moeder en de pleegmoeder is inmiddels goed en de pleegmoeder vindt dat waardevol. De kinderen, met name [minderjarige 1] , ervaart meer rust nu er minder druk op haar wordt gelegd om de omgangsregeling na te komen. De pleegmoeder heeft [minderjarige 1] laten weten dat de moeder haar een brief heeft geschreven, waarin ze aangeeft dat zij zich aansluit bij wat [minderjarige 1] wil. Door dat aan te geven, ervaart [minderjarige 1] meer rust. Vanuit die rust kan mogelijk worden toegewerkt naar het hervatten van het contact met de moeder. De pleegmoeder staat daar voor open en werkt daar aan mee.
4.4.
De GI
De GI blijft bij het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen, alsmede het verzoek tot toetsing van het perspectiefbesluit. Beide ouders en dan met name de moeder hebben grote stappen gezet en laten zien dat zij het belang van de kinderen voorop stellen. Sinds de vorige beschikkingen van de kinderrechter en de rechtbank, heeft de GI met de moeder gesprekken gevoerd over het perspectief van de kinderen en hun beleving daarvan, alsmede met hun gevoel over het contact met de moeder. Ondanks haar verdriet over het lange tijd niet zien van de kinderen is het de moeder gelukt mee te denken over wat in het belang van de kinderen is en welke boodschap zij aan de kinderen kan geven. De moeder heeft een brief aan [minderjarige 1] geschreven, waarin zij aangeeft dat ze het goed vindt dat [minderjarige 1] een veilige en fijne plek heeft bij de pleegmoeder en dat ze er begrip voor heeft als [minderjarige 1] daar wil blijven. De pleegmoeder heeft dat aan [minderjarige 1] overgebracht en gezien dat haar weerstand richting de moeder daardoor is afgenomen. De GI zal de komende tijd gaan werken aan het overbrengen van de erkenning door de moeder van het verdriet en de boosheid van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft een brief aan de GI geschreven waarin ze aangeeft dat ze bij de pleegmoeder wil blijven wonen, omdat ze het daar fijn vindt. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid over waar zij verder opgroeien. Met het bevestigen van het perspectiefbesluit door de rechtbank, ontstaat die duidelijkheid. Daarna kunnen de kinderen zich in hun veilige opvoedomgeving richten op hun verdere ontwikkeling, waaronder het zich vormen van een positief beeld van hun beide ouders en het hebben van positief contact met hun beide ouders. Een eerste stap daartoe is de samenwerking tussen de moeder en de pleegmoeder. Zij zien elkaar nu elke drie weken bij het contactmoment volgens de voorlopige omgangsregeling. Dat is een belangrijke positieve boodschap die zij geven aan de kinderen. De moeder en de pleegmoeder willen [minderjarige 1] niet langer onder druk zetten, maar juist aansluiten bij de ruimte die [minderjarige 1] heeft in het aangaan van contact met de moeder. Het uitstralen van die boodschap aan [minderjarige 1] is voor haar belangrijk. Ook is positief dat zowel de moeder als de vader [minderjarige 1] geven wat zij nodig heeft, door haar weerstand en emoties te erkennen. De vader probeert [minderjarige 1] te ondersteunen in het herstel van het contact met de moeder en dat zal op de lange termijn ook een positief effect hebben.
4.5.
de Raad
De Raad heeft zich aangesloten bij het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen. Ook is het bepalen van het perspectief van de kinderen noodzakelijk. Als de rechtbank het perspectiefbesluit van de GI ondersteunt, ontstaat er voor de kinderen duidelijkheid en rust. Dat zal de kinderen en de moeder helpen om het contact te hervatten. Met name [minderjarige 1] heeft duidelijkheid over haar perspectief nodig. De vader heeft een vaste omgangsregeling met de kinderen en dat gaat goed. Het is nodig dat ook de vader de kinderen ondersteunt bij het opnieuw aangaan van contact met de moeder. Het zal tijd kosten om de kinderen de ruimte te laten voelen en benutten om het contact met de moeder te herstellen, maar de Raad verwacht dat dat mogelijk is. De moeder verdient een groot compliment voor alles wat zij doet om de kinderen te horen en erkennen en hen de ruimte te geven die zij nodig hebben. Dat maakt de kans op een zo groot mogelijke rol als moeder op (nabije) afstand groter. De toekomst zal uitwijzen welke frequentie en duur van contact tussen de moeder en de kinderen uiteindelijk het best passend voor de kinderen is. Dat kan onder regie van de GI verder worden vormgegeven.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank moet in deze zaak een beslissing nemen op de verzoeken van de moeder en de GI, die in het belang van de kinderen is. Voordat de rechtbank die verzoeken inhoudelijk zal beoordelen, merkt de rechtbank op dat het duidelijk is dat er veel is gebeurd in het leven van de ouders en de kinderen. Dat heeft bij hen allemaal zijn sporen nagelaten. Uiteindelijk heeft dit er toe geleid dat de kinderen nu al jaren bij de pleegmoeder wonen. De ouders hebben zich, ieder voor zich, ondanks alles ingezet in het belang van de kinderen. Met name de moeder heeft veel moeten doen om haar leven een positieve wending te geven en dat heeft zij gedaan. De ouders stellen de belangen van hun kinderen voorop en blijven dat doen, ook als dat (nog) niet het resultaat heeft waarop zij hoopten. De ouders verdienen voor hun niet aflatende inzet een groot compliment.
5.2.
Zoals gezegd wonen de kinderen al jaren bij de pleegmoeder en ontwikkelen ze zich daar goed. Met de vader hebben de kinderen voorspelbaar en positief contact. Met de moeder hebben zij nu al enige tijd helemaal geen contact meer. In beginsel is het in het belang van kinderen om vrij en onbelast contact te kunnen hebben met hun beide ouders zodat ze met hen een band kunnen opbouwen en zelfstandig van hun beide ouders een beeld kunnen vormen. Het feit dat dit in relatie tot de moeder nu niet mogelijk is, is niet alleen heel jammer maar vormt ook een bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. Daarnaast worden de kinderen nog altijd in hun ontwikkeling bedreigd, door alles wat zij en hun ouders hebben meegemaakt waar nog hulpverlening en/of behandeling voor nodig is.
5.3.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] Daartegen is ook geen verweer gevoerd en daarom ligt dit verzoek voor toewijzing gereed. De rechtbank verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, zoals verzocht.
5.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding. [2] Zij wonen niet bij een gezag dragende ouder en daarom is een machtiging tot uithuisplaatsing nodig. Het gaat goed met de kinderen bij de pleegmoeder, zij kunnen daar blijven en daar staat iedereen ook achter. Hoewel het goed voorstelbaar is dat de moeder vanuit haar gevoel het liefst zelf voor de kinderen zorgt, ziet ook zij in dat het met de kinderen goed gaat bij de pleegmoeder en gunt zij hen dat. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat zij bij de pleegmoeder blijven, dat er van daaruit kan worden gewerkt aan het wegnemen van de bedreigingen in hun ontwikkeling en aan herstel van het contact met de moeder. De rechtbank deelt de hoop en de verwachting van alle betrokkenen dat er bij de kinderen door het geven van duidelijkheid over waar zij mogen blijven wonen en opgroeien, ruimte ontstaat voor het opnieuw aangaan van het contact met de moeder. Dit is momenteel met name bij [minderjarige 1] van belang, die de afgelopen tijd in toenemende mate weerstand heeft laten zien tegen contact met de moeder.
5.5.
Dan heeft de GI de rechtbank nog verzocht het door haar genomen perspectiefbesluit te toetsen. Hoewel dat een verzoek is waarin de wet niet voorziet en waarvan de Hoge Raad (1 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1148) heeft bepaald dat de rechtbank daar geen beslissing op kan nemen, ziet de rechtbank in alles wat er door de GI en de moeder is aangevoerd aanleiding hier toch, zoals verzocht, een overweging aan te wijden. De Hoge Raad laat de rechtbank immers wel de ruimte een perspectiefbesluit te beoordelen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opgroeiperspectief van een kind. Een perspectiefbesluit is een besluit dat door de GI genomen wordt en waar de GI voor verantwoordelijk is. Het is begrijpelijk dat zowel de GI als de moeder de behoefte hebben dit besluit aan een rechter voor te leggen en vanuit het oogpunt van rechtsbescherming komt de rechtbank dat ook wenselijk voor. Ten aanzien van het door de GI gevolgde proces bij het nemen van het perspectiefbesluit, acht de rechtbank het goed denkbaar dat het bespreken met de kinderen van dat perspectiefbesluit in juli 2024 en het daarbij geuite voornemen dat aan de kinderrechter voor te leggen, onrust en verwarring bij de kinderen heeft veroorzaakt. De rechtbank sluit niet uit dat dat in deze zaak heeft meegespeeld bij de toenemende weerstand van [minderjarige 1] ten opzichte van het contact met de moeder. De rechtbank geeft de GI daarom ten overvloede en als advies in overweging haar protocol in dat opzicht nog eens nauwkeurig te bezien. Wat daar verder van zij: de huidige situatie is die waarin [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , volgens alle professionals, duidelijkheid over hun perspectief nodig hebben. Dat zal bij hen, zo is de hoop en verwachting, rust brengen en ruimte scheppen voor hun verdere ontwikkeling, waaronder herstel van het contact met de moeder. Om die reden oordeelt de rechtbank dat het perspectiefbesluit van de GI in het belang van de kinderen is.
