ECLI:NL:GHAMS:2022:562

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
23-001438-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne via Schiphol en onrechtmatig onderzoek smartphone

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het in vereniging invoeren van 24 kilo cocaïne via Schiphol, waarbij hij koeriers ondersteunde. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de straf, die werd verminderd tot 5 jaar en 3 maanden gevangenisstraf. Dit gebeurde vanwege een onrechtmatig onderzoek naar de smartphone van de verdachte, waarbij vertrouwelijke informatie was verkregen zonder toestemming. Het hof oordeelde dat dit vormverzuim een strafvermindering rechtvaardigde. De verdachte had een actieve rol gespeeld in de drugstransporten, wat leidde tot de conclusie dat hij een onmisbare bijdrage had geleverd aan de invoer van de drugs. De straf werd verder verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep, dat meer dan 3 jaar en 10 maanden had geduurd. Het hof oordeelde dat de verdachte recht had op een straf die rekening hield met zowel de ernst van het feit als de persoonlijke omstandigheden, maar dat normhandhaving en preventie ook belangrijk waren. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf vastgesteld op 5 jaar en 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof besloot ook dat een in beslag genomen geldbedrag van €975,00 aan de verdachte moest worden teruggegeven, omdat niet was aangetoond dat het geld uit de opbrengsten van het strafbare feit was verkregen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001438-18
datum uitspraak: 22 februari 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 april 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-820093-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 maart 2021, 17 mei 2021, 8 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg nader omschreven tenlastelegging en de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 14 februari 2017 te
Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, althans in Nederland, en/of te Paramaribo, althans in Suriname en/of in/op Curaçao, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, eenmaal of meermalen (telkens), opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) heeft gebracht, (de onder andere onder – de al dan niet reeds veroordeelde ((drugs)koeriers) - [medeverdachte 1] (820581-16) en/of [medeverdachte 2] (820544-16) en/of [medeverdachte 3] (820545-16) en/of [medeverdachte 4] (820575-16) en/of [medeverdachte 5] (820471-16) aangetroffen) (een of meerdere) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
EN/OF
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 14 februari 2017 te
Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of te Amsterdam, althans in Nederland, en/of te Paramaribo, althans in Suriname en/of in/op Curaçao, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, eenmaal of meermalen (telkens), om een of meer feit(en), bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) brengen van (de onder andere onder – de al dan niet reeds veroordeelde ((drugs)koeriers) - [medeverdachte 1] (820581-16) en/of [medeverdachte 2] (820544-16) en/of [medeverdachte 3] (820545-16) en/of [medeverdachte 4] (820575-16) en/of [medeverdachte 5] (820471-16) aangetroffen (grote) hoeveelhe(i)d(en) (althans)) (een of meer) (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de hij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of zich en/of een ander of anderen (daartoe) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), een of meermalen (telkens)
  • (telefonische) contacten met (een of meer) organisator(en), leverancier(s) en/of koper(s) en/of afnemer(s) en/of transporteurs en/of (een) (andere) tussenperso(o)n(en) en/of mededader(s) in de handel van verdovende middelen gelegd en/of onderhouden, en/of;
  • (een) perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s) geworven en/of voorbereid en/of voorzien van en/of bereid gevonden om met (cocaïne gevulde) (niet eigen) bagage vanuit Suriname naar Schiphol, Nederland te reizen en/of om (cocaïne gevulde) (niet eigen) bagage van de bagageband in Nederland te pakken en daarmee de Douane te passeren, en/of;
  • (die) perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s) (doen) voorzien van (een) vliegticket(s) en/of (een) reisdocument(en) en/of (een) telefoon(s) en/of (hand)geld en/of onderkomen/huisvesting in Suriname en/of Nederland en/of (informatie over) (een) (met cocaïne gevulde) koffer(s) en/of rei(s)(zen) en/of transport(en), en/of;
  • (de bagage van en/of) (die) perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s) gefotografeerd, en/of om (die/dergelijke) foto(s) van (de bagage van en/of) (die) perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s) gevraagd, en/of (die/dergelijke) foto(’s) en/of reisinformatie van/over (die) perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s) doorgestuurd aan en/of ontvangen van (een) mededader(s), en/of;
  • (een) instructie(s) en/of suggestie(s) aan (een) mededader(s) gegeven over het uithalen van (drugs uit) (een) koffer(s) en/of over het verdere vervoer/verblijf/te regelen onderdak voor die perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s), en/of;
