ECLI:NL:RBAMS:2025:3805

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
13-070960-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en diefstal

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel, België. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, nadat de officier van justitie op 3 april 2025 een vordering had ingediend. De opgeëiste persoon, geboren in 2003, heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit en is in Nederland ingeschreven. Tijdens de zitting op 27 mei 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de genoegzaamheid van de feitenomschrijving in het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat de Belgische autoriteiten voldoende informatie hebben verstrekt over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en georganiseerde diefstal. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die had betoogd dat de feitenomschrijving onvoldoende was.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat de Belgische autoriteiten garanties hebben gegeven die voldoen aan de internationale standaarden voor detentie. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk de afgifte van een in beslag genomen Apple iPhone aan de uitvaardigende justitiële autoriteit bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-070960-25
Datum uitspraak: 10 juni 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 3 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 februari 2025 door de onderzoeksrechter bij de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel in België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 mei 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek van 28 februari 2025 van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de feitenomschrijving in onderdeel e) van het EAB onvoldoende informatie bevat over de (mate van) betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten, waardoor het voor de opgeëiste persoon niet duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Weliswaar wordt de opgeëiste persoon in verbinding gebracht met een telefoonnummer en de bijnaam ‘ [bijnaam] ’, maar niet staat vermeld hoe de opgeëiste persoon bij de omschreven diefstallen betrokken is geweest.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het verweer van de verdediging geen standpunt ingenomen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon uit onderdeel e) van het EAB kan worden opgemaakt dat de Belgische autoriteiten de opgeëiste persoon verwijten andere bij diefstallen betrokkenen te hebben opgehaald. Ook is vermeld dat de opgeëiste persoon via een telefoonnummer dat aan hem wordt toegeschreven foto’s van gestolen goederen heeft ontvangen en dat dit telefoonnummer gedurende de pleegperiode in België in de onmiddellijke omgeving van de pleegplaats van de feiten actief is geweest. Gelet op deze gegevens, in samenhang bezien met het in het dossier gevoegde A-formulier waarin de opgeëiste persoon als ‘dader’ wordt aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat het voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland onder nummers 1, 18 en 23 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
-
deelneming aan een criminele organisatie;
-
georganiseerde of gewapende diefstal;
-
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 28 april 2025 volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn hiervoor in rubriek 3 besproken verweer over de genoegzaamheid van het EAB betoogd dat de lijstfeiten niet in redelijkheid zijn aangewezen.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4] Op basis van wat de raadsman heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 29 april 2025 heeft de procureur des Konings in Halle-Vilvoorde in België een garantie gegeven die – kort samengevat – inhoudt dat de opgeëiste persoon na overlevering een eventuele in België opgelegde vrijheidsbenemende straf in Nederland zou mogen ondergaan. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon aangegeven zich (nog) niet op deze garantie te beroepen. De rechtbank zal de verstrekte garantie daarom niet nader bespreken en - nu de opgeëiste persoon geen beroep doet op artikel 6 OLW - de overlevering niet van een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW afhankelijk maken.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in België

Inleiding

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [5] Dit algemeen gevaar bestaat op dit moment nog steeds.
Op 29 april 2025 heeft het Diensthoofd bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel in België de volgende detentiegarantie is gegeven:
1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Haren indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval egelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.
3. Sanitaire en hygiëne omstandigheden
Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank niet langer van de door de Belgische autoriteiten geboden garanties kan uitgaan. Daarbij heeft hij verwezen naar een arrest van het Hof van Beroep in Brussel in België van 18 februari 2025, waarin aan de Belgische staat dwangsommen zijn opgelegd met betrekking tot de detentie-instelling in Haren waar de opgeëiste persoon na zijn overlevering zou worden gedetineerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat de door de Belgische autoriteiten verstrekte garanties voldoen, nu die zien op het individuele geval van de opgeëiste persoon.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2025 [6] ) gaat de rechtbank aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
Hieruit volgt dat de afgifte van het in de fouillering van de opgeëiste persoon in beslag genomen voorwerp – te weten een Apple iPhone met simkaartnummer [nummer] aangetroffen tijdens de fouillering van de opgeëiste persoon – aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 49 en 50 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter bij de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel in België voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde afgifte van het in beslag genomen voorwerp, een Apple iPhone met simkaartnummer [nummer] , aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
6.Rb. Amsterdam 29 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:553.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.