5.6.
De rechtbank gunt de kinderen fijn contact met de moeder en andersom. Het is heel belangrijk dat de vader, de moeder, de pleegmoeder en de betrokken hulpverlening allemaal de mening delen dat contact met de moeder in het belang van de kinderen is en daar hun best voor doen. Omdat er op dit moment al een tijd geen contact is en omdat het belangrijk is dat bij het hervatten van het contact wordt gewerkt binnen de ruimte die de kinderen daarvoor hebben, zal de rechtbank een omgangsregeling bepalen zoals door de moeder verzocht. Dat betekent dat de eerder bepaalde voorlopige regeling nu zal worden bepaald als minimale omgangsregeling en dat de hervatting en opbouw daarvan onder regie van de GI en op geleide van wat de kinderen nodig hebben en aankunnen, zal plaatsvinden. Ook eventuele toekomstige uitbreiding van de regeling zal onder regie van de GI en op geleide van wat de kinderen nodig hebben en aankunnen, plaatsvinden. Mocht er onverhoopt een wijziging van de regeling nodig worden geacht die een beperking inhoudt, dan moet daartoe een verzoek aan de rechter worden gedaan.
5.7.
Wat het verzoek tot vergoeding van de proceskosten betreft, overweegt de rechtbank dat deze vanwege de aard van deze (familierechtelijke) procedures worden gecompenseerd. Iedere partij moet de eigen kosten dragen.
5.8.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.9.
De rechtbank deelt de inhoud van haar beslissing in een brief aan de kinderen mee. Die brief wordt afzonderlijk aan de kinderen toegestuurd en is ook aan deze beschikking gehecht zodat de ouders daar kennis van kunnen nemen.
5.10.
Daarom beslist de rechtbank het volgende.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 5 juli 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 5 juli 2026;
6.3.
bepaalt in het kader van de omgangsregeling dat:
- de moeder minimaal eenmaal per drie weken, gedurende 3 uur, (voorlopig) onder begeleiding van een pleegzorgmedewerker, omgang zal hebben met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , op een locatie nader in te vullen door de GI en Levvel, waarbij:
- de omgang tussen de moeder en de kinderen op een andere locatie dan het [locatie] of de locatie van Levvel zal plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een (binnen of buiten) speeltuin, een park, een bibliotheek of een andere (openbare) gelegenheid of locatie waar een activiteit kan worden ondernomen. Indien de kinderen weigeren te komen, zal de pleegmoeder naar de moeder gaan om dit door te geven en informatie uit te wisselen, ter normalisatie van het contact. Daarnaast zal de pleegmoeder een foto of filmpje van de moeder in de speeltuin aan de kinderen tonen, met de boodschap dat het jammer is dat de omgang niet heeft plaatsgevonden;
- de pleegmoeder tijdens de omgang niet aanwezig zal zijn op de locatie waar de omgang zal plaatsvinden;
- de GI/Levvel de kinderen (enkele dagen) voordat de omgang zal plaatsvinden, zal voorbereiden op de omgang;
- de GI/Levvel (zo mogelijk een gedragsdeskundige) de pleegmoeder adviezen geeft over hoe zij de kinderen kan voorbereiden op het omgangsmoment en hoe zij vanuit haar rol kan bijdragen aan onbelast contact tussen de kinderen en de moeder;
- de GI monitort hoe het afwijzende gedrag van [minderjarige 1] naar moeder zich ontwikkelt en laat hier zonodig nader onderzoek naar doen;
- de GI/Levvel aan moeder concreet advies geeft wat van haar verwacht wordt om de bezoekmomenten voor de kinderen fijn te laten verlopen en haar zo nodig, een aanvullende training aanbiedt,
waarbij geldt dat het hervatten en opbouwen van deze minimale omgangsregeling onder regie van de GI en op geleide van wat de kinderen nodig hebben en aankunnen, zal plaatsvinden en waarbij geldt dat eventuele toekomstige verruiming en/of verandering (die geen beperking mag inhouden) van de regeling onder regie van de GI en op geleide van wat de kinderen nodig hebben en aankunnen, zal plaatsvinden;
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025 door mr. A. van Luijck, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. G.S. Crince Le Roy en K. Duker, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. G. Veldman als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.