3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering voor beide procedures moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. In de eerste zaak had de opgeëiste persoon alleen een advocaat in eerste aanleg, die hij daarna heeft ontslagen. Deze advocaat was dus niet gemachtigd voor het hoger beroepsproces. Daarnaast ontkent de opgeëiste persoon een adres te hebben opgegeven en was hij dus ook niet op de hoogte van de adresinstructie in hoger beroep. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft niet toegelicht op welke wijze het voor de opgeëiste persoon duidelijk was dat de adresinstructie voor de gehele procedure, inclusief het hoger beroep, gold. Ook in de tweede zaak is niet vast te stellen of en zo ja op welke wijze de adresinstructie aan de opgeëiste persoon is medegedeeld.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot beide veroordelingen kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond.
De rechtbank overweegt als volgt.
Arrest met nummer II K Aka 105/22
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 28 april 2025 volgt dat er een proces in hoger beroep heeft plaatsgevonden en dat
the Court of Appeal in Gdańskde laatste instantie is die de zaak ten gronde heeft behandeld en dat hiertegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 28 april 2025 volgt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en van de procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon was aanwezig bij het proces in eerste aanleg en heeft gedetineerd gezeten tot een dag voor de zitting in hoger beroep. Bij zijn vrijlating is hij geïnformeerd over de verplichting om adreswijzigingen door te geven en is hij erop gewezen wat de gevolgen zijn indien hij dit niet doet, waaronder de mogelijkheid dat er een beslissing in zijn afwezigheid kan worden genomen. De opgeëiste persoon heeft toen ook een adres opgegeven en de oproeping voor de zitting in hoger beroep is naar dit adres gestuurd. De opgeëiste persoon heeft persoonlijk getekend voor ontvangst van deze oproep.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat officiële correspondentie omtrent de procedure in hoger beroep is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres en dat de opgeëiste persoon deze correspondentie in ontvangst heeft genomen. Kennelijk heeft hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij een adres heeft opgegeven is onvoldoende om niet uit te gaan van de verstrekte aanvullende informatie. Overlevering leidt om die reden niet tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Vonnis met nummer II K 937/23
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en in het kader van de strafrechtelijke procedure op 11 oktober 2023 een adresinstructie heeft ontvangen en ook voor ontvangst heeft getekend. en ook een adres heeft opgegeven. Hij is daarbij gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de gevolgen als hij dit niet zou doen, waaronder de mogelijkheid dat er een beslissing in zijn afwezigheid wordt genomen. De oproepingen voor de zitting zijn naar het opgegeven adres gestuurd, maar zijn ondanks twee afhaalberichten niet afgehaald.
Naar het oordeel van de rechtbank had de opgeëiste persoon in de gegeven omstandigheden er rekening mee moeten houden dat officiële correspondentie omtrent de strafzaak zou worden verzonden naar het door hem opgegeven adres. Dat is ook gebeurd. Wanneer deze oproepingen hem vervolgens niet bereiken, is dit aan hemzelf te wijten nu hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Overlevering leidt om die reden niet tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.