  • (die) perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s) op Schiphol en/of het vliegveld in Suriname afgezet, en/of telefonische contact(en) met (die) perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s) gelegd en/of gehad en/of onderhouden, en/of;
  • zich (met een auto) naar Schiphol begeven om ((delen van) de bagage van) een of meer van (die) perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s) op te halen, en/of zich op Schiphol als snorder/taxichauffeur voorgedaan, en/of (die) perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s) opgewacht, en/of met hem/haar/hen contact gemaakt en/of gezocht en/of proberen te zoeken (met het doel om (de bagage van) (die) perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s) met die auto van Schiphol weg te brengen), en/of;
  • de (inhoud van die) bagage van die perso(o)n(en)/(drugs)koerier(s) overgenomen;
subsidiair:
dat op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 14 februari 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, [medeverdachte 1] e/o [medeverdachte 2] e/o [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, eenmaal of meermalen (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, een of meerdere hoeveelhe(i)d(en), van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 14 februari 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland en/of Suriname tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
  • overleg te voeren over het ophalen van koerier(s) en/of aan een of meer koeriers te verrichten of reeds verrichte betalingen en/of het ophalen van op Schiphol te landen en/of gelande drugskoeriers en/of de specifieke data waarop deze koeriers op Schiphol zouden arriveren, en/of
  • op Schiphol een of meer koeriers op te halen, en/of
  • foto’s van (een) drugskoerier(s) en/of de bagage van die drugskoerier(s) uit te wisselen, en/of
  • verslag te doen van het al dan niet op Schiphol aangehouden zijn van de drugskoerier, en/of
  • (een) paspoort(en) voor een of meer drugskoeriers aan te (doen) vragen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging (waaronder begrepen de beslissing tot verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 950,00) – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • de overwegingen van de rechtbank op pagina’s 3 en 4, voor zover betreffende het door de verdediging gevoerde op art. 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gestoelde vormverzuimverweer betreffende het uitlezen van de telefoon van de verdachte, zal vervangen door de hieronder opgenomen overweging onder het kopje “bewijsuitsluitingsverweer”;
  • aan voornoemd vormverzuim een ander rechtsgevolg zal verbinden dan de rechtbank heeft gedaan;
  • de overwegingen van de rechtbank op pagina 18 met betrekking tot de nauwe en bewuste samenwerking zal
  • tot een andere beslissing komt met betrekking tot het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag.
Aan partiële bevestiging van het vonnis staat de omstandigheid dat in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd niet in de weg, omdat het hof komt tot de dezelfde bewezenverklaring als de rechtbank.

Overwegingen van het hof

Bewijsuitsluitingsverweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon van de verdachte door de Koninklijke Marechaussee ten onrechte zonder daaraan voorafgaande toestemming is uitgelezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Met de onderzoeksprogramma’s die door de Koninklijke Marechaussee zijn gebruikt, is alle informatie van de telefoon in kaart gebracht, waaronder zeer vertrouwelijke informatie. Dit heeft een min of meer volledig beeld opgeleverd van het privéleven van de verdachte. Nu het onderzoek aan de telefoon vooraf niet is getoetst, heeft er een vormverzuim plaatsgevonden. Het nadeel dat de verdachte daardoor heeft ondervonden, is dat zijn privéleven tot in de meest intieme details bekend is geworden bij derden, waardoor zijn recht op privéleven als genoemd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Aan deze schending moet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting worden verbonden, omdat sprake is van een ander voorschrift dan het recht op een eerlijk proces dat ernstig is geschonden en bewijsuitsluiting nodig is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. De verdediging acht bewijsuitsluiting noodzakelijk als een krachtige stimulans voor het opsporingsapparaat.