ECLI:NL:RBAMS:2025:3624

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
13-361066-24 (Zaak A) en 13-032102-25 (Zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging afpersing en cocaïnehandel met veroordeling tot gevangenisstraf

Op 15 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing en het verkopen van cocaïne. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers, waarbij de verdachte op 12 augustus 2024 samen met anderen een benadeelde partij heeft bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp om €200.000,- af te dwingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de benadeelde partij hebben benaderd met de mededeling dat zij van een kartel zijn en dat er een Colombiaanse man was die hen had beroofd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de gevorderde schade niet als gevolg van een onrechtmatige daad aan de dader kon worden toegerekend. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een vormverzuim in het vooronderzoek met betrekking tot het onderzoek aan de telefoons van de verdachte, maar heeft geen rechtsgevolg aan dit verzuim verbonden, omdat er geen daadwerkelijk nadeel voor de verdachte is aangetoond.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-361066-24 (Zaak A) en 13-032102-25 (Zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
momenteel gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 mei 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I.J.G. van Raab van Canstein, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
Primair: het medeplegen van een poging tot afpersing, door met geweld of bedreiging van geweld [benadeelde partij] te dwingen tot afgifte van € 200.000,-, gepleegd op 12 augustus 2024 in Amsterdam.
Dit feit is subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van een bedreiging.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen, gepleegd in de periode van 9 augustus 2024 tot en met 12 augustus 2024 in Amsterdam.
Ten aanzien van zaak B (na wijziging op de terechtzitting):
1. Het medeplegen van het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, gepleegd in de periode van 16 juli 2024 tot en met 12 augustus 2024 in Amsterdam en/of Bulgarije.
2. Het medeplegen van handelingen om de onder 1 genoemde feiten voor te bereiden en/of te bevorderen, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten, gepleegd in de periode van 16 juli 2024 tot en met 12 augustus 2024 in Amsterdam en/of Bulgarije.
De volledige (gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt al hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de
tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor
schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van zaak A, feit 1 acht de officier van justitie het primair ten laste gelegde bewezen. Uit de gebruikte bewoordingen ‘Are you going to pay?’ in samenhang met het tonen van een vuurwapen en het benoemen dat verdachte en de anderen van het kartel zijn, blijkt dat verdachte samen met anderen heeft gepoogd [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) te dwingen tot afgifte van € 200.000,-. Op basis van de foto waarop verdachte staat afgebeeld met een vuurwapen in zijn hand, heeft de politie vastgesteld dat verdachte een strafbaar vuurwapen voorhanden heeft gehad. Feit 2 kan worden bewezen.
De in zaak B tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, gelet op het chatverkeer en de aangetroffen foto’s en video’s in de telefoons van verdachte. Vastgesteld kan worden dat op 22 juli 2024 en 25 juli 2024 twee overdachten van telkens één kilo cocaïne hebben plaatsgevonden. Hierbij heeft verdachte een coördinerende rol gespeeld. Daarnaast blijkt uit het chatverkeer dat deze overdrachten een opstapje waren naar de verkoop van grotere hoeveelheden cocaïne.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het in zaak A onder feit 1 primair tenlastegelegde vrijspraak bepleit, omdat het oogmerk van verdachte er niet op was gericht om [benadeelde partij] te beroven, maar om de in zijn woning verblijvende persoon te vinden. De raadsman heeft aangevoerd dat alleen een bedreiging, zoals tenlastegelegd als subsidiair feit, bewezen kan worden. Ten aanzien van het in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is van meerdaadse samenloop met feit 1.
