ECLI:NL:RBAMS:2025:4331

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
C/13/761513 / HA RK 24-464
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage bescheiden voor schadevergoeding van investeerders afgewezen, artikel 843a Rv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van Philips Investors Recovery Limited (PIRL) om inzage in bescheiden van Ernst & Young Accountants LLP (EYA) op grond van artikel 843a Rv. PIRL, dat de belangen van 124 institutionele investeerders behartigt, verzocht om inzage in controledossiers van EYA met betrekking tot de jaarrekeningen van Koninklijke Philips N.V. (Philips) van 2016 tot en met 2022. PIRL stelde dat EYA tekortgeschoten was in haar zorgplicht als controlerend accountant en dat dit had geleid tot schade voor de investeerders. EYA verweerde zich tegen het verzoek en betwistte de vertegenwoordigingsbevoegdheid van PIRL. De rechtbank oordeelde dat PIRL niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij recht had op de gevraagde inzage. De rechtbank wees het verzoek af, oordeelde dat het verzoek een 'fishing expedition' was en dat PIRL niet had voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv. Tevens werd PIRL veroordeeld in de proceskosten van EYA, die op € 2.094,00 werden begroot. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/761513 / HA RK 24-464
Beschikking van 12 juni 2025
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
PHILIPS INVESTORS RECOVERY LIMITED,
gevestigd te Guernsey,
verzoekende partij (
PIRL),
advocaten: mrs. Q.L.C.M. Bongaerts, N.K.S. Redner en L. Meinen,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
ERNST & YOUNG ACCOUNTANTS LLP,
gevestigd te Rotterdam,
verwerende partij (
EYA),
advocaten: mrs. J.S. Kortmann, C.F. Michiels en F.R. de Meulemeester.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 20 december 2024, met producties,
- de tussenbeschikking van 20 februari 2025 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de op 17 april 2025 binnengekomen akte met aanvullende bijlagen van PIRL, met producties,
- het op 23 april 2025 binnengekomen verweerschrift, met producties,
- de mondelinge behandeling van 1 mei 2025.

2.De feiten

2.1.
EYA is sinds 1 januari 2016 de controlerend accountant van de naamloze vennootschap Koninklijke Philips N.V. (hierna: Philips). EYA voert vanaf het boekjaar 2016 de wettelijke controle van de jaarrekeningen van Philips uit.
2.2.
Op 26 april 2021 heeft Philips bij de presentatie van haar kwartaalcijfers 2021 melding gemaakt van kwaliteitsproblemen die zij had geconstateerd in een onderdeel dat werd gebruikt in bepaalde apneu-apparaten. Philips berichtte in dat verband het volgende:

Regretfully, we have identified a quality issue in a component that is used in certain sleep and respiratory care products, and are initiating all precautionary actions to address this issue, for which we have taken a EUR 250 million provision
2.3.
Philips heeft in verband met de hiervoor genoemde kwaliteitsproblemen de volgende voorzieningen getroffen:
Datum Bedrag voorziening
26 april 2021 EUR 250 miljoen
26 juli 2021 EUR 250 miljoen
12 januari 2022 EUR 225 miljoen
25 april 2022 EUR 165 miljoen
30 januari 2023 EUR 85 miljoen
24 april 2023 EUR 575 miljoen
2.4.
PIRL is een special purpose claimvehikel dat op 10 oktober 2022 is opgericht door Woodsford Group Limited.
2.5.
Op 28 september 2023 is een overeenkomst met als titel ‘Philips Action Participation Agreement’ (hierna: participation agreement) ondertekend door enerzijds PIRL en anderzijds de heren [naam 1] en [naam 2] als
authorised signatory for and on behalf of the Investor. Als
Investorwordt in de participiation agreement Velliv, Pension & Livsforsikring A/S (hierna: Velliv) aangemerkt.
2.6.
Artikel 2, 3, 4.1. en 4.2. van de participation agreement luiden als volgt:
“2. Acquisition of the Rights
PIRL hereby agrees to fully and finally acquire from the lnvestor any and all Rights. The lnvestor hereby agrees to fully and finally sell, transfer and assign to PIRL any and all of the Rights. PIRL agrees to accept the sale, transfer and assignment of such Rights by the lnvestor.