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar sprake is van een vormverzuim, maar stelt primair dat kan worden volstaan met de constatering van het vormverzuim omdat er niet is vastgesteld dat er een zeer ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt en stelt subsidiair dat, mocht er wel een dergelijke zeer ingrijpende inbreuk hebben plaatsgevonden, bewijsuitsluiting niet passend is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee de inhoud van de telefoons van de verdachte hebben doorzocht en dat aan dit onderzoek geen toestemming van de officier van justitie of machtiging van de rechter-commissaris vooraf is gegaan. Met de raadsman is het hof van oordeel dat, nu de inhoud van de telefoon door middel van forensische software volledig is doorzocht, een min of meer volledig beeld is verkregen van in ieder geval enkele aspecten van het privéleven van de verdachte. Uit het dossier is gebleken dat op de telefoon van de verdachte gegevens zijn aangetroffen die van persoonlijke en vertrouwelijke aard zijn en die een persoon normaliter niet met een derde zou delen. Het hof denkt daarbij in het bijzonder aan de grote hoeveelheid seksueel getinte reeks berichten tussen de verdachte en een derde. Met het gebruik van de forensische software is geen onderscheid gemaakt in de hoeveelheid en de aard van de gegevens die uit de telefoon zijn gehaald. Daardoor is een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte gemaakt. Nu sprake is geweest van een dermate verstrekkend onderzoek biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 94 jo. 95 en 96 Sv, daarvoor onvoldoende legitimatie. De verbalisanten waren derhalve niet tot een dergelijk veelomvattend onderzoek bevoegd terwijl, gezien de grote hoeveelheid persoonlijke informatie die een gemiddeld persoon op zijn smartphone pleegt op te slaan en er in dit geval geen aanwijzingen waren van het tegendeel, het voorzienbaar was dat zij deze informatie aan zouden treffen. In zoverre is het hof dan ook van oordeel dat een (onherstelbaar) vormverzuim heeft plaatsgevonden.
Het hof dient te bepalen of aan voornoemd vormverzuim enig in artikel 359a Sv genoemd rechtsgevolg moet worden verbonden en, indien dat het geval is,
welkrechtsgevolg. Daarbij houdt het hof rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, kan daarbij niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang.
Aldus de Hoge Raad geldt met betrekking tot de in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen dat waar mogelijk wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg. Het hof neemt in overweging dat, zoals hiervoor overwogen, artikel 8 EVRM is geschonden en dat dit nadeel voor de verdachte is veroorzaakt door het verzuim om het onderzoek aan de telefoon vooraf te toetsen. Het hof is van oordeel dat dit nadeel kan worden gecompenseerd door middel van strafvermindering en dat strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst daarvan gerechtvaardigd is. Met de strafvermindering wordt de verdachte enerzijds gecompenseerd voor de inbreuk op zijn privéleven en wordt anderzijds getoond dat het hof het vormverzuim afkeurt. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal in hoger beroep is het hof van oordeel dat met een enkele constatering van het vormverzuim niet kan worden volstaan, nu de inbreuk op het privéleven van de verdachte daarvoor te groot is.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat bewijsuitsluiting in onderhavige zaak niet noodzakelijk is. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat, indien sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, onder omstandigheden bewijsuitsluiting noodzakelijk kan worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. In het bijzonder dient de rechter dan te beoordelen of het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Het hof overweegt dat onderhavig onderzoek al geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en dat sindsdien diverse arresten zijn gewezen waarin het onderzoek naar de inhoud van telefoons verder is genormeerd. Niet is gebleken dat de verbalisanten destijds een groot verwijt kon worden gemaakt, dat zij de normen doelbewust en/of met grove veronachtzaming hebben genegeerd of dat thans structureel nog dergelijke vormverzuimen plaatsvinden. Het hof acht strafvermindering daarom een voldoende middel om het verzuim te compenseren.
Hetgeen de strafvermindering betekent voor de straf die de verdachte zal worden opgelegd, wordt later in dit arrest onder ‘oplegging van straf’ nader gespecificeerd.
Nauwe en bewuste samenwerking
Uit de combinatie van de camerabeelden, de historische verkeersgegeven en de gesprekken tussen [medeverdachte 6] (medeverdachte [medeverdachte 6]) en [verdachte] (verdachte [verdachte]) valt het volgende op te maken over de taakverdeling en samenwerking tussen de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 6] en de koeriers. [verdachte] haalt de koeriers op dan wel controleert of zij veilig en met medebrenging van de verdovende middelen zijn aangekomen en [medeverdachte 6] geeft hem ter voorbereiding hierop informatie en geeft aanwijzingen over de tijdstippen dat [verdachte] op Schiphol aanwezig moet zijn/blijven en over de goederen die [verdachte] moet overnemen van de koeriers. Voorts blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 6] ten tijde van de aankomst van de koeriers en na afloop daarvan contact onderhouden over de aankomst en de verdere gang van zaken. Meer in het bijzonder overweegt het hof dat
voorafgaandaan de drugstransporten genoemd in elk van de vier zaaksdossiers informatie wordt uitgewisseld in de vorm van foto’s van de bagage en de personen die de middelen vervoerden, dan wel in de vorm van versluierd taalgebruik dat blijkens de aard en de strekking ervan ziet op de personen die de middelen vervoeren. Ook wordt informatie uitgewisseld over geldbedragen die verstrekt moeten worden.
De samenwerking tussen de verdachten is – reeds gelet op het aantal contacten – zonder meer intensief te noemen. De handelingen die [medeverdachte 6] en [verdachte] hebben verricht zijn bovendien essentieel en onmisbaar geweest voor het goede verloop van de invoer van de drugs. Hiermee is gebleken dat de verdachten elk ook reeds voorafgaand aan de feiten een essentiële bijdrage hebben geleverd aan het in Nederland brengen van de drugskoeriers en de drugs, waardoor zij met elkaar én met de drugskoeriers nauw en bewust hebben samengewerkt aan de opzettelijke invoer van de cocaïne.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en 6 maanden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte in de drugstransporten slechts een kleine rol heeft gespeeld. Daarnaast is de redelijke termijn vanwege het grote tijdsverloop in hoger beroep geschonden, waardoor strafvermindering dient plaats te vinden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het invoeren van in totaal ongeveer 24 kilo cocaïne, verspreid over vier drugstransporten. Met zijn handelingen heeft hij een onontbeerlijke bijdrage geleverd aan het binnen Nederland brengen van die harddrugs. De ingevoerde hoeveelheid cocaïne is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Harddrugs als cocaïne leveren een ernstig gevaar voor de volksgezondheid op en de handel ervan gaat dikwijls gepaard met verschillende vormen van (niet zelden zware) criminaliteit. Het hof rekent de verdachte aan dat hij hier een bijdrage aan heeft geleverd.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet met een mindere dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur kan worden volstaan. Het hof houdt bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf rekening met de straffen die voor het invoeren van harddrugs plegen te worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor het in georganiseerd verband invoeren van meer dan 20.000 gram harddrugs een gevangenisstraf van 72 maanden (zijnde 6 jaren) of meer genoemd. Het hof zal die straf dan ook als uitgangspunt nemen.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof in de omstandigheden van de zaak geen aanleiding om een zwaardere straf als uitgangspunt te nemen.
In de persoonlijke omstandigheden die ter terechtzitting zijn aangedragen, ziet het hof geen aanleiding om de straf te matigen. Het hof begrijpt dat het frustrerend moet zijn voor de verdachte dat hij, een korte tijd nadat hij zijn leven weer heeft opgebouwd, voor langere tijd gedetineerd zal raken. Uit het oogpunt van normhandhaving en preventie ziet het hof echter geen mogelijkheid om in het voordeel van de verdachte van voornoemde straf af te wijken.
Het hof heeft acht geslagen op de overschrijding van de redelijke termijn. Het hoger beroep is ingesteld op 20 april 2018. Dit arrest volgt ruim 3 jaar en 10 maanden later, hetgeen een forse schending van de redelijke termijn oplevert. Deze schending is niet te wijten aan de verdediging, waardoor de straf ter compensatie van deze termijn dient te worden verminderd. Het hof ziet daarin aanleiding om de gevangenisstraf met 6 maanden te verminderen.
Daarnaast wordt de straf, zoals eerder overwogen, vanwege het vormverzuim verminderd. Bij het ontbreken van normstellingen omtrent de grootte van de strafvermindering die aan een dergelijk vormverzuim dient te worden gekoppeld, zal het hof de strafvermindering naar redelijkheid bepalen op
3 maanden.
Het hof acht aldus, alles afwegende, een gevangenisstraf 5 jaren en 3 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden opgeheven.

Beslagbeslissing

Onder de verdachte is een geldbedrag van € 975,00 in beslag genomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat dit geldbedrag wordt verbeurdverklaard.
Het hof oordeelt dat niet is gebleken dat het geldbedrag door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde strafbare feit zijn verkregen, noch dat het geldbedrag op grond van enig andere in artikel 33a Sr genoemde grond voor verbeurdverklaring vatbaar is. Daarom zal het hof gelasten dat het geldbedrag aan de verdachte wordt teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van 975,- euro.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenstaande.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. L.I.M. van Bergen en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2022.
mr. Koolen-Zwijnenburg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen