4.3.Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van voorhanden hebben vuurwapen (Zaak A, feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat feit 2 in zaak A niet is bewezen. In de telefoon van verdachte is een foto aangetroffen van 9 augustus 2024, waarop verdachte is afgebeeld met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij op 12 augustus 2024 op het moment dat hij bij [benadeelde partij] voor de deur stond een wapen heeft getoond, maar dat dat wapen geen echt wapen was. De politie heeft aan de hand van de foto geverbaliseerd dat het wapen lijkt op een strafbaar vuurwapen. Een identificatie van het wapen is echter zonder inbeslagname van het betreffende voorwerp niet mogelijk. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat het gaat om een echt vuurwapen, zoals is tenlastegelegd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit in zaak A.
Bewezenverklaring medeplegen van poging tot afpersing (Zaak A, feit 1)
De rechtbank gaat aan de hand van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten.
Op 12 augustus 2024 gaat verdachte samen met drie andere mannen naar de woning van [benadeelde partij] . Als [benadeelde partij] open doet, ziet hij vier voor hem onbekende mannen die hem vragen waar de Colombiaanse man is die in zijn AirBnB verblijft. Persoon 2 zegt dat deze Colombiaanse man hen heeft bestolen voor €200.000,-. Verdachte haalt hierbij een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tevoorschijn en richt dit op [benadeelde partij] . Hierop reageert [benadeelde partij] met:" What a fuck are you doing now. Put the gun away". Vervolgens zegt persoon 2 dat ze van het kartel zijn en vraagt aan [benadeelde partij] ‘Are you gonna pay it?’ Als [benadeelde partij] naar binnen gaat om zijn telefoon te pakken hoort hij één van de mannen ‘Policia’ zeggen. Vervolgens ziet hij dat de vier mannen de straat uitlopen.
Meerdere buren van [benadeelde partij] hebben de mannen gezien en hebben agressieve en luide stemmen gehoord. Getuige [getuige 1] heeft gehoord dat een van de mannen heeft gezegd ‘Are you going to pay?’. Getuige [getuige 2] , die in de woning van [benadeelde partij] verbleef, heeft [benadeelde partij] horen zeggen ‘Put the gun away’. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij met medeneming van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) naar de woning van [benadeelde partij] is toegegaan in de veronderstelling dat hij daar een man zou treffen die hem had beroofd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte samen met anderen door bedreiging met geweld gepoogd heeft [benadeelde partij] te dwingen tot afgifte van € 200.000,-. De rechtbank acht bewezen dat verdachte een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op [benadeelde partij] heeft gericht, gelet op de verklaring van verdachte dat hij dat wapen had meegenomen naar de woning en de verklaring van [benadeelde partij] dat dit op hem wordt gericht als hij de deur opent, welke verklaring wordt ondersteund door getuige [getuige 2] die [benadeelde partij] heeft horen zeggen ’Put the gun away’. Gelet op deze twee laatste verklaringen acht de rechtbank verdachtes verklaring dat hij het wapen gelijk heeft weggestopt op het moment dat hij [benadeelde partij] zag, niet aannemelijk.
Verder hebben zowel [benadeelde partij] als getuige [getuige 1] verklaard dat de woorden ‘Are you going to pay?’ zijn gebruikt. Dit terwijl daaraan voorafgaand aan [benadeelde partij] is duidelijk gemaakt dat verdachte en de anderen waren beroofd voor €200.000,-. Dat verdachte mogelijk met een ander doel – het vinden van de Colombiaan – naar de woning is gegaan, doet er niet aan af dat hij en zijn mededaders hebben geprobeerd om [benadeelde partij] af te persen toen bleek dat de Colombiaan er niet was.