De raadsman heeft ten aanzien van het in zaak B onder feit 1 tenlastegelegde vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden vastgesteld dat er een uitwisseling van geld en goederen heeft plaatsgevonden. Ook kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van een strafbare voorbereiding, zoals tenlastegelegd onder feit 2 in zaak B. Concrete afspraken tussen verdachte en de andere partijen ontbreken, waardoor een gezamenlijk plan niet tot stand is gekomen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van voorhanden hebben vuurwapen (Zaak A, feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat feit 2 in zaak A niet is bewezen. In de telefoon van verdachte is een foto aangetroffen van 9 augustus 2024, waarop verdachte is afgebeeld met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij op 12 augustus 2024 op het moment dat hij bij [benadeelde partij] voor de deur stond een wapen heeft getoond, maar dat dat wapen geen echt wapen was. De politie heeft aan de hand van de foto geverbaliseerd dat het wapen lijkt op een strafbaar vuurwapen. Een identificatie van het wapen is echter zonder inbeslagname van het betreffende voorwerp niet mogelijk. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat het gaat om een echt vuurwapen, zoals is tenlastegelegd. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit in zaak A.
Bewezenverklaring medeplegen van poging tot afpersing (Zaak A, feit 1)
De rechtbank gaat aan de hand van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten.
Op 12 augustus 2024 gaat verdachte samen met drie andere mannen naar de woning van [benadeelde partij] . Als [benadeelde partij] open doet, ziet hij vier voor hem onbekende mannen die hem vragen waar de Colombiaanse man is die in zijn AirBnB verblijft. Persoon 2 zegt dat deze Colombiaanse man hen heeft bestolen voor €200.000,-. Verdachte haalt hierbij een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tevoorschijn en richt dit op [benadeelde partij] . Hierop reageert [benadeelde partij] met:" What a fuck are you doing now. Put the gun away". Vervolgens zegt persoon 2 dat ze van het kartel zijn en vraagt aan [benadeelde partij] ‘Are you gonna pay it?’ Als [benadeelde partij] naar binnen gaat om zijn telefoon te pakken hoort hij één van de mannen ‘Policia’ zeggen. Vervolgens ziet hij dat de vier mannen de straat uitlopen.
Meerdere buren van [benadeelde partij] hebben de mannen gezien en hebben agressieve en luide stemmen gehoord. Getuige [getuige 1] heeft gehoord dat een van de mannen heeft gezegd ‘Are you going to pay?’. Getuige [getuige 2] , die in de woning van [benadeelde partij] verbleef, heeft [benadeelde partij] horen zeggen ‘Put the gun away’. Ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij met medeneming van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) naar de woning van [benadeelde partij] is toegegaan in de veronderstelling dat hij daar een man zou treffen die hem had beroofd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte samen met anderen door bedreiging met geweld gepoogd heeft [benadeelde partij] te dwingen tot afgifte van € 200.000,-. De rechtbank acht bewezen dat verdachte een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op [benadeelde partij] heeft gericht, gelet op de verklaring van verdachte dat hij dat wapen had meegenomen naar de woning en de verklaring van [benadeelde partij] dat dit op hem wordt gericht als hij de deur opent, welke verklaring wordt ondersteund door getuige [getuige 2] die [benadeelde partij] heeft horen zeggen ’Put the gun away’. Gelet op deze twee laatste verklaringen acht de rechtbank verdachtes verklaring dat hij het wapen gelijk heeft weggestopt op het moment dat hij [benadeelde partij] zag, niet aannemelijk.
Verder hebben zowel [benadeelde partij] als getuige [getuige 1] verklaard dat de woorden ‘Are you going to pay?’ zijn gebruikt. Dit terwijl daaraan voorafgaand aan [benadeelde partij] is duidelijk gemaakt dat verdachte en de anderen waren beroofd voor €200.000,-. Dat verdachte mogelijk met een ander doel – het vinden van de Colombiaan – naar de woning is gegaan, doet er niet aan af dat hij en zijn mededaders hebben geprobeerd om [benadeelde partij] af te persen toen bleek dat de Colombiaan er niet was.
Constatering vormverzuim in het vooronderzoek (Zaak B)
De aanleiding voor de tenlastegelegde feiten in zaak B is het onderzoek in de telefoons van verdachte geweest. De rechtbank is van oordeel dat hierbij sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank volstaat echter met de constatering van het vormverzuim. Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Op 12 juli 2024 zijn drie telefoons in een prullenbak gevonden die vervolgens naar de politie zijn gebracht. De politie heeft met het doel om de eigenaar van de telefoons te achterhalen, de fotogalerij van de Samsung telefoon (G6539596) geopend. De Samsung was niet afgeschermd met een code. Nadat de verbalisant een foto van een man zag, heeft de verbalisant diverse filmpjes geopend waarop blokken met vermoedelijk cocaïne te zien waren. Verdachte, de eigenaar van de onderzochte Samsung en de Iphone (G6539595), is naar het politiebureau gekomen. De telefoons zijn vervolgens na overleg met de Districtsrecherche in beslag genomen. Het dossier over deze telefoons bestaat uit de inhoud van via die smartphones uitgewisselde communicatie, de fotogalerij en de locatiegegevens.
Vormverzuim
De Hoge Raad heeft in zijn recente arrest van 18 maart 2025 (ECLI:NL:HR:2025:409) het onderzoek aan elektronische gegevensdragers als volgt genormeerd:
In het geval van onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) is de met dat onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet als beperkt te beschouwen, als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een dergelijk voorwerp inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, dan is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing vergt een beoordeling of de inbreuk die door het onderzoek wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker is gerechtvaardigd mede gelet op de ernst van het strafbare feit waarop de verdenking betrekking heeft en het belang van het onderzoek aan de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk voor de waarheidsvinding. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Openbaar Ministerie niet kan worden aangemerkt als een onafhankelijk bestuursorgaan (…).
Bij het verlenen van een machtiging voor het gevorderde onderzoek kan de rechter-commissaris zo nodig nadere eisen stellen aan het te verrichten onderzoek. Aan het waarborgen dat bij het aan een elektronische gegevensdrager of een geautomatiseerd werk te verrichten onderzoek geen grotere inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker dan noodzakelijk, kan bijdragen dat in de door de officier van justitie gevorderde machtiging of in het op grond van artikel 177 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) door de rechter-commissaris te verlenen bevel wordt vastgelegd waarop dit onderzoek is gericht, en dat daarbij wordt voorgeschreven dat dit onderzoek – voor zover mogelijk – geautomatiseerd wordt gedaan met behulp van een technisch hulpmiddel alsmede dat uit een schriftelijke verslaglegging van de uitkomst van het onderzoek ook de inrichting en de omvang daarvan kunnen blijken. Bij elke vorm van onderzoek aan een elektronische gegevensdrager of een geautomatiseerd werk die een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt, is een voorafgaande betrokkenheid van de rechter-commissaris vereist.
Uit het dossier volgt niet dat door de rechter-commissaris een machtiging is verleend ten behoeve van het onderzoek in de telefoons van verdachte. Dit was wel noodzakelijk gelet op het feit dat het onderzoek in de telefoons bestaat uit de fotogalerij, weergave van de locatiegegevens en de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv sprake is, wegens het ontbreken van toestemming van een rechterlijke instantie voor het onderzoek van de op de Samsung en Iphone 13 bevindende gegevens.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen de situatie voor en na de inbeslagname van de telefoons. Het onderzoek dat de politie heeft verricht ter identificatie in de telefoons voordat deze waren inbeslaggenomen, kan niet als voorbereidend onderzoek worden aangemerkt omdat er op dat moment (nog) geen sprake van een verdenking was. De rechtbank acht echter het handelen van de politie – namelijk het bekijken van meerdere video’s ter identificatie van de gebruiker van de telefoon – van een zodanige invloed op het verloop van het opsporingsonderzoek dat zij deze handelingen ook aanmerkt als een vormverzuim ook al zijn deze niet verricht in het voorbereidend onderzoek. De politie had immers ook op een andere minder indringende wijze – met een beperkte inbreuk op het recht van de persoonlijke levenssfeer van verdachte – de eigenaar van de telefoons kunnen achterhalen, temeer nu verdachte dezelfde dag naar het politiebureau is gekomen om zijn telefoons op te halen.
Gevolg vormverzuim
De rechtbank dient te bepalen of aan voornoemd vormverzuim enig in artikel 359a Sv genoemd rechtsgevolg moet worden verbonden en, indien dat het geval is,
welkrechtsgevolg. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, overweegt de rechtbank dat ook een schending van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte als zodanig onder omstandigheden een voldoende concreet nadeel kan opleveren (zo ook onder meer gerechtshof Amsterdam van 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:562). Daartoe dient dan wel aannemelijk te worden dat zich op het betreffende apparaat ofwel een aanmerkelijke hoeveelheid gegevens betreffende het persoonlijk leven van de verdachte bevonden, dan wel een meer dan beperkte hoeveelheid gegevens die bijzondere onderdelen van diens persoonlijk leven betreffen. Geen van beide situaties doet zich hier voor, aangezien het dossier geen aanknopingspunten hiervoor geeft en de verdediging hierop geen verweer heeft gevoerd. Ook is geen sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces, zoals vastgesteld in artikel 6 van het EVRM. Het belang van de verdachte dat geen belastend bewijsmateriaal ten aanzien van strafbare feiten die door hem gepleegd zouden zijn, wordt ontdekt, kan niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang en kan niet gelden als nadeel in de zin van artikel 359a, tweede lid, Sv. Daarom komt de rechtbank tot het oordeel dat in het onderhavige geval vanwege het ontbreken van enig daadwerkelijk nadeel bewijsuitsluiting noch strafvermindering een gerechtvaardigd rechtsgevolg van het vormverzuim zijn. De rechtbank volstaat daarom met de constatering van het vormverzuim.
Bewezenverklaring medeplegen verkopen/verstrekken/afleveren cocaïne (Zaak B, feit 1)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met anderen meermalen cocaïne heeft verkocht, verstrekt en afgeleverd in de tenlastegelegde periode. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Vaststaat dat verdachte, als gebruiker van het account [naam 1] , in de tenlastegelegde periode met twee personen, namelijk [naam 2] en [naam 3] , druggerelateerde gesprekken heeft gevoerd. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij met hen contact heeft gehad over de verkoop van cocaïne. Uit het chatverkeer blijkt dat op 22 juli 2024 en op 25 juli 2024 één kilo is overgedragen in Amsterdam. Verdachte heeft als contactpersoon van afnemers van cocaïne deze ontmoetingen geregeld. Hij heeft met [naam 3] en [naam 2] afgesproken dat telkens een monster van één kilo werd verkocht en hij heeft onderhandeld over de prijzen van de monsters. De rechtbank leidt uit de gesprekken af dat de monsters voor geldbedragen van € 23.000,- en € 26.000,- zijn verkocht. Na het plaatsvinden van de ontmoetingen is te lezen dat de monsters werden gekookt om de kwaliteit te testen. Verdachte heeft een coördinerende rol vervuld, waarbij hij op afstand met meerdere personen nauw en bewust heeft samengewerkt om de verkoop van cocaïne te voltooien. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van medeplegen ten aanzien van het verkopen, verstrekken en afleveren van tweemaal één kilo cocaïne.
Bewezenverklaring medeplegen voorbereidingshandelingen cocaïnehandel (Zaak B, feit 2)
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen ook bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft begaan ten aanzien van het verkopen, afleveren en verstrekken van cocaïne. Deze voorbereidingshandelingen zien niet alleen op de verkoop van twee monsters van één kilo, maar strekken ook tot de (ver)koop van grotere hoeveelheden cocaïne. Zoals hierboven is overwogen heeft verdachte als gebruiker van het account [naam 1] met [naam 2] en [naam 3] gesprekken gevoerd over de verkoop van cocaïne, foto’s en video’s ontvangen van blokken cocaïne, afspraken gemaakt over ontmoetingen en onderhandeld over prijzen. Uit het chatverkeer blijkt dat verdachte naast de overgedragen monsters van één kilo cocaïne met [naam 2] en [naam 3] in gesprek was over de verkoop van grotere hoeveelheden. Verdachte onderhoudt zijn contacten en laat telkens weten aan [naam 2] en [naam 3] dat hij nieuwe geïnteresseerde afnemers heeft en dat na het kopen van monsters meerdere kilo’s gekocht zullen worden. Dat dit geen vrijblijvende gesprekken zijn geweest, blijkt uit het feit dat verdachte foto’s stuurt van grote hoeveelheden contant geld, er daadwerkelijk twee overdrachten hebben plaatsgevonden en [naam 3] ook in augustus met een persoon heeft afgesproken. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen, die de beschikking hadden over grote geldbedragen en hoeveelheden cocaïne. De rechtbank acht daarom het tenlastegelegde onder feit 2 in zaak B bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat
verdachte:
Ten aanzien van zaak A:
1. op 12 augustus 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld te weten een bedrag van €200.000,-, dat aan die [benadeelde partij] en/of een derde toebehoorde
- bij de woning van die [benadeelde partij] heeft aangeklopt en
- vervolgens nadat door die [benadeelde partij] de deur was opengedaan, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te voorschijn heeft gehaald en op die [benadeelde partij] heeft gericht en
- tegen die [benadeelde partij] gezegd dat zij van het kartel zijn en dat een Colombiaanse man die bij die [benadeelde partij] zou hebben verbleven hun nog 200.000 euro schuldig is en
- tegen die [benadeelde partij] gezegd: "are you going to pay?", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van zaak B:
1. in de periode van 16 juli 2024 tot en met 12 augustus 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
2. in de periode van 16 juli 2024 tot en met 12 augustus 2024 te Amsterdam en/of in Bulgarije tezamen en in vereniging met anderen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken van een hoeveelheid cocaïne, voorwerpen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door gesprekken te voeren, berichten te versturen, informatie uit te wisselen en met anderen plannen te maken over de mogelijkheden om cocaïne in Nederland te verkopen en af te leveren en daartoe ook een of meerdere concrete afspraken heeft gemaakt over de prijs en filmpjes en foto's te versturen en/of te ontvangen waarop blokken cocaïne te zien zijn, waarbij er tevens gesprekken werden gevoerd over de koop en/of verkoop van harddrugs.

6.De strafbaarheid van de feiten en verdachte

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Strafmotivering

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van
verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing, waarbij het slachtoffer door vier mannen aan zijn deur op een agressieve wijze is bejegend. Het slachtoffer kreeg een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op zich gericht en er werd gezegd dat de mannen van het kartel waren. De rechtbank vindt deze gebeurtenis zeer verontrustend, mede omdat het er alle schijn van heeft dat het hier gaat om een zakelijk geschil in het criminele circuit, waarbij een onschuldige burger bij zijn eigen woning, een plek waar je je veilig zou moeten kunnen voelen, geconfronteerd is met bedreiging met geweld. Ook voor omwonenden is dit een verontrustend incident. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verkopen van cocaïne en het voorbereiden en bevorderen van dergelijke deals. Cocaïne is niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar werkt ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De harddrugshandel gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en in de grote steden, waaronder Amsterdam in het bijzonder, regelmatig tot ernstige incidenten leidt, zoals ook nu weer lijkt te zijn gebeurd. Met zijn handelen heeft verdachte een rol gehad in de keten van de handel in harddrugs.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 4 februari 2025,
waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De straf
Voor (het medeplegen van een poging tot) afpersing bestaan geen oriëntatiepunten. De rechtbank heeft daarom gekeken naar de oriëntatiepunten voor soortgelijke feiten, zoals een woningoverval waar als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar staat. Naar het oordeel van de rechtbank is voor dit feitencomplex, het medeplegen van een poging tot afpersing (niet ín maar) vóór de woning van het slachtoffer, waarbij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is getoond, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend. De rechtbank dient daarnaast de Opiumwetfeiten mee te nemen. Hoewel is bewezen dat verdachte twee kilo cocaïne heeft verkocht, blijkt uit het chatverkeer dat de voorbereiding van de handel zag op veel grotere hoeveelheden. De rechtbank houdt hiermee rekening en acht het daarom passend en geboden dat aan verdachte voor alle bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden wordt opgelegd. De tijd dat verdachte in overleveringsdetentie en voorarrest heeft gezeten, dient hiervan te worden afgetrokken.

8.De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij (zaak A)

De benadeelde partij, [benadeelde partij] , vordert € 388,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevraagde materiële schade bestaat uit de vergoeding voor de aanschaf van een videodeurbel en een nieuw deurslot.
Hoewel de rechtbank zich goed kan voorstellen dat de benadeelde partij naar aanleiding van wat hem is overkomen maatregelen heeft genomen ter beveiliging, is de gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar. De gevorderde schade is namelijk niet als een gevolg van een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
STK Telefoontoestel (G6539595, Iphone);
1 STK Telefoontoestel (G6539596, Samsung).
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en aan verdachte toebehorende telefoons dienen te worden verbeurdverklaard, omdat met betrekking tot deze voorwerpen het bewezenverklaarde ten aanzien van zaak B is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 47, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde in zaak A onder feit 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 primair tenlastegelegde en in zaak B onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is
bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1 primair:
medeplegen van poging tot afpersing;
Ten aanzien van zaak B, feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak B, feit 2:
medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar,
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
50 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van [benadeelde partij] af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Beslag
Verklaart verbeurd de volgende voorwerpen:
STK Telefoontoestel (G6539595);
1 STK Telefoontoestel (G6539596).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.E. van Bruggen, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2025.
[…]
2.
;
[…]

[…]

[…]

2.[…][…]

3.[…][…]

.
[…]