ECLI:NL:RBAMS:2025:3376

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
C/13/769562 / HA RK 25-170
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kinderrechter in Amsterdam

Op 21 mei 2025 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. C.M. Mellema, kinderrechter te Amsterdam. Het verzoek was ingediend door een verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Aynan, en was gericht tegen een beslissing van de rechter om een uitstelverzoek af te wijzen. De verzoekster stelde dat zij niet goed op de hoogte was gehouden van de voortgang van de procedure en dat er sprake was van vooringenomenheid.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de wraking was gericht tegen een rechterlijke beslissing, wat volgens de Hoge Raad geen grond voor wraking kan zijn. De rechtbank benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel bewezen is. De stelling van de verzoekster dat zij niet goed op de hoogte was gehouden, werd niet onderbouwd en er waren geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een wraking zouden rechtvaardigen.

De beslissing werd genomen zonder mondelinge behandeling, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. De Wrakingskamer heeft de beslissing op 21 mei 2025 openbaar uitgesproken, waarbij de oudste rechter de beslissing heeft ondertekend, aangezien de voorzitter daartoe niet in staat was. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 20 mei 2025 ingekomen en onder rekestnummer C/13/769562 / HA RK 25-170 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster] ,
verzoekster,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende te [detentieplaats] ,
gemachtigde mr. M. Aynan,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.M. Mellema, kinderrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het navolgende processtuk:
 het proces-verbaal van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren van deze rechtbank op 20 mei 2025 met daarin opgenomen het verzoek tot wraking.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Verzoekster is verwerende partij in de procedure met zaaknummer C/13/ 729657 / FA RK 23-1056 die bij de rechter in behandeling is.
2.2.
Bij de mondelinge behandeling op 20 mei 2025 is onder meer het volgende verklaard:
“Mr Aynan: U geeft aan mijn uitstelverzoek af te wijzen. Als de rechtbank het verzoek tot uitstel afwijst heeft cliënte mij geïnstrueerd u te wraken.
De rechtbank: U moet uw wrakingsverzoek dan nader onderbouwen met de gronden voor de wraking.
Mr. Aynan: Mr. Crince le Roy heeft in december 2024 een bericht gestuurd aan de rechtbank dat cliënte zonder advocaat zit. Hoewel het haar primaire verantwoordelijkheid is om een advocaat te zoeken meen ik toch dat gezien haar kwetsbaarheid door de detentie; het gebruikelijk is dat dan een advocaat wordt toegevoegd.
Verder ben ik zeer recentelijk bij de zaak betrokken, en heb ik met mijn vliegtickets onderbouwd dat ik pas recent ben teruggekomen van vakantie en dat ik mij niet eerder kon stellen of voorbereiden.
Ik begrijp dat de wederpartij een tijdige afwikkeling wenst, maar mijn cliënte heeft ook een belang bij een gedegen verweer in de zaak.
Ik meen dat het belang van mijn cliënte van een degelijke voorbereiding en behandeling van de zaak voorgaat op het belang van de wederpartij bij tijdige afhandeling.
Het voorgaande maakt dat bij mij de indruk is gewekt dat de schijn van vooringenomenheid dan wel van onpartijdig in het geding is.
Cliënte heeft ook aangegeven dat zij niet goed op de hoogte is gehouden van de voortgang in de procedure. Desgevraagd, ja dat is ook een grond van de wraking.”

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn
aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Het bezwaar van verzoeker betreft een beslissing van de rechter om de behandeling van de zaak niet aan te houden. Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven. De stelling dat verzoekster niet goed op de hoogte is gehouden van de voortgang van de procedure, is niet onderbouwd. Behoudens bijzondere omstandigheden, die niet zijn aangevoerd, is dit evenmin een grond tot wraking.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en I.M. Bilderbeek, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Deze beslissing is ondertekend door de oudste rechter, omdat de voorzitter daartoe niet in staat is.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.