Constatering vormverzuim in het vooronderzoek (Zaak B)
De aanleiding voor de tenlastegelegde feiten in zaak B is het onderzoek in de telefoons van verdachte geweest. De rechtbank is van oordeel dat hierbij sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank volstaat echter met de constatering van het vormverzuim. Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Op 12 juli 2024 zijn drie telefoons in een prullenbak gevonden die vervolgens naar de politie zijn gebracht. De politie heeft met het doel om de eigenaar van de telefoons te achterhalen, de fotogalerij van de Samsung telefoon (G6539596) geopend. De Samsung was niet afgeschermd met een code. Nadat de verbalisant een foto van een man zag, heeft de verbalisant diverse filmpjes geopend waarop blokken met vermoedelijk cocaïne te zien waren. Verdachte, de eigenaar van de onderzochte Samsung en de Iphone (G6539595), is naar het politiebureau gekomen. De telefoons zijn vervolgens na overleg met de Districtsrecherche in beslag genomen. Het dossier over deze telefoons bestaat uit de inhoud van via die smartphones uitgewisselde communicatie, de fotogalerij en de locatiegegevens.
Vormverzuim
De Hoge Raad heeft in zijn recente arrest van 18 maart 2025 (ECLI:NL:HR:2025:409) het onderzoek aan elektronische gegevensdragers als volgt genormeerd: In het geval van onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) is de met dat onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet als beperkt te beschouwen, als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een dergelijk voorwerp inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, dan is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing vergt een beoordeling of de inbreuk die door het onderzoek wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker is gerechtvaardigd mede gelet op de ernst van het strafbare feit waarop de verdenking betrekking heeft en het belang van het onderzoek aan de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk voor de waarheidsvinding. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Openbaar Ministerie niet kan worden aangemerkt als een onafhankelijk bestuursorgaan (…).
Bij het verlenen van een machtiging voor het gevorderde onderzoek kan de rechter-commissaris zo nodig nadere eisen stellen aan het te verrichten onderzoek. Aan het waarborgen dat bij het aan een elektronische gegevensdrager of een geautomatiseerd werk te verrichten onderzoek geen grotere inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker dan noodzakelijk, kan bijdragen dat in de door de officier van justitie gevorderde machtiging of in het op grond van artikel 177 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) door de rechter-commissaris te verlenen bevel wordt vastgelegd waarop dit onderzoek is gericht, en dat daarbij wordt voorgeschreven dat dit onderzoek – voor zover mogelijk – geautomatiseerd wordt gedaan met behulp van een technisch hulpmiddel alsmede dat uit een schriftelijke verslaglegging van de uitkomst van het onderzoek ook de inrichting en de omvang daarvan kunnen blijken. Bij elke vorm van onderzoek aan een elektronische gegevensdrager of een geautomatiseerd werk die een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt, is een voorafgaande betrokkenheid van de rechter-commissaris vereist.
Uit het dossier volgt niet dat door de rechter-commissaris een machtiging is verleend ten behoeve van het onderzoek in de telefoons van verdachte. Dit was wel noodzakelijk gelet op het feit dat het onderzoek in de telefoons bestaat uit de fotogalerij, weergave van de locatiegegevens en de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv sprake is, wegens het ontbreken van toestemming van een rechterlijke instantie voor het onderzoek van de op de Samsung en Iphone 13 bevindende gegevens.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen de situatie voor en na de inbeslagname van de telefoons. Het onderzoek dat de politie heeft verricht ter identificatie in de telefoons voordat deze waren inbeslaggenomen, kan niet als voorbereidend onderzoek worden aangemerkt omdat er op dat moment (nog) geen sprake van een verdenking was. De rechtbank acht echter het handelen van de politie – namelijk het bekijken van meerdere video’s ter identificatie van de gebruiker van de telefoon – van een zodanige invloed op het verloop van het opsporingsonderzoek dat zij deze handelingen ook aanmerkt als een vormverzuim ook al zijn deze niet verricht in het voorbereidend onderzoek. De politie had immers ook op een andere minder indringende wijze – met een beperkte inbreuk op het recht van de persoonlijke levenssfeer van verdachte – de eigenaar van de telefoons kunnen achterhalen, temeer nu verdachte dezelfde dag naar het politiebureau is gekomen om zijn telefoons op te halen.
Gevolg vormverzuim
De rechtbank dient te bepalen of aan voornoemd vormverzuim enig in artikel 359a Sv genoemd rechtsgevolg moet worden verbonden en, indien dat het geval is,
welkrechtsgevolg. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, overweegt de rechtbank dat ook een schending van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte als zodanig onder omstandigheden een voldoende concreet nadeel kan opleveren (zo ook onder meer gerechtshof Amsterdam van 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:562). Daartoe dient dan wel aannemelijk te worden dat zich op het betreffende apparaat ofwel een aanmerkelijke hoeveelheid gegevens betreffende het persoonlijk leven van de verdachte bevonden, dan wel een meer dan beperkte hoeveelheid gegevens die bijzondere onderdelen van diens persoonlijk leven betreffen. Geen van beide situaties doet zich hier voor, aangezien het dossier geen aanknopingspunten hiervoor geeft en de verdediging hierop geen verweer heeft gevoerd. Ook is geen sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces, zoals vastgesteld in artikel 6 van het EVRM. Het belang van de verdachte dat geen belastend bewijsmateriaal ten aanzien van strafbare feiten die door hem gepleegd zouden zijn, wordt ontdekt, kan niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang en kan niet gelden als nadeel in de zin van artikel 359a, tweede lid, Sv. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat in het onderhavige geval vanwege het ontbreken van enig daadwerkelijk nadeel bewijsuitsluiting noch strafvermindering een gerechtvaardigd rechtsgevolg van het vormverzuim zijn. De rechtbank volstaat daarom met de constatering van het vormverzuim. Bewezenverklaring medeplegen verkopen/verstrekken/afleveren cocaïne (Zaak B, feit 1)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met anderen meermalen cocaïne heeft verkocht, verstrekt en afgeleverd in de tenlastegelegde periode. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Vaststaat dat verdachte, als gebruiker van het account [naam 1] , in de tenlastegelegde periode met twee personen, namelijk [naam 2] en [naam 3] , druggerelateerde gesprekken heeft gevoerd. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij met hen contact heeft gehad over de verkoop van cocaïne. Uit het chatverkeer blijkt dat op 22 juli 2024 en op 25 juli 2024 één kilo is overgedragen in Amsterdam. Verdachte heeft als contactpersoon van afnemers van cocaïne deze ontmoetingen geregeld. Hij heeft met [naam 3] en [naam 2] afgesproken dat telkens een monster van één kilo werd verkocht en hij heeft onderhandeld over de prijzen van de monsters. De rechtbank leidt uit de gesprekken af dat de monsters voor geldbedragen van € 23.000,- en € 26.000,- zijn verkocht. Na het plaatsvinden van de ontmoetingen is te lezen dat de monsters werden gekookt om de kwaliteit te testen. Verdachte heeft een coördinerende rol vervuld, waarbij hij op afstand met meerdere personen nauw en bewust heeft samengewerkt om de verkoop van cocaïne te voltooien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van medeplegen ten aanzien van het verkopen, verstrekken en afleveren van tweemaal één kilo cocaïne.
Bewezenverklaring medeplegen voorbereidingshandelingen cocaïnehandel (Zaak B, feit 2)
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen ook bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft begaan ten aanzien van het verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne. Deze voorbereidingshandelingen zien niet alleen op de verkoop van twee monsters van één kilo, maar strekken ook tot de (ver)koop van grotere hoeveelheden cocaïne. Zoals hierboven is overwogen heeft verdachte als gebruiker van het account [naam 1] met [naam 2] en [naam 3] gesprekken gevoerd over de verkoop van cocaïne, foto’s en video’s ontvangen van blokken cocaïne, afspraken gemaakt over ontmoetingen en onderhandeld over prijzen. Uit het chatverkeer blijkt dat verdachte naast de overgedragen monsters van één kilo cocaïne met [naam 2] en [naam 3] in gesprek was over de verkoop van grotere hoeveelheden. Verdachte onderhoudt zijn contacten en laat telkens weten aan [naam 2] en [naam 3] dat hij nieuwe geïnteresseerde afnemers heeft en dat na het kopen van monsters meerdere kilo’s gekocht zullen worden. Dat dit geen vrijblijvende gesprekken zijn geweest, blijkt uit het feit dat verdachte foto’s stuurt van grote hoeveelheden contant geld, er daadwerkelijk twee overdrachten hebben plaatsgevonden en [naam 3] ook in augustus met een persoon heeft afgesproken. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen, die de beschikking hadden over grote geldbedragen en hoeveelheden cocaïne. De rechtbank acht daarom het tenlastegelegde onder feit 2 in zaak B bewezen.