3. Assignment of the Rights
The lnvestor irrevocably assigns the Rights to PIRL and PIRL accepts the assignment of the Rights.
4. Notification of the Assignment
4.1.
PIRL shall at its own discretion, either register this Agreement (in accordance with art. 3:94(3) Dutch Civil Code) or notify the lnvolved Parties of the Assignment (in accordance with art. 3:94(1) Dutch Civil Code).
4.2.
The lnvestor will not notify the lnvolved Parties of the Assignment.”
2.7.
Artikel 7.1, 7.2 en 7.3 van de participation agreement luiden als volgt:
“7. Power of Attorney and Mandats
7.1.
The Investor grants a power of attorney to PIRL to do any other act or thing or give any instruction that is necessary or desirable or which PIRL deems fit in order to give effect to the terms and/or the intent of this Agreement, including:
7.1.1.
By opting in to or opting-out of any class action or comparable collective
action in relation to any and all of the Involved Parties and/or the same or similar underlying facts and matters, including any such action brought by the Stichting or any other foundation or stichting; and
7.1.2.
If the Assignment for any reason is not or is no longer legally valid or is unenforceable, the Investor grants a power of attorney to PIRL to, under the same or similar terms and conditions as this Agreement, have the necessary deeds and documents drawn up and to sign these and, moreover, to perform all acts as in the sole opinion of PIRL are necessary or useful to assign the Rights to PIRL.
7.2.
The power of attorney under clausule 7.1 is irrevocable and shall include the power of substitution as well as the permission for PIRL to act as counterparty to the Investor.
7.3.
The Investor hereby also grants PIRL an exclusive mandate (“privatieve last”) pursuant to Article 7:414 in connection with 7:423 Dutch Civil Code to, in its own name but for the benefit of the Investor, perform all that is legally necessary or desirable in order to achieve Compensation for the Rights, including by interrupting the applicable limitation period and the filing of Proceedings. PIRL hereby accepts this exclusive mandate. If PIRL relies on this exclusive mandate, the identity of the Investor as the mandator will be disclosed to the extent required by law.”
2.8.
Bij brief van 16 oktober 2023 heeft PIRL EYA bericht dat zij de belangen behartigt van institutionele investeerders die vanaf 1 april 2016 aandelen hebben gekocht in het kapitaal van Philips en deze aandelen hebben gehouden of verkocht na de openbaarmaking van het door Philips vastgestelde kwaliteitsprobleem in een onderdeel dat wordt gebruikt in bepaalde slaap- en ademhalingszorgproducten. PIRL heeft EYA verzocht om de volgende documenten te verstrekken:
  • inhoudsopgaven van de controledossiers met betrekking tot de door EYA gecontroleerde jaarrekeningen van Philips van de jaren 2016 tot en met 2022;
  • alle documentatie met betrekking tot de in casu verplichte opdrachtgerichte kwalititeitsbeoordeling (OKB) zoals omschreven in de artikelen 18 tot en met 20 van het Besluit toezicht accountantsorganisaties (Bta); en
  • de engagement letter(s) en daarop van toepassing zijnde voorwaarden waarin de relatie tussen EYA en Philips is vastgelegd.
2.9.
Bij brief van 30 oktober 2023 en 12 december 2023 heeft EYA PIRL verzocht gedocumenteerd te onderbouwen op welke grond PIRL de belangen van de investeerders behartigt en om de investeerders te identificeren en per investeerder schriftelijk bewijs van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van PIRL te verstrekken.
2.10.
Bij brief van 5 december 2023 berichtte PIRL dat zij de belangen van 124 institutionele investeerders behartigde, die hun vorderingen aan PIRL hebben overgedragen en een volmacht en last hebben verstrekt aan PIRL.
2.11.
Bij brief van 12 december 2023 verzocht EYA PIRL wederom om schriftelijk bewijs van haar vertegenwoordigingsbevoegdheid aan EYA en een gewaarmerkt uittreksel van de cessieakte en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst te verstrekken.
2.12.
Op 29 januari 2024 reageerde PIRL op de brief van EYA met daarbij een
non-disclosure agreementen de mededeling dat PIRL bereid was in discussie te gaan over het delen van informatie als EYA deze overeenkomst binnen twee dagen zou tekenen en retourneren.
2.13.
EYA reageerde op 30 januari 2024 dat de gestelde voorwaarde van PIRL misplaatst was en dat op hen een verplichting rustte de verzochte informatie te verstrekken.
2.14.
PIRL heeft daarna op 25 maart 2024 een lijst met namen van 124 investeerders gestuurd naar EYA.
2.15.
Op 10 januari 2025 heeft EYA per brief haar verzoeken herhaald en PIRL gewezen op haar wettelijke verplichting om aan die verzoeken te voldoen. De door EYA verzochte stukken zijn niet door PIRL verstrekt.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
PIRL verzoekt op grond van artikel 843a (oud) Rv de rechtbank – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
- primair: EYA te bevelen PIRL (digitaal) afschrift te verschaffen van diverse bescheiden zoals genoemd in randnummer 88 van het verzoekschrift,
- subsidiair: EYA te bevelen PIRL inzage te verschaffen in de hiervoor genoemde bescheiden, steeds op straffe van een dwangsom en met veroordeling van EYA in de kosten van deze procedure.
3.2.
Ter zitting heeft PIRL aan het verzoek toegevoegd dat de rechtbank ingeval van toewijzing van het verzoek daar de voorwaarde aan kan verbinden dat EYA binnen twee weken na de te wijzen beschikking eerst een inhoudsopgave verstrekt tot op documentniveau van de controledossiers op basis waarvan PIRL vervolgens kan aangeven welke documenten zij nodig heeft.
3.3.
EYA verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en heeft uitvoerig verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van PIRL op grond van artikel 843a (oud) Rv moet worden afgewezen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.2.
PIRL is niet in Nederland gevestigd, waardoor de rechtbank ambtshalve haar internationale rechtsmacht en het toepasselijke recht zal moeten beoordelen. De rechterlijke bevoegdheid bij voorlopige bewijsverrichtingen wordt volgens vaste rechtspraak ontleend aan de bevoegdheid om kennis te kunnen nemen van het bodemgeschil. [1] Nu EYA in Nederland is gevestigd en de voorgenomen bodemvordering een burgerlijke- of handelszaak betreft van na 10 januari 2015, is deze rechtbank op basis van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I bis [2] in ieder geval tegenover EYA internationaal bevoegd. Uit artikel 10:3 BW volgt dat over de wijze van procederen, waaronder begrepen het al dan niet uitvoeren van voorlopige bewijsverrichtingen, ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlandse recht van toepassing is.
4.3.
Het verzoek van PIRL is gegrond op artikel 843a (oud) Rv. Die bepaling is per 1 januari 2025 vervallen, maar blijft op grond van overgangsrecht van toepassing in deze zaak, omdat deze zaak voor die datum aanhangig is gemaakt. [3]
Exhibitieverzoek
4.4.
Artikel 843a (oud) Rv biedt een partij de mogelijkheid inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden te vorderen. Artikel 843a (oud) Rv voorziet echter niet in een onbeperkt recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden. Het artikel biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan een partij slechts het bestaan vermoedt of waarvan hij vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen in de hoofdzaak. Ter voorkoming van dergelijke
fishing expeditions,stelt artikel 843a (oud) Rv het inzagerecht afhankelijk van een aantal cumulatieve vereisten. In dit artikel is bepaald dat degene die daarbij rechtmatig belang heeft, afschrift kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Ook als aan deze vereisten is voldaan, is de vordering niet steeds toewijsbaar. Een vordering tot inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden dient te worden afgewezen indien gewichtige redenen aan toewijzing in de weg staan of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.5.
Een rechtsbetrekking kan bestaan uit een vordering tot schadevergoeding vanwege een tekortkoming of een onrechtmatige daad. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, zal gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen. Wat als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, is niet in algemene zin te beantwoorden. Steeds komt het aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel al overgelegde bewijsmateriaal. Uitgangspunt is dat niet dezelfde mate van aannemelijkheid is vereist als voor een ge- of verbodsvordering of vordering tot schadevergoeding in kort geding, maar dat wel hogere eisen worden gesteld aan de mate van aannemelijkheid dan bij het leggen van bewijsbeslag. Deze maatstaf stelt de rechter in staat evenwicht te vinden tussen het belang van verzoeker om de waarheid te achterhalen en zijn bewijspositie te versterken en het belang van verweerder om geen vertrouwelijke informatie te hoeven prijsgeven en verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. Ook biedt deze maatstaf voldoende ruimte om rekening te houden met de aard van het onderliggende geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. [4]
4.6.
PIRL legt het volgende aan haar verzoek te grondslag.
4.7.
Volgens PIRL heeft Philips onrechtmatig gehandeld tegenover de investeerders door haar periodieke en incidentele publicatieverplichtingen te schenden in de periode tussen 1 januari 2015 en 1 oktober 2024. Philips heeft volgens PIRL de problematiek rondom de apneuapparaten niet tijdig en volledig geopenbaard. Door deze schending hebben de investeerders het aandeel tegen een geïnflateerde koers gekocht en hierdoor schade geleden. EYA is volgens PIRL in aanzienlijke mate tekortgeschoten bij de controle van Philips’ jaarrekeningen vanaf het boekjaar 2016 en heeft ten onrechte goedkeurende verklaringen afgegeven bij deze jaarrekeningen. Daarmee heeft EYA volgens PIRL haar zorgplicht geschonden en is zij aansprakelijk jegens de investeerders. PIRL stelt dat zij uit hoofde van de participation agreement de rechten van de investeerders uitoefent. De investeerders hebben volgens PIRL hun vorderingen op EYA via een cessieakte (de participation agreement) overgedragen aan PIRL. Omdat de investeerders hun vorderingen aan PIRL hebben overgedragen, kan PIRL vergoeding van de schade vorderen en staat zij in een rechtsbetrekking tot EYA. Voor zover deze cessie niet geldig of afdwingbaar blijkt, hebben de investeerders volgens PIRL een volmacht en privatieve last aan PIRL verstrekt, aldus PIRL.
4.8.
EYA heeft in het kader van haar verweer het volgende aangevoerd.
4.9.
PIRL heeft nagelaten een gewaarmerkt uittreksel van de cessieakte en daaraan ten grondslag liggende overeenkomst te verstrekken. Ook heeft PIRL geen bewijs verstrekt van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de (natuurlijke) personen die namens de investeerders de betreffende cessie-documentatie hebben ondertekend. In plaats hiervan heeft PIRL slechts één participation agreement overgelegd met een beweerdelijk aangesloten investeerder, Velliv. Omdat deze overeenkomst grotendeels zwartgelakt is, kan niet worden vastgesteld of zij een geldige titel voor cessie bevat. Deze grotendeels zwartgelakte overeenkomst betreft geen door de vervreemder gewaarmerkt uittreksel van de akte en haar titel als bedoeld in artikel 3:94 lid 4 BW. PIRL heeft volgens EYA in het kader van de overdraagbaarheid van de (vermeende vordering) niet voldaan aan haar stelplicht, zodat de overdracht van de vordering – en daarmee de vraag of sprake is van een cessie – niet kan worden beoordeeld. Ook ten aanzien van Velliv meent EYA dat PIRL haar vermeende vordering niet heeft overgenomen. Nergens blijkt uit dat Velliv in de relevante periode aandelen Philips heeft gehouden. EYA betwist verder dat zij steken zou hebben laten vallen bij haar controlewerkzaamheden. PIRL volstaat op dit punt met blote stellingen en levert in haar verzoekschrift nog geen begin van bewijs dat EYA enige fout heeft gemaakt bij haar controlewerkzaamheden voor Philips, aldus EYA.
Participation agreement
4.10.
Het exhibitieverzoek van PIRL bestaat uit een groot aantal documenten. Het betreft vrijwel de gehele inhoud van de controledossiers van EYA over negen boekjaren. De verzochte bescheiden zijn vertrouwelijk. Onder deze omstandigheden vormt het exhibitieverzoek een grote inbreuk op de belangen van EYA en brengt de hiervoor beschreven maatstaf mee dat van PIRL mag worden verwacht dat zij in ieder geval de door haar gepretendeerde rechtsbetrekking voldoende aannemelijk maakt. Aldus zal PIRL voldoende aannemelijk moeten maken dat EYA haar zorgplicht jegens de investeerders heeft geschonden en dat zij de vorderingen die investeerders in dat verband zouden hebben verkregen op EYA rechtsgeldig gecedeerd heeft gekregen. Daar is PIRL niet in geslaagd.
4.11.
PIRL stelt de belangen van 124 Nederlandse en buitenlandse institutionele investeerders te behartigen. Dit is door EYA betwist. Ter onderbouwing van haar stelling beroept PIRL zich in deze procedure slecht op één participation agreement die zij gesloten zou hebben met Velliv. EYA heeft er terecht op gewezen dat op basis van deze overgelegde participation agreement niet is te beoordelen of een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden. De door PIRL overgelegde participation agreement is grotendeels zwart gelakt. Van de 17 artikelen in de participation agreement zijn alleen artikel 2 en 3 geheel leesbaar. De overige artikelen zijn geheel of grotendeels zwart gemaakt. Niet kan niet worden vastgesteld of de zwart gelakte delen voorwaarden bevatten die aan een geldige cessie in de weg staan. Gelet op de betwisting van EYA, had het op de weg van PIRL gelegen om de volledige participation agreement in het geding te brengen. Dat heeft zij niet gedaan. PIRL heeft ook geen afdoende verklaring gegeven waarom zij dit niet heeft gedaan. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat Velliv een vordering, laat staat een vordering op EYA, aan PIRL heeft overgedragen. Daar waar PIRL een beroep doet op een volmacht of privatieve last, volgt de rechtbank haar niet. Dit valt niet te rijmen met het standpunt van PIRL dat de participation agreement strekte tot overdracht van een vordering van Velliv op EYA aan PIRL. Daar komt bij dat artikel 7.3 van de participation agreement voorziet in een last tot “
the filing of Proceedings”. De definitie van
Proceedingsis echter zwartgelakt in de participation agreement, zodat niet na te gaan is wat voor procedures dit zou betreffen.
Schending zorgplicht?
4.12.
De rechtbank overweegt verder dat voor zover aangenomen zou moeten worden dat PIRL vorderingen van Velliv op EYA rechtsgeldig gecedeerd heeft gekregen en Velliv in de relevante periode aandelen Philips heeft gehouden, PIRL onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat EYA haar zorgplicht jegens Velliv heeft geschonden. PIRL stelt in dit verband dat EYA steken zou hebben laten vallen bij haar controlewerkzaamheden en ten onrechte goedkeurende verklaringen bij de jaarrekeningen heeft afgegeven. Ter onderbouwing van haar stelling heeft PIRL echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die een aanwijzing vormen dat EYA inderdaad haar taken als controlerend accountant op onjuiste wijze zou hebben verricht. PIRL verwijt Philips dat de jaarrekeningen 2016 tot en met 2020 niet het vereiste inzicht zouden geven. Voor zover dit al juist zou zijn, laat PIRL na te onderbouwen dat en hoe EYA hiervan een verwijt kan worden gemaakt. PIRL voert verder aan dat Philips eerdere voorzieningen in verband met de kwaliteitsproblemen heeft verhoogd en dat de door Philips getroffen individuele voorzieningen de materialiteitsgrens overschrijden. Ook hiervan laat PIRL na afdoende te onderbouwen hoe EYA daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
4.13.
PIRL heeft aangevoerd dat zij met dit exhibitieverzoek wil nagaan hoe EYA zich van haar controletaak heeft gekweten. Nu PIRL de vordering op EYA niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt, kan het exhibitieverzoek niet anders worden opgevat dan als een poging om belastende informatie te verzamelen in de hoop dat deze bijdraagt aan de onderbouwing van een vordering op EYA. Dit maakt het verzoek tot een ontoelaatbare
fishing expedition. De slotsom is dan ook dat het exhibitieverzoek zal worden afgewezen. In dat kader behoeft hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht geen bespreking.
Kosten
4.14.
PIRL zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van EYA tot op heden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten x tarief II: € 614,00)
- nakosten € 178,00plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.094,00
4.15.
De verzochte wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzochte af,
5.2.
veroordeelt PIRL in de proceskosten van EYA van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als PIRL niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt PIRL tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.G.T. van Emstede, rechter, bijgestaan door mr. J.D. Tameris, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2025.

Voetnoten

1.HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6545.
2.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
3.Artikel XIIA van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht (
4.HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251 (