ECLI:NL:RBAMS:2025:3317

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
13/072794-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse strafzaak

Op 21 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het Ostrołęka Regional Court op 2 januari 2025, betreft een vrijheidsstraf van drie jaren en zes maanden voor de opgeëiste persoon, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 7 mei 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op 30 maart 2023 in persoon is opgeroepen voor de zitting in Polen, en dat hij op de hoogte was van de procedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn, zoals bedoeld in de Overleveringswet (OLW), en dat er geen algemeen gevaar bestaat voor schending van grondrechten in Polen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-072794-25
Datum uitspraak: 21 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 10 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 januari 2025 door
Ostrołęka Regional Court, Second Criminal Division,Polen
,(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 mei 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr F.P. Slewe, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final judgement by the Ostrołęka Regional Court dated 13 April 2023, with reference II K 33/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaren, één maand en drieëntwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onvoldoende duidelijk is of de opgeëiste persoon op de hoogte was van de behandeling van de aan dit EAB ten grondslag liggende procedure. Het EAB vermeldt onder d) dat de opgeëiste persoon op 30 maart 2023 in persoon zou zijn opgeroepen. De opgeëiste persoon zegt dat hij geen brieven of oproepen heeft gehad. De brieven zijn naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd. Dat is het adres van zijn moeder. Zijn moeder kon de brieven echter niet aannemen. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zitting. Hij wist wel van een uitspraak, maar die uitspraak is van 16 april 2024. Over die uitspraak heeft hij met een advocaat gesproken over het al dan niet in cassatie gaan. Mogelijk ligt deze uitspraak van 16 april 2024 daadwerkelijk aan dit EAB ten grondslag. Er is teveel onduidelijkheid over de gang van zaken en de rechtbank dient de behandeling aan te houden om de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit hierover vragen te stellen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende duidelijk is dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de behandeling van de zaak die geleid heeft tot het aan dit EAB ten grondslag liggende vonnis. Het EAB vermeldt onder d) dat de opgeëiste persoon op 30 maart 2023 in persoon is opgeroepen. Het vonnis is van 13 april 2023. Aan deze termijn is niets vreemd, in de zin dat aannemelijk is dat de oproeping voor onderhavige en niet voor een andere zaak was. Er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat kan worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon wist van de procedure. Hij heeft immers zelf verklaard dat zijn moeder brieven over de zaak heeft ontvangen. De officier van justitie verzet zich tegen aanhouding van de behandeling van de zaak om de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit vragen te stellen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van hetgeen in onderdeel d) van het EAB is vermeld stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op 30 maart 2023 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gesteld van tijd en plaats van de zitting en is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet verschijnt. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van die informatie. Bovendien zijn geen objectieve stukken overgelegd waaruit aannemelijk is geworden dat de informatie in het EAB onjuist is. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon is daartoe niet voldoende.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 onder a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten vragen hierover te stellen, zoals door de raadsman verzocht.

4.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet deels op een feit, te weten feit 1, dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon verzoekt de rechtbank de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. De raadsman stelt zich op het volgende standpunt dat de feiten deels in Nederland zijn gepleegd en dat, in samenhang met hetgeen de raadsman ten aanzien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW heeft aangevoerd, de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat de procedure in Polen is geweest en dat die procedure tot een veroordeling heeft geleid, de bewijsmiddelen zich daar bevinden, het zwaartepunt van de zaak in Polen ligt, en het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon voor dit feit te vervolgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat, in het licht van de door de officier van justitie genoemde omstandigheden, het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.

6.De weigeringsgrond van artikel 11 OLW

6.1
Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
6.2
Poolse detentieomstandigheden
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd omdat er vanwege zijn seksuele geaardheid, te weten zijn homoseksualiteit, gegronde vrees bestaat op gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de rechtbank eerder vastgestelde algemeen gevaar voor schending van grondrechten in Poolse detentiecentra, ziet op personen die worden vervolgd en van wie de voorlopige hechtenis is bevolen. Er is geen algemeen gevaar vastgesteld voor personen, zoals de opgeëiste persoon, die worden overgeleverd om een gevangenisstraf uit te zitten. Er zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Polen door de raadsman naar voren gebracht, waardoor kan worden geconcludeerd dat een individueel reëel gevaar bestaat van schending van artikel 4 Handvest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft reeds eerder geoordeeld dat de zorgen die blijken uit het CPT-rapport van
22 februari 2024 voornamelijk betrekking hebben op detentieomstandigheden in
remand prisonsvan personen die worden vervolgd en van wie de voorlopige hechtenis is bevolen. De overlevering van de opgeëiste persoon is echter door de Poolse autoriteiten verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van aan hem opgelegde gevangenisstraf. Het CPT-rapport van 22 februari 2024 bevat geen gegevens die duiden op een reëel gevaar dat personen - zoals de opgeëiste persoon - die een gevangenisstraf moeten ondergaan, onmenselijk of vernederend worden behandeld, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De homoseksuele geaardheid van de opgeëiste persoon maakt dat niet anders. Evenmin heeft de raadsman verder op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens onderbouwd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen, en in het bijzonder personen van de LTBIQ+-gemeenschap, die in Polen zijn gedetineerd ten behoeve van de executie van een aan hen opgelegde straf, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De rechtbank beschikt ook niet over dergelijke gegevens.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Ostrołęka Regional Court, Second Criminal Division,Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. C. Klomp en D. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (