ECLI:NL:RBAMS:2025:313

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
C/13/739486 / HA ZA 24-1 en C/13/745042 / HA ZA 24-54
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie tegen Google over persoonsgegevensverwerking door stichtingen

In deze zaak hebben twee stichtingen, Stichting Bescherming Privacybelangen (SBP) en Stichting Massaschade & Consument (SMC), een collectieve actie aangespannen tegen Google en haar dochterondernemingen. De rechtbank Amsterdam heeft op 15 januari 2025 in een tussenvonnis geoordeeld dat beide stichtingen ontvankelijk zijn in hun vorderingen op basis van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). De stichtingen stellen dat Google op onrechtmatige wijze persoonsgegevens van gebruikers verzamelt en verwerkt, wat in strijd zou zijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en andere relevante wetgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van SBP en SMC voldoen aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW, waaronder het gelijksoortigheidsvereiste en het waarborgvereiste van representativiteit. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de collectieve actie effectiever en efficiënter is dan individuele vorderingen, en dat de vorderingen niet summierlijk ondeugdelijk zijn. De zaak betreft een belangrijke toetsing van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de toepassing van het nieuwe collectieve actierecht. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en zal later beslissen over de voortgang van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
vonnis van 15 januari 2025
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/739486 / HA ZA 24-1
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/745042 / HA ZA 24-54
van
(in de zaak HA ZA 24-1)
de stichting
STICHTING BESCHERMING PRIVACYBELANGEN,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.H. Lemstra te Amsterdam,
en
(in de zaak HA ZA 24-54)
de stichting
STICHTING MASSASCHADE & CONSUMENT,
gevestigd te Oegstgeest,
eiseres,
advocaat mr. V.A. Zwaan te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ALPHABET INC.,
gevestigd te Californië, Verenigde Staten van Amerika,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
GOOGLE LLC,
gevestigd te Californië, Verenigde Staten van Amerika,
3. de rechtspersoon naar het recht van Ierland
GOOGLE IRELAND LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOOGLE NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. M.H. de Boer te Amsterdam,
Partijen zullen hierna SBP, SMC en Google worden genoemd.
De zaak in het kort
In deze collectieve actie staat centraal de rechtmatigheid van de verzameling en verwerking van persoonsgegevens door Google als een persoon een dienst of product van Google gebruikt. In deze fase gaat het over de ontvankelijkheid van de eisende stichtingen en de procesfinanciering van die stichtingen.
Dit vonnis is als volgt opgebouwd:
De procedure. Hier staat welke proceshandelingen er tot aan dit vonnis zijn verricht en welke onderwerpen in dit vonnis wel en niet worden behandeld.
De feiten die van belang zijn voor de ontvankelijkheid van SBP en SMC.
Het geschil. Hier zijn de vorderingen en de inhoudelijke standpunten van SBP en SMC kort weergegeven en hierin staan de standpunten van partijen over de ontvankelijkheid van SBP en SMC.
Rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Hier oordeelt de rechtbank dat zij bevoegd is om deze zaak te behandelen.
Toepasselijk collectief actierecht. Hier bepaalt de rechtbank dat op de vorderingen van SBP en SMC het nieuwe collectieve actierecht van toepassing is.
Moment van toetsing aan de ontvankelijkheidseisen van de WAMCA. Hier bepaalt de rechtbank dat het toetsingsmoment voor de ontvankelijkheid ligt ten tijde van dit vonnis en niet ten tijde van de dagvaardingen.
Gelijksoortige belangen (artikel 3:305a lid 1 BW). Hier oordeelt de rechtbank dat de door SBP en SMC ingestelde vorderingen voldoen aan het gelijksoortigheidsvereiste.
Waarborgvereiste representativiteit (artikel 3:305a lid 2 BW). Hier oordeelt de rechtbank dat SBP en SMC representatief zijn als belangenbehartiger voor de personen voor wie zij willen opkomen.
Gewaarborgde belangen (artikel 3:305a lid 2 onder a tot en met f BW). Hier oordeelt de rechtbank dat SBP en SMC voldoen aan de vereisten van artikel 3:305a lid 2 BW.
Ontvankelijkheidseisen uit artikel 3:305a lid 3 BW. Hier oordeelt de rechtbank dat SBP en SMC voldoen aan de vereisten van dit artikel.
Tussenconclusie over ontvankelijkheidseisen uit artikel 1018c lid 5 aanhef en onder a Rv (en artikel 3:305a lid 1 tot en met lid 3 BW).
Een collectieve actie is effectiever en efficiënter (artikel 1018c lid 5 onder b Rv).
De vorderingen zijn niet summierlijk ondeugdelijk (artikel 1018c lid 5 onder c Rv).
Afsluitende overwegingen en voortgang van de procedure.
De beslissing.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding ex artikel 3:305a BW van 12 september 2023 van SBP, met producties 1 tot en met 321,
  • de rolbeslissing van 8 november 2023 waarin het verzoek van SMC tot uitstel voor indienen van een concurrerende dagvaarding is geweigerd,
  • de twee dagvaardingen van 12 december 2023 van SMC, met producties 1 tot en met 40,
  • de rolbeslissing van 21 januari 2024 waarin is verstaan dat een van de twee dagvaardingen van SMC is ingetrokken vanwege een onjuiste termijn voor stellen van Alphabet Inc, Google LLC en Google Ireland Limited,
  • de rolbeslissing van 20 maart 2024,
  • de conclusie van antwoord ten aanzien van ontvankelijkheid en summierlijk ondeugdelijkheid in de zaak ingesteld door SBP, met producties 1 tot en met 33,
  • de conclusie van antwoord ten aanzien van ontvankelijkheid en summierlijk ondeugdelijkheid in de zaak ingesteld door SMC, met producties 1 tot en met 23,
  • het tussenvonnis van 29 mei 2024 waarin een mondelinge behandeling over de eerste fase is gelast,
  • de rolbeslissing van 10 juli 2024 over de inhoud van de mondelinge behandeling en nadere informatie over financiering en beslissing over aantonen representativiteit van SBP en SMC,
  • de akte uitlaten overleggen financieringsovereenkomst van SBP,
  • de akte uitlaten overleggen financieringsovereenkomst van SMC,
  • de antwoordakte inzake overleggen financieringsovereenkomst van Google op de akte van SBP,
  • de antwoordakte inzake overleggen financieringsovereenkomst van Google op de akte van SMC,
  • de rolbeslissing van 18 september 2024 waarin is beslist dat de financieringsovereenkomsten van SBP en SMC moeten worden overlegd,
  • de akte overlegging financieringsovereenkomst van SBP,
  • de akte overlegging financieringsovereenkomst van SMC met producties (E41 en E42),
  • de e-mail van 11 oktober 2024 van de rechtbank met de agenda voor de mondelinge behandeling,
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties (E322 en E323) van SBP,
  • de akte uitlating representativiteit, tevens houdende (aanvullende) producties (E324-E333) en eiswijziging van SBP,
  • de akte uitlating representativiteit, met een productie (E43), van SMC,
  • de akte overlegging aanvullende producties E334 en E335 van SBP,
  • de akte overlegging aanvullende producties (G34-G43) van Google op SBP,
  • de akte overlegging aanvullende producties (E44-E50) van SMC,
  • de akte overlegging aanvullende producties (G24 en G25) van Google op SMC,
  • het proces-verbaal van 22 oktober 2024 van de mondelinge behandeling, en de daarin genoemde stukken,
  • de reacties van partijen met aanmerkingen op het proces-verbaal.
1.2.
Deze zaak betreft een WAMCA-procedure [1] , als bepaald in artikel 3:305a BW [2] en artikelen 1018b tot en met 1018n (of Boek III, Titel 14A) Rv [3] . Google is dan ook eerst in de gelegenheid gesteld van antwoord te dienen over de ontvankelijkheid van SBP en SMC (artikel 1018c lid 5 Rv). Over dit onderwerp is nader debat gevoerd tijdens de mondelinge behandeling van 22 oktober 2024.
1.3.
De vorderingen van SBP en SMC zijn grotendeels gebaseerd op de AVG [4] . In de AVG zijn ook ontvankelijkheidseisen opgenomen voor eisende partijen in een collectieve actie en, volgens Google, ook het vereiste van een opdracht van personen aan de belangenbehartiger voor het vorderen van een schadevergoeding. Over dit onderwerp is op dit moment nog geen debat tussen partijen gevoerd en is geen onderwerp van dit vonnis. De AVG ontvankelijkheidseisen komen dus later in de procedure aan de orde.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten die van belang zijn voor de ontvankelijkheid van SBP en SMC

Over SBP

2.1.
Het statutaire doel van SBP is, voor zover hier van belang, het behartigen van de belangen van gebruikers van Google producten en/of diensten van wie op enig moment een schending van hun privacy plaatsvindt of heeft plaatsgevonden of dreigt plaats te vinden, door het verwerken van persoonsgegevens bij gebruik van een Google dienst of product.
2.2.
SBP wordt voor deze procedure gefinancierd door Lieff Cabraser Heimann & Bernstein LLP (verder LCHB), een advocatenkantoor gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika (hierna VS).
2.3.
SBP heeft met de Consumentenbond een exclusieve samenwerkingsovereenkomst gesloten. De Consumentenbond houdt 50% van de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Consumentenbond Claimservice B.V. (CCS). De andere 50% aandelen worden gehouden door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Consumentenclaim B.V. CCS verzorgt het administratief verwerken van de aanmeldingen voor deelname aan de collectieve actie van SBP. De Consumentenbond en CCS hebben voor de financiering van bepaalde activiteiten overeenkomsten gesloten met LCHB.
2.4.
SBP heeft bij brief van 30 augustus 2022 Google uitgenodigd voor overleg. In die brief heeft SBP geschreven dat Google met haar bedrijfsactiviteiten privacywetgeving zou schenden. Na een verzoek om nadere informatie door Google hebben SBP en Google uiteindelijk op 13 juli 2023 overleg gehad over de standpunten van SBP.
Over SMC
2.5.
Het statutaire doel van SMC is, voor zover hier van belang, de belangen te behartigen van consumenten en kleine ondernemingen – met woonplaats in Nederland – in het algemeen, en deelnemers van de stichting in het bijzonder, door onder andere het voeren van gerechtelijke procedures met collectieve rechtsvorderingen.
2.6.
SMC wordt voor deze procedure gefinancierd door Eaton Hall Funding LLC (verder: Eaton Hall), een rechtspersoon gevestigd in de VS. Eaton Hall heeft banden met het Amerikaanse advocatenkantoor Grant & Eisenhofer (verder: G&E).
2.7.
De advocaten van SMC hebben Google bij brief van 23 november 2023 uitgenodigd voor overleg. In deze brief wordt gemeld dat technisch onderzoek is uitgevoerd naar de wijze waarop Google de persoonsgegevens van alle Android-apparaten verwerkt en dat dit volgens SMC in strijd is met een aantal wetten en jurisprudentie daarover. Google heeft voor een overleg voorwaarden gesteld aan SMC, waaraan SMC niet heeft voldaan. In 2024 hebben SMC en Google uiteindelijk wel overleg gehad.
Over Google
2.8.
Google biedt allerlei internettoepassingen aan zoals Google Search, Google Shopper, Google Maps, Google Chrome, Gmail, Google Play, YouTube, Google Docs (en Sheets en Slides), Google Translate, Google Drive en Google Calendar. Voor consumenten zijn deze diensten gratis met vertoning van advertenties.
2.8.1.
Het vertonen van advertenties aan de gebruiker gebeurt door middel van een Real Time Bidding veiling (RTB-veiling). Google is op verschillende manieren actief in de online advertentiemarkt en heeft daarvoor verschillende diensten: Google Ads, Google AdSense en Google Ad Exhange.
2.8.2.
De RTB-veiling vindt plaats op de achtergrond op het moment dat een persoon een website met advertentieruimte bezoekt of een app opent waarin advertenties worden getoond. In een RTB-veiling wordt de advertentieruimte van een website of in een app verkocht aan de hoogste bieder. Er zijn verschillende aanbieders van RTB-veilingen. De eigenaar van een website of app bepaalt welke RTB-veiling wordt gebruikt. Google Ad Exchange is het meest gebruikte Real Time Bidding veilingsysteem op internet.
2.8.3.
Voor het gebruik van Google Ad Exchange stelt Google een profiel samen van de gebruiker en verstrekt dit profiel aan de veilingdeelnemers (de bedrijven die willen adverteren). Op basis van dat profiel beslist de veilingdeelnemer of een bod wordt gedaan voor advertentie van haar producten, en zo ja met opgave van een prijs-offerte.
2.9.
Daarnaast biedt Google ook andere b2b-diensten aan, zoals Google Analytics, Firebase, Google Cloud en Google Workspace. Deze diensten zijn tegen betaling door bedrijven en overheidsinstellingen te gebruiken.
2.10.
Verder biedt Google een software systeem aan voor smartphones met het Android-besturingssysteem. Deze software (Google Play Services, niet te verwarren met de online winkel voor apps Google Play) is middleware tussen de applicaties (apps) op die apparaten en het onderliggende Android operating systeem. Google Play Services is onderdeel van Google Mobile Services en wordt alleen aangeboden op apparaten van fabrikanten die een overeenkomst met Google hebben gesloten (en het Android-besturingssysteem gebruiken).
2.11.
Google Play Services helpt ervoor te zorgen dat apps van Google of andere partijen veilig en correct kunnen werken op alle verschillende varianten van Android. Google Play Services biedt daarnaast de volgende mogelijkheden:
2.11.1.
Een ontwikkelaar van Android-apps kan gebruik maken van Google Play Services (als dat op die smartphone is geïnstalleerd uiteraard) via Application Programming Interface (API) en Software Development Kit (SDK) die Google beschikbaar stelt aan die ontwikkelaar. Een voorbeeld is de MAPS API die het mogelijk maakt om Google Maps te integreren in de app. Een ander voorbeeld is de Firebase SDK waarmee een app informatie kan opvragen van Google Play Services (bijvoorbeeld de locatie van de app-gebruiker, of het tijdstip of de datum).
2.11.2.
Op bijna alle merken smartphone met Android-besturingssysteem is Google Play Services geïnstalleerd. Dit hangt af van de overeenkomst die de producent van de telefoon sluit met Google. De meeste producenten hebben een overeenkomst met Google die daarin voorziet.
2.12.
Andere Google-producten zijn:
  • smartphones (Pixel) met een Android-besturingssysteem en Google Play Services
  • Chromebooks,
  • Google Nest en Google Home (smart home-productlijnen met WiFi verbinding voor luidsprekers, thermostaten, rookmelders, beveiligingscamera’s, deurbellen, entertainment apparatuur en ook huishoudelijke apparaten als wasmachines),
  • Google WiFi (draadloze routers voor thuis),
  • Google Fitbit (draagbare technologie zoals fitnesstracker en smartwatches).

3.Het geschil

3.1.
De volledige vorderingen van SBP en SMC zijn opgenomen in Bijlage 1 en Bijlage 2 achter dit vonnis. De vorderingen van SBP en SMC zijn, voor zover van belang op dit moment, op te splitsen in drie hoofdonderwerpen: (i) verklaringen voor recht dat Google onrechtmatig jegens de achterban van SBP en SMC handelt, (ii) veroordeling tot betaling van een schadevergoeding (zowel immaterieel als materieel) en (iii) aan Google op te leggen geboden en verboden.
Standpunten SBP – over het handelen van Google
3.2.
Centraal in de stellingen van SBP staat dat Google onrechtmatig jegens de gebruikers handelt door bovenmatig veel gegevens van gebruikers te verzamelen, te bundelen en te verwerken. Die gegevensverwerking is onder te verdelen in vijf categorieën:
  • het combineren van bovenmatig veel gegevens verkregen uit verschillende producten en diensten,
  • de verwerking van locatiegegevens,
  • het voortdurend volgen van het onlinegedrag van alle gebruikers van haar diensten,
  • het delen van deze persoonsgegevens met derden bij RTB-veilingen,
  • de doorgifte van persoonsgegevens naar de VS.
Met deze vijf categorieën van verwerkingen schendt Google het grondrecht op privacy, het Nederlandse en Europese gegevensbeschermingsrecht (met name de Wbp [5] en de AVG) en het consumentenrecht (waaronder het verbod op oneerlijke handelspraktijken). Meer specifiek schendt Google de volgende wettelijke beschermingsregels:
  • het beginsel van dataminimalisatie en de vereisten van privacy by design en privacy by default door de wijze waarop zij gegevens verzamelt en verwerkt;
  • haar informatieplichten door gebruikers niet of onvoldoende te informeren over de verwerking van hun persoonsgegevens;
  • het grondslagvereiste doordat daadwerkelijke toestemming van consumenten voor haar praktijken ontbreekt;
  • het verwerkingsverbod door bijzondere persoonsgegevens te verwerken;
  • het toepasselijke doorgifteverbod door gegevens op te slaan op servers in de VS.
Door de verkoop van alle op onrechtmatige wijze verzamelde persoonsgegevens is Google bovendien ongerechtvaardigd verrijkt.
3.2.1.
Google domineert met haar diensten en producten het online leven van consumenten. Daarmee stelt Google zichzelf in staat op zeer grote schaal persoonsgegevens te verzamelen en te verwerken ten behoeve van haar advertentiediensten. Met elke consumentendienst of product van Google verzamelt zij persoonsgegevens van de gebruiker. Google verwerft deze deels door van gebruikers te verlangen dat zij persoonlijke informatie verstrekken om gebruik te maken van de diensten. Gebruikers dienen vaak een account aan te maken, waarbij zij persoonsgegevens verstrekken zoals naam, e-mailadres, en (optioneel) telefoonnummer, adres en betalingsinformatie (bijv. creditcardgevens). Ook op indirecte wijze verzamelt Google persoonsgegevens uit openbaar toegankelijke bronnen en via vertrouwenspartners, marketingpartners en adverteerders. Het Google privacybeleid op de website van Google wordt bovendien regelmatig aangepast. Dit alles is onoverzichtelijk voor de gemiddelde gebruiker, die niet weet op welke wijze zijn persoonlijke gegevens worden verwerkt in welke dienst en niet weet dat die verzamelde gegevens worden gekoppeld bij een verder gebruik van internet voor de verkoop aan derden. Een gemiddelde gebruiker zal ook niet precies weten waarvoor toestemming wordt verleend als Google vraagt om toestemming voor het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens van de gebruiker.
3.2.2.
Als iemand een Google-dienst gebruikt, bijvoorbeeld YouTube of Google Maps, kan Google het gedrag van die persoon blijven volgen. Voor een internetgebruiker is het vrijwel onmogelijk om geen gebruik te maken van een van de Google-diensten, maar zelfs zonder gebruik te maken van zo’n dienst ontkomt men niet aan de verwerking van de persoonsgegevens door Google. Google verkrijgt via de mobiele Android-apparaten voortdurend locatiegegevens van gebruikers, waardoor Google hen overal kan volgen. Voor gebruikers van een Android telefoon is geen ontsnappen aan de verzameldrift van persoonsgegevens door Google. Dit geldt ook voor gebruikers van andere Google-producten zoals Google WiFi en Google Home.
Een andere methode van het verzamelen van persoonsgegevens door Google is het gebruik van cookies op websites van Google, en verder door cookies op websites van derden.
Google bundelt de door haar per dienst of product verzamelde persoonsgegevens. Dit gebeurt ook wanneer de gebruiker niet actief een Google-dienst gebruikt en zelfs als de telefoon niet wordt gebruikt. Met name de fysieke locatie van gebruikers wordt door Google constant en continu bijgehouden. Dit is een vorm van surveillance door Google.
Locatiegegevens onthullen veel meer dan iemands geografische bewegingen alleen. Door middel van (analyse van) locatiegegevens kan ook de persoonlijke levensstijl, keuzes en voorkeuren van een individuen worden vastgesteld. Locatiegegevens onthullen daarmee (potentieel) zeer gevoelige en voor partijen als Google uiterst waardevolle persoonsgegevens.
Met Firebase SDK heeft Google ook toegang tot locatiegegevens van de gebruiker van een app van een ander bedrijf dan Google als in die app de locatiegegevens worden opgevraagd en gedeeld met Google.
De door Google verzamelde locatiegegevens van een gebruiker worden voor een lange tijd opgeslagen en worden gebundeld met andere persoonsgegevens om die te gebruiken bij de verkoop (RTB-veiling) van advertentieruimte aan derde partijen. Daarbij krijgen derden dus inzage in de door Google verzamelde persoonsgegevens van een gebruiker.
3.2.3.
In 2012 heeft Google een nieuw privacybeleid opgesteld waarmee het voor haar mogelijk is geworden dat de gegevens die zij per dienst of product verzamelt, gekoppeld werden aan de persoonsgegevens die zij verzamelt in andere diensten en producten. Dit nieuwe beleid van Google stelde haar in staat om gebruikers gemakkelijker te volgen, betere profielen op te maken en gerichtere advertenties te laten sturen naar de websites of apps waarvan die persoon op dat moment gebruikmaakte. In 2016 is dit beleid verder aangescherpt voor het bundelen van informatie verkregen uit cookies.
3.2.4.
Door deze verzameling en verwerking van een grote hoeveelheid persoonsgegevens zijn consumenten de controle over hun persoonsgegevens kwijtgeraakt. Die consumenten hebben geen toestemming gegeven voor deze veel omvattende verzameling van persoonsgegevens door Google, althans voor een consument is niet te overzien welke gegevens over die consument op welk moment door Google worden verzameld en verwerkt, aldus steeds SBP.
Standpunten SBP – over haar ontvankelijkheid in deze collectieve actie
3.3.
Voor zover van belang voor de ontvankelijkheid van SBP, stelt zij dat zij aan alle ontvankelijkheidsvereisten voldoet.
3.3.1.
SBP definieert de Relevante Periode voor de door haar ingestelde collectieve actie als de periode vanaf 1 maart 2012 tot (eind)vonnis wordt gewezen in de hoofdzaak.
3.3.2.
SBP stelt dat zij opkomt voor
“de belangen van alle op enig moment in de Relevante Periode in Nederland wonende gebruikers van diensten en producten van Google”en dat naar schatting het gemiddeld aantal gebruikers van de twee grootste diensten (YouTube en Google Search) neerkomt op zo’n 15 miljoen Nederlanders. Tot het moment van dagvaarding hebben tienduizenden personen hun steun uitgesproken voor deze collectieve actie.
3.3.3.
De Consumentenbond heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar SBP. De samenwerking met de Consumentenbond verstevigt het centraal stellen van de belangen van de personen waarvoor SBP opkomt in deze collectieve actie. CCS verzorgt ook het registratieproces voor andere collectieve acties, zoals die tegen Meta en TikTok.
3.3.4.
Naast de Consumentenbond is openlijk steun verklaard aan SBP door BEUC (The European Consumer Organisation), NOYB (none of your business – European Center for Digital Rights), Privacy First, Waag Futurelab, AlgorithmWatch en Bits of Freedom.
Standpunten SMC – over het handelen van Google bij gebruik van een Android smartphone
3.4.
Centraal in de stellingen van SMC staat dat van de gebruikers van Android telefoons op onredelijke en onwettige wijze te veel gegevens worden verwerkt door Google
voor verkoop op de internetadvertentiemarkt. Kort samengevat stelt SMC dat Google in strijd handelt met de AVG en de Telecommunicatiewet. Daarnaast maakt Google zich schuldig aan oneerlijke handelspraktijken en handelt zij onrechtmatig jegens de gebruikers van een Android smartphone.
3.4.1.
Samengevat betoogt SMC dat zij in overleg met G&E een onderzoek heeft laten verrichten naar de wijze waarop persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt bij het gebruik van een Android smartphone. Daaruit is gebleken dat dit grootschalig en zo goed als onbeperkt gebeurt op een Android smartphone met Google Play Services en de daarin opgenomen Firebase SDK. Apps voor Android maken gebruik van Firebase SDK voor het opvragen en opslaan van gegevens. Daarbij houdt Google Play Services – dus Google – ook bij welke app wanneer, voor hoe lang en vanaf welke locatie wordt gebruikt door de gebruiker van de Android smartphone. Dit gaat door ook als de gebruiker de smartphone niet gebruikt. Daardoor verwerkt en verzamelt Google veel persoonsgegevens van die gebruikers, veelal zonder noodzaak of goede reden en slechts met het doel die persoonsgegevens te verkopen aan adverteerders. De gebruiker van de Android smartphone heeft geen idee op welke wijze Google gegevens blijft verzamelen, aldus steeds SMC.
Standpunten SMC – over haar ontvankelijkheid in deze collectieve actie
3.5.
Voor zover van belang voor de ontvankelijkheid van SMC, stelt zij dat zij aan alle ontvankelijkheidsvereisten voldoet.
3.5.1.
SMC definieert de Relevante Periode voor de door haar ingestelde collectieve actie als de periode vanaf 28 mei 2018 tot (eind)vonnis wordt gewezen in de hoofdzaak.
3.5.2.
SMC stelt dat zij opkomt
“voor alle natuurlijke personen die gewoonlijk in Nederland verblijven en na 25 mei 2018 een Android-smartphone hebben gebruikt”en dat naar schatting ruim 9 miljoen Nederlanders gebruik maken van een Android telefoon.
3.5.3.
Bij de voorbereiding van deze collectieve actie is SMC verrast door het instellen van een ogenschijnlijk zelfde collectieve actie door SBP. SMC heeft een verzoek ingediend om uitstel te verkrijgen voor het instellen van haar dagvaarding. Dat verzoek is geweigerd. Toen moest in alle haast de dagvaarding worden afgemaakt. Verder moest toen het definitieve rapport van het technisch onderzoek naar het verwerken van persoonsgegevens op een Android smartphone worden afgerond. Gedurende dat onderzoek was SMC in overleg met G&E, en ook met Eaton Hall voor procesfinanciering van een collectieve procedure in Nederland. Dit overleg moest ook worden versneld na de weigering van het verzoek de dagvaarding later te mogen instellen. Onder deze omstandigheden is achterwege gebleven vooraf ruchtbaarheid te geven aan de collectieve actie (eerst moest een dagvaarding op tijd worden ingesteld) of een website open te stellen voor aanmeldingen van Android-gebruikers voor deze actie. Nadat de dagvaarding is uitgebracht is de financieringsovereenkomst met Eaton Hall gesloten, waarna SMC een website heeft laten maken voor het aanmelden van personen wier belangen SMC in deze collectieve actie behartigt.
3.5.4.
Google is uitgenodigd voor overleg maar heeft daaraan onredelijke voorwaarden gesteld, bijvoorbeeld over precisering van de grootte van de achterban van SMC. Vervolgens is de dagvaarding uitgebracht en heeft SMC verder onderhandeld over de financieringsovereenkomst. Pas nadat die was gesloten heeft SMC de procedure nader aangekondigd op haar website en heeft zij de aanmelding van personen voor deze procedure opengesteld. Op dit moment voldoet SMC dus aan alle eisen, aldus steeds SMC.
Verweer Google over ontvankelijkheid SBP en SMC
3.6.
De toets van ontvankelijkheid dient volgens Google te worden gedaan aan de hand van de feiten en omstandigheden op het moment van dagvaarding, in ieder geval wanneer het betreft de representativiteit van de eisende partij en de vraag of de collectieve vertegenwoordiging kan worden toevertrouwd aan die eisende partij (door een goede governance). Dit volgt uit de bepalingen en de wetsgeschiedenis van Boek III, Titel 14A Rv.
Ter zake SBP specifiek
3.7.
SBP is niet ontvankelijk omdat haar vorderingen zich niet lenen voor bundeling zodat geen sprake is van gelijksoortige belangen. Evenmin kan worden vastgesteld dat een collectieve actie effectiever en efficiënter is. SBP voldoet niet aan het waarborgvereiste, zij is te afhankelijk van haar financier (LCHB), met name de inhoudelijke kennis en deskundigheid noodzakelijk in deze procedure komt volledig van LCHB. SBP is niet representatief want zij heeft haar achterban ingekocht bij de Consumentenbond.
SBP verzuimt concreet te maken op welke schadeveroorzakende gebeurtenissen zij haar vorderingen baseert, en wanneer die gebeurtenissen zich zouden hebben voorgedaan.
3.7.1.
Google betoogt verder dat SBP haar stellingen over ‘surveillance’ grotendeels heeft gebaseerd op twee beleidswijzigingen van Google in 2012 en 2016. De beleidswijziging uit 2012 is goedgekeurd door de AP en de koppeling van de verzamelde persoonsgegevens behoeft toestemming van de gebruiker. Deze beleidswijziging is dus niet in strijd met enige wet. Vanaf 2016 is informatie van geauthentiseerde gebruikers over gebruik van derde websites en apps met toestemming van de gebruiker verzameld. Dit kan niet onrechtmatig of in strijd met de wet zijn. Bovendien is de beleidswijziging 2016 gemeld aan verschillende Europese toezichthouders die tot op heden geen bezwaren hebben geuit.
3.7.2.
Verder volgt volgens Google uit het bovenstaande dat de door SBP gestelde gebeurtenissen (de beleidswijzigingen uit 2012 en 2016) hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016, zodat op de vorderingen van SBP het oude collectieve actierecht van toepassing is en niet de WAMCA.
3.7.3.
Gezien de lange periode die de vorderingen bestrijken, en bij gebreke van een duidelijke stellingname van SBP over de concrete schadeveroorzakende gebeurtenissen, stelt Google zich bovendien vooralsnog op het standpunt dat de vorderingen van SBP op grond van artikel 3:310 BW zijn verjaard voor zover de relevante gebeurtenissen zich hebben voorgedaan vóór 12 september 2018 dan wel vóór 30 augustus 2017. In zoverre moeten de vorderingen van SBP worden aangemerkt als summierlijk ondeugdelijk dan wel moet SBP in die vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus steeds Google.
Ter zake SMC specifiek
3.8.
SMC is niet ontvankelijk omdat haar vorderingen zich niet lenen voor bundeling zodat geen sprake is van gelijksoortige belangen. Evenmin kan worden vastgesteld dat een collectieve actie effectiever en efficiënter is. Daarnaast beschikte SMC ten tijde van de dagvaarding niet over enige achterban en heeft zij voorafgaand aan de dagvaarding geen enkele ruchtbaarheid gegeven aan haar voornemen om Google te dagvaarden. Evenmin heeft SMC een tijdig verzoek aan Google gedaan voor overleg. SMC beschikte op moment van dagvaarding niet over een website met informatie over deze collectieve actie. Dit alles getuigt niet van een behoorlijke behartiging van de belangen van de potentiële achterban. SMC is in haar dagvaarding onvoldoende transparant over de procesfinancier en welke rol die speelt in het feitenonderzoek waarop SMC haar stellingen over de gegevensverwerking op Android smartphones heeft gebaseerd. Dit geldt ook voor de betrokkenheid van G&E bij dat onderzoek en gedurende deze procedure, aldus steeds Google.
3.9.
Op de stellingen van partijen over de ontvankelijkheid van SBP en van SMC wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Rechtsmacht van de Nederlandse rechter

4.1.
Google is verschenen en heeft verweer gevoerd over de ontvankelijkheid van SBP en SMC. Daarbij heeft zij ook gemeld de bevoegdheid van deze rechtbank niet aan de orde te zullen stellen.
4.2.
Alphabet Inc, Google LLC en Google Ireland Limited zijn gedagvaard voor deze rechtbank en niet voor een rechter in hun respectieve woonplaatsen in het buitenland. Daarom dient ambtshalve te worden vastgesteld dat deze rechtbank rechtsmacht heeft om kennis te nemen van de vorderingen van SBP en de vorderingen van SMC op deze drie gedaagde partijen.
4.3.
Het geschil dat SBP en SMC aanhangig hebben gemaakt tegen Google valt onder het toepassingsbereik van Brussel I-bis [6] (dat van toepassing is voor de zaak ten aanzien van Google Ireland Limited). Verder staan de rechtsbetrekkingen tussen partijen ter vrije bepaling (artikel 9 Rv, dat van toepassing is ten aanzien van Alphabet Inc en Google LLC). Aan de formele vereisten van deze toepasselijke regelgeving is dus voldaan. Omdat Google is verschenen zonder de bevoegdheid van deze rechtbank te betwisten, wordt de rechtsmacht van deze rechtbank in dit geschil vastgesteld op grond van de stilzwijgende forumkeuze van partijen (artikel 26 lid 1 Brussel I-bis ten aanzien van Google Ireland Limited, artikel 9 Rv ten aanzien van Alphabet Inc en Google LLC).

5.Toepasselijk collectief actierecht

5.1.
Volgens het overgangsrecht is de WAMCA van toepassing op gedingen die aanhangig zijn gemaakt op of na het tijdstip van het in werking treden van de wet en die betrekking hebben op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden op of na 15 november 2016.
5.2.
Beide dagvaardingen zijn uitgebracht na inwerkingtreding van de WAMCA.
5.3.
Op de rechtsvorderingen van SMC is de WAMCA-regelgeving van toepassing omdat zij (uitsluitend) gebeurtenissen van na 25 mei 2018 aan de orde heeft gesteld.
5.4.
Google heeft aangevoerd dat SBP geen duidelijke omschrijving heeft gegeven van de beweerde onrechtmatige gebeurtenissen en dat uit de stellingen van SBP eigenlijk wordt afgeleid dat die beweerde onrechtmatige gebeurtenissen zijn de beleidswijzigingen uit 2012 en 2016. Deze hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016, zodat het oude collectieve actierecht van toepassing is op de rechtsvorderingen van SBP, aldus Google.
5.5.
SBP heeft gesteld dat het in deze procedure gaat om onrechtmatig handelen van Google dat begonnen is bij het combineren van gegevens van verschillende diensten en producten in 2012 en is uitgebreid in 2016 met het combineren van deze gegevens met de gegevens die het verwerkt met gebruik van third-party cookies en vergelijkbare technologieën. Dit alles bestaat uit een groot aantal schendingen van het gegevensbeschermingsrecht en het consumentenrecht die voortduren tot (in ieder geval) heden. Dit brengt mee dat het onrechtmatig handelen van Google dan wel de schadeveroorzakende gebeurtenissen doorlopen na 15 november 2016 en dat de WAMCA van toepassing is, aldus SBP.
5.6.
In het kader van de voorvraag welk collectief actierecht van toepassing is, hoeft de rechtbank de zaak nog niet ten gronde te onderzoeken. Voor deze voorvraag is van belang welke gestelde onrechtmatige gedragingen SBP aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd. Rekening houdend met wat partijen daarover hebben aangevoerd, bepaalt de rechtbank wanneer de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden. De gestelde onrechtmatige gedraging wordt hier dus nog niet ten gronde inhoudelijk beoordeeld.
5.7.
De vraag is of de door SBP gestelde inbreuken kwalificeert als een individuele inbreuk ten tijde van de implementatie van het gestelde beleid (zoals Google voorstaat) of dat sprake is van één voortdurende inbreuk die op dat moment is aangevangen en nog steeds voortduurt (zoals SBP betoogt).
5.8.
In het kader van de beantwoording van de voorvraag naar het toepasselijk collectief actierecht is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van gestelde schadeveroorzakende gebeurtenissen die voortduren. Uit de stellingen van SBP volgt dat de implementatie van het gestelde beleid het beginpunt is van de beweerde schadeveroorzakende gebeurtenissen. Verder leidt het blijven uitvoeren en het niet opheffen van dat beleid ertoe dat die beweerde schadeveroorzakende gebeurtenissen blijven voortduren. De door SBP gestelde inbreuken zijn immers het verzamelen van persoonsgegevens in verschillende diensten en producten van Google en het vervolgens koppelen van die verzamelde persoonsgegevens voor de verkoop van advertentieruimte op websites en in apps en het doorgeven van die verzamelde persoonsgegevens aan derden, en daarbij die persoonsgegevens exporteren naar de VS. Deze gestelde inbreuk is volgens SBP begonnen na de beleidswijziging uit 2012 en duurt voort tot de dag van vandaag. Daarnaast heeft SBP als inbreuk gesteld het verzamelen van persoonsgegevens van gebruikers uit cookies van websites van derden, hetgeen mogelijk is geworden door de beleidswijziging uit 2016. Ook die gestelde inbreuk duurt tot op de dag van vandaag voort.
5.9.
Het voorgaande brengt mee dat de WAMCA van toepassing is op de vorderingen van SBP jegens Google.
5.10.
Deze uitkomst sluit ook aan bij de ratio van het overgangsrecht. De kern van het overgangsrecht van de WAMCA is dat het nieuwe recht van toepassing is als de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden na 15 november 2016. De ratio hiervan is dat oude gebeurtenissen niet worden beoordeeld op grond van nieuw recht waar een partij destijds nog geen rekening mee behoefde te houden. Dit is anders bij een gebeurtenis die weliswaar is aangevangen voordat inwerkingtreding van de WAMCA te verwachten was (dus voor 15 november 2016), maar voortduurt na dat moment. In dat geval had de schadeveroorzaker er wel op bedacht kunnen zijn dat zij ook op grond van het nieuwe recht aangesproken kon worden als zij voortging met de gedraging. In dit geval heeft Google door te kiezen voor continuatie van haar beleid ná 15 november 2016 geaccepteerd dat zij hiervoor aangesproken kon worden op grond van het nieuwe recht. Bovendien is door de invoering van de WAMCA het materiële recht, op grond waarvan wordt beoordeeld of iets onrechtmatig is, niet veranderd; alleen de wijze waarop de schade kan worden gevorderd is veranderd. Er is dus geen sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
5.11.
De verdere verweren van Google komen in de inhoudelijke fase van de procedure aan de orde. Deze verweren kunnen niet inhoudelijk worden getoetst in de ontvankelijkheidsfase van een WAMCA-procedure.

6.Moment van toetsing aan de ontvankelijkheidseisen van de WAMCA

6.1.
Over de ontvankelijkheid van de eisende partij in een WAMCA procedure is in artikel 1018c lid 5 Rv bepaald dat
moet worden voldaan aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met lid 3 BW,
aannemelijk moet worden gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen en
niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering.
6.2.
Google heeft in haar verweer over de ontvankelijkheid van SBP en SMC betoogd dat de ontvankelijkheidseisen moeten worden getoetst aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van de dagvaarding. In artikel 1018c lid 1 aanhef en onder d Rv staat dat de dagvaarding een omschrijving vermeldt van de wijze
“waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen”van artikel 3:305a eerste tot en met derde lid BW. Daaruit volgt dat de stichtingen ten tijde van de dagvaarding moeten voldoen aan de eisen uit artikel 3:305a lid 1 tot en met lid 3 BW, met name over de representativiteit en de governance en hoe de eisende partijen zijn georganiseerd en hoe het toezicht op het bestuur is geregeld). Dit is bevestigd in het arrest van 11 maart 2022 van de Hoge Raad [7] . Bovendien is in de wetsgeschiedenis hierover vermeld dat
“op voorhand duidelijk moet zijn dat zij[de eisende partij, rb]
kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep getroffen gedupeerden opkomt.” [8] De toets of SBP en SMC voldoen aan die wettelijke vereisten dient dus ex tunc (naar de feiten op het moment van dagvaarding) te worden gedaan, aldus steeds Google.
6.3.
In het arrest van 11 maart 2022 van de Hoge Raad ging het om een verzoek voorlopig getuigenverhoor ter voorbereiding van een collectieve actie. Geoordeeld is dat zo’n verzoek kan worden afgewezen als niet aannemelijk is dat de verzoekende belangenorganisatie voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW. In de situatie die daar aan de orde was, was dus nog geen sprake van een ingestelde vordering. Er kan dan ook niet zonder meer uit worden afgeleid naar welk moment de ontvankelijkheid moet worden beoordeeld nadat de vordering is ingesteld. SBP en SMC hebben wel collectieve vorderingen ingesteld.
6.4.
In artikel 1018c lid 1 onder d Rv is bepaald dat in de dagvaarding moet zijn opgenomen op welke wijze de eisende partij voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met lid 3 BW. Anders dan Google heeft betoogd volgt uit de woorden
“op voorhand”in de memorie van toelichting op de WAMCA niet noodzakelijkerwijs dat de eisende partij op het moment van dagvaarden aan alle ontvankelijkheidseisen moet voldoen. Het gebruik van die woorden
“op voorhand”duidt er veeleer op dat de rechter op basis van het tot dan toe gevoerde debat de ontvankelijkheidsbeslissing neemt. Deze uitleg maakt het mogelijk om rekening te houden met de actuele stand van zaken, zodat de beslissing het meest recht doet aan de materiële werkelijkheid.
6.5.
Dit geldt met name voor de representativiteit (of het aantal aan- of steunmeldingen voor een collectieve actie). De ratio van de verscherping van de ontvankelijkheidseisen in een WAMCA procedure is onder meer gelegen in de wens tot het weren van ongewenste eisers, waarbij vooral gedacht is aan eisers met (financiers met) oneigenlijke, eigen commerciële beweegredenen en aan eisers die niet op hun taak berekend zijn. De representativiteit van een eisende partij in een collectieve actie is een dynamisch gegeven dat gedurende de aanhangige procedure aanzienlijk kan veranderen. Het ligt daarom voor de hand om de representativiteit van de eisende partij te toetsen op het moment dat in de procedure wordt beslist over de ontvankelijkheid van de eisende rechtspersoon op grond van artikel 1018c lid 5 Rv. Uit de tekst van de wet of de wetsgeschiedenis kan niet worden afgeleid dat de toets van representativiteit van een eisende partij in een collectieve actie dient plaats te vinden naar het aantal aanmeldingen bij de eisende partij op het moment van dagvaarding.
6.6.
Google heeft aangevoerd dat het overlegvereiste van artikel 3:305a lid 3 onder c BW geen zin heeft als een stichting met een collectieve vordering op dat moment niet over een achterban beschikt (zoals SMC in dit geval, waarover onder 6.7 meer). Tot op zekere hoogte kan dit verweer van Google worden gevolgd. Uit de wetsgeschiedenis volgt echter dat bij de introductie van het nieuwe collectieve actierecht [9] vooral aandacht is besteed aan een adequate wijze van vertegenwoordiging van de achterban door de belangenbehartiger. Uit niets blijkt dat dit (politieke) debat gericht is geweest op representativiteit van de eisende partij, anders dan dat de belangenorganisatie moet omschrijven voor welke groep personen zij opkomt, of dat die moet worden getoetst op het moment van dagvaarden.
6.7.
Specifiek ten aanzien van SMC heeft Google aanvullend aangevoerd dat SMC op het moment van dagvaarding geen achterban had en verder niet voldeed aan enkele andere waarborgvereisten: de website van SMC bevatte geen informatie over deze collectieve actie en SMC heeft pas vier maanden na de dagvaarding een financieringsovereenkomst gesloten met Eaton Hall. Om deze reden dient SMC niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus steeds Google.
6.7.1.
In aanvulling op de voorgaande overwegingen over het moment van toetsen aan de ontvankelijkheidseisen wordt overwogen dat dit alles in dit geval niet aan SMC kan worden tegengeworpen. Van belang is dat SMC in de voorbereiding van haar collectieve actie kennelijk is verrast door een vergelijkbare collectieve actie van SBP. Na de weigering van het verzoek van SMC tot uitstel, heeft zij binnen een termijn van drie maanden na de dagvaarding van SBP haar dagvaarding moeten instellen en afspraken moeten maken met Eaton Hall over procesfinanciering. Pas nadat dit alles was afgerond, was SMC in de gelegenheid om een achterban te verwerven en de afspraken met Eaton Hall schriftelijk vast te leggen.
6.7.2.
Verder geldt dat SMC vaker collectieve acties heeft ingesteld – ook over andere onderwerpen dan de AVG – en daarin ook ontvankelijk is geoordeeld. Zij is geen ad hoc stichting speciaal opgericht voor de collectieve vordering op Google. Er zal met andere woorden minder snel sprake zijn van een situatie dat een ongewenste eiser moet worden geweerd door middel van verscherpte ontvankelijkheidseisen (zie hiervoor 6.5).
6.7.3.
Bovenstaande omstandigheden geven aanleiding om het verweer van Google te verwerpen dat SMC niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij ten tijde van de dagvaarding niet voldeed aan bepaalde ontvankelijkheidsvereisten.
6.8.
De ontvankelijkheidseisen uit artikel 3:305a lid 1 tot en met lid 3 BW zullen voor beide stichtingen worden getoetst op basis van de feiten en omstandigheden zoals die zijn op het moment van de mondelinge behandeling gehouden op 22 oktober 2024.

7.Gelijksoortige belangen (artikel 3:305a lid 1 BW)

7.1.
In artikel 3:305a lid 1 BW zijn als vereisten aan een eisende partij in een collectieve vordering opgenomen de rechtspersoonlijkheid van de eisende partij, de gelijksoortigheid van de belangen behartigd door die eisende partij en dat die belangen voldoende zijn gewaarborgd.
7.2.
SBP en SMC zijn beide stichtingen. Gesteld noch gebleken is dat de door ieder van SBP en SMC ingestelde collectieve vorderingen zich niet laten verenigen met haar statuten.
7.3.
Artikel 3:305a lid 1 BW bevat verder het zogeheten gelijksoortigheidsvereiste: een belangenorganisatie kan (slechts) een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Aan deze eis is voldaan als de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd. Aldus kan immers in één procedure geoordeeld worden over de door de rechtsvordering aan de orde gestelde geschilpunten en vorderingen, zonder dat daarbij de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de individuele belanghebbenden betrokken behoeven te worden. [10]
standpunt Google over gelijksoortigheid in deze collectieve actie
7.4.
Google heeft – samengevat – aangevoerd dat zij voor verschillende diensten en producten op verschillende wijze persoonsgegevens verwerkt. Die diensten en de wijze van verwerken van persoonsgegevens kunnen eigenlijk niet met elkaar worden vergeleken of verweven. Google betoogt als volgt.
7.4.1.
Het verwerken van persoonsgegevens is volgens Google afhankelijk van het type gebruiker:
  • de geauthentiseerde gebruiker (heeft een Google-account en is ingelogd bij Google op moment van gebruik van een dienst of product),
  • de niet geauthentiseerde gebruiker (heeft wel een Google-account maar is niet ingelogd bij Google op het moment van gebruik van een dienst of product), en
  • de passieve gebruiker (heeft geen Google-account).
Verder kan iemand met een Google-account ervoor gekozen hebben om geen gepersonaliseerde advertenties te ontvangen.
7.4.2.
Daarnaast heeft Google gewezen op de eventuele toestemming die de gebruiker heeft gegeven (wat ook weer afhankelijk is van welke dienst wordt gebruikt), de duur van het gebruik van de dienst en het moment waarop een dienst of product wordt gebruikt. Op verschillende momenten sinds 2012 is andere wetgeving over persoonsgegevens van kracht geworden, maakte Google gebruik van andere voorwaarden over privacygegevens en zijn de producten en diensten van Google door de jaren heen aan verandering onderhevig geweest, ook op het gebied van verzameling en verwerking van persoonsgegevens. Er is dus geen uniforme wijze van gegevensverwerking.
7.4.3.
Voor gebruikers van Android smartphones met Google Play Services geldt in het bijzonder dat de verwerking van persoonsgegevens afhankelijk is van de algemene voorkeursinstellingen van die gebruiker (over bijvoorbeeld de locatiegegevens of het zien van gepersonaliseerde advertenties), dergelijke instellingen in de gebruikte app en welke API of SDK in Google Play Services die app gebruikt.
Bij het gebruik van apps van derden kan de verwerking van persoonsgegevens door Google ook een dienst aan de app-ontwikkelaar zijn en gebruikt Google die verzamelde gegevens niet voor haar eigen (andere) diensten.
Verder is de versie van de Android telefoon en de daarop geïnstalleerde versie van Google Play Services van belang bij de stellingen van SMC en SBP. Er zijn dus zowel in de stellingen van SBP als in de stellingen van SMC vele varianten mogelijk die alle van belang zijn bij de vraag of de verwerking van persoonsgegevens door Google rechtmatig is. Dit is dus voor iedere gebruiker mogelijk anders, althans is het door het grote aantal variabelen niet mogelijk om groepen van gebruikers te definiëren.
7.5.
Vanwege het bovenstaande is bovendien de gestelde materiële en immateriële schade per gebruiker zeer verschillend. Uit dit alles volgt dat in beide collectieve acties geen sprake is van gelijksoortige belangen, aldus steeds Google.
beoordeling gelijksoortigheidsvereiste
7.6.
De vraag of de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt zich lenen voor bundeling, hangt mede af van de aard van de ingestelde vorderingen. Zoals blijkt uit Bijlage 1 en Bijlage 2 bij dit vonnis hebben SBP en SMC een groot aantal uiteenlopende vorderingen ingesteld. Zoals overwogen in 3.1 zijn de vorderingen van SBP en SMC, voor zover van belang op dit moment, op te splitsen in drie hoofdonderwerpen: (i) verklaringen voor recht dat Google onrechtmatig jegens de achterban van SBP en SMC handelt, (ii) veroordeling tot betaling van een schadevergoeding (zowel immaterieel als materieel) en (iii) aan Google op te leggen geboden en verboden.
7.7.
Bij de beoordeling van de gelijksoortigheid van de vorderingen bedoeld in categorie (i) en (iii) is van belang dat zowel SBP als SMC heeft gesteld dat
  • a) Google de persoonsgegevens van gebruikers verwerkt op een wijze die niet in overeenstemming is met de wettelijke regels voor bescherming van de persoonsgegevens,
  • b) dat Google dit doet in en met alle producten en diensten,
  • c) dat verschillende producten en diensten van Google gebruik kunnen maken van verzamelde persoonsgegevens in andere door die persoon gebruikte producten en diensten van Google en
  • d) dat die personen daardoor schade lijden.
7.8.
Centraal staat dus de vraag of Google als bedrijf de persoonsgegevens van gebruikers van diensten en producten verzamelt en verwerkt op een wijze die in strijd is met de wettelijke regels voor bescherming van de persoonsgegevens. In die zin is sprake van rechtsvorderingen die strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen van de gebruikers van Google diensten of producten: beëindiging van de gestelde schending van de verschillende wetten over bescherming van hun persoonsgegevens en vergoeding van de geleden schade als gevolg daarvan. Dit staat los van de individuele positie van de gebruiker. Voor elke gebruiker van een Google dienst en product geldt dan immers dat de kans aanwezig is dat Google die persoonsgegevens ook met betrekking tot die gebruiker heeft verwerkt en dat deze gebruiker de controle daarover is kwijtgeraakt. Dat betekent dat alle Google-gebruikers in die zin in een gelijke positie verkeren en dat de belangen van die gebruikers van de Google diensten in dat geval bundelbaar zijn. Dat de door SBP en door SMC gestelde inbreuken door Google vele varianten kennen, dat er vanwege de beleidswijzigingen en veranderde wetgeving verschillen kunnen zijn per periode en dat dit alles zal leiden tot een ingewikkelde discussie en beoordeling in de inhoudelijke fase verandert niets aan het hierboven vastgestelde gelijksoortige belang. Zo nodig kan daarmee bij de beoordeling in de hoofdzaak rekening worden gehouden.
7.9.
Zowel SBP als SMC vordert bovendien vergoeding van materiële en immateriële schade (categorie (ii) uit 3.1 en 7.6). Deze vorderingen zijn gebaseerd op bepalingen in de AVG en op de algemene onrechtmatige daad (Titel 3 van Boek 6 BW), zodat in dat kader ook kan worden beoordeeld of sprake is van gelijksoortige belangen. Bij de beoordeling van deze categorie vorderingen zal eerder dan bij de andere vorderingen sprake zijn van bijzonderheden van het geval en de betrokken persoon. Dat gegeven op zich staat niet in de weg aan het aannemen van gelijksoortigheid, aangezien anders de met de WAMCA geïntroduceerde mogelijkheid om in collectieve actie schadevergoeding te vorderen zinledig zou zijn.
7.10.
Of sprake is van vorderingen die leiden tot een aanspraak op schadevergoeding is in dit stadium van de procedure nog onvoldoende te zeggen. Als de rechtbank na inhoudelijk debat in een later stadium van deze procedure tot de conclusie zou komen dat Google persoonsgegevens verwerkt(e) op een wijze die niet rechtmatig is (was), is niet uitgesloten dat haar gebruikers daardoor een zelfde schade lijden en dus dat hun belangen zich lenen voor bundeling. De begroting daarvan zal met de aard van die schade in overeenstemming moeten zijn; indien deze niet nauwkeurig zal kunnen worden begroot, zal deze moeten worden geschat (artikel 6:97 BW). Indien een groep gebruikers dezelfde schade lijdt of hetzelfde risico loopt, is het uitgangspunt dat hun schade op hetzelfde bedrag zal worden begroot. Indien sprake is van verschillen, kan eventueel met categorieën worden gewerkt.
7.11.
Het voorgaande geldt in het algemeen ook voor de immateriële schade die wordt gevorderd op grond van onrechtmatige daad. Op dit moment in deze procedure kan niet worden uitgesloten dat een immateriële schadevergoeding – in ieder geval op basis van de onrechtmatige daad – ook voldoet aan het gelijksoortigheidsvereiste [11] . Anders kan het liggen voor de claim tot schadevergoeding op grond van schendingen van de AVG, maar het debat over de ontvankelijkheidseisen in dat kader moet nog worden gevoerd.
7.11.1.
Voorts verdient in dit opzicht opmerking dat een collectieve actie waarin ook wordt beslist over eventuele schadevergoeding efficiënt is, omdat het in het voordeel van alle partijen is dat kan worden volstaan met één procedure (waarover meer onder 12.1 e.v.). Het niet reeds in de ontvankelijkheidsfase laten stranden van het schadevergoedingsonderdeel past bovendien bij de ratio van de huidige WAMCA.
7.12.
De tussenconclusie is dat de door de stichtingen ingestelde vorderingen voldoen aan het gelijksoortigheidsvereiste.

8.Waarborgvereiste representativiteit (artikel 3:305a lid 2 BW)

8.1.
Artikel 3:305a lid 1 BW eindigt met de ontvankelijkheidsvoorwaarde dat de gelijksoortige belangen van anderen voor wie de stichting met haar vordering opkomt, voldoende zijn gewaarborgd. Het tweede lid van dit artikel werkt het waarborgvereiste uit in, kort gezegd, het representativiteitsvereiste en overige vereisten. Deze vereisten zijn limitatief en gelden cumulatief. Hieronder gaat de rechtbank in op de representativiteit van SBP en SMC, vanaf 9.1 wordt ingegaan op de overige waarborgvereisten van artikel 3:305a lid 2 BW.
8.2.
Onder 6.8 is overwogen dat de representativiteit van SBP en van SMC wordt getoetst naar de feiten en omstandigheden ten tijde van de mondelinge behandeling over de ontvankelijkheid in deze procedure.
8.3.
Voorop wordt gesteld dat de wet op dit punt geen getalsmatig criterium stelt. Uit de langdurige wetsgeschiedenis van de WAMCA blijkt dat van het noemen van een getal, absoluut of relatief, bewust is afgezien. Uit de omstandigheid dat niet alleen verenigingen, die vanzelfsprekend leden hebben, maar ook stichtingen die dat niet hebben als eiser kunnen optreden, volgt dat de wetgever het kennelijk niet zonder meer noodzakelijk heeft geacht dat vastgesteld kan worden wie precies de achterban van de eiser vormt. Het is ook niet nodig dat aannemelijk wordt gemaakt dat de gehele (nader nauw te omschrijven) groep die gebaat kan zijn door de actie van SBP en SMC deze actie thans wenst of steunt.
Free ridingis toegestaan. Noodzakelijk, maar tevens voldoende is dat een achterban bestaat, dat wil zeggen dat een niet te verwaarlozen aantal personen behorende tot die (nauw te omschrijven) groep achter deze actie van SBP en SMC staat.
8.4.
SBP en SMC hebben ieder hun representativiteit per 1 oktober 2024 onderbouwd met rapporten van respectievelijk RSM Netherlands Accountants N.V. (RSM) en accountantskantoor BDO Nederland (BDO). Uit het rapport van RSM blijkt dat SBP op 1 oktober 2024 150.248 aanmeldingen had. Uit het rapport van BDO blijkt dat SMC op die datum 96.062 aanmeldingen had.
8.5.
Google heeft aangevoerd dat niet zeker of duidelijk is dat RSM en BDO juist zijn voorgelicht door SBP en SMC over het aantal aanmeldingen.
8.5.1.
SBP heeft CCS ingeschakeld voor het aanmeldproces en het beheer van aanmeldingen voor haar collectieve actie. Op de verweren van Google over deze keuze wordt later (vanaf 8.9) nader ingegaan. Over het rapport van RSM heeft Google aangevoerd dat daaruit niet blijkt hoe RSM de controle heeft uitgevoerd en of RSM zelf toegang heeft gekregen tot de database van CCS of is afgegaan op gegevens die door CCS zijn verstrekt. De rechtbank overweegt dat RSM in haar rapport heeft geschreven dat de werkzaamheden zijn verricht in overeenstemming met de Nederlandse Standaard 4400N, ‘Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden’ en dat zij zich heeft gehouden aan de voor haar geldende relevante ethische voorschriften in de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA). Indien Google van mening is dat dit onvoldoende garantie biedt over de wijze waarop RSM haar werkzaamheden voor SBP heeft uitgevoerd, ligt het op de weg van Google om dit concreet en specifiek uiteen te zetten. Een algemeen verwoord vermoeden is ontoereikend. Dit geldt ook voor het verweer van Google dat niet duidelijk is welke gegevens RSM heeft onderzocht.
8.5.2.
SMC heeft Daccs te Amsterdam ingeschakeld voor het aanmeldproces en het beheer van de aanmeldingen voor haar collectieve actie. BDO heeft in haar rapport opgenomen dat zij een onderzoek ter plaatse heeft verricht bij Daccs, en dat haar toen door uitgevoerde zoekopdrachten op de databases informatie omtrent de in die databases opgenomen gegevens is getoond. Het – verder niet onderbouwde – verweer van Google dat BDO haar onderzoek heeft uitgevoerd op
“exports”houdt daarom geen stand.
8.5.3.
Google heeft verder betoogd dat BDO ook heeft gerapporteerd dat zij niet zelfstandig de juistheid en volledigheid van de verstrekte informatie heeft onderzocht. Zonder nadere onderbouwing kan dit verweer van Google niet leiden tot de conclusie dat BDO heeft gerapporteerd over een mogelijk onjuiste set van gegevens. De opmerking van BDO over het niet controleren van de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens is gericht op de inhoud van de databases en betreft niet het aan haar getoonde resultaat van een zoekopdracht naar het aantal aanmeldingen en afmeldingen en de wijze waarop aanmeldingen en afmeldingen worden verwerkt. Uit het rapport van BDO blijkt niet dat er aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de aan BDO gepresenteerde zoekresultaten uit de databases. Dit blijkt bijvoorbeeld uit haar opmerking dat er geen dubbeltellingen voorkomen in de aan haar getoonde zoekresultaten. Daarnaast heeft BDO het proces van aanmelden en afmelden doorlopen. Uit dit alles volgt dat het rapport van BDO voldoende zekerheid verschaft over het aantal deelnemers aan de collectieve actie van SMC op 1 oktober 2024.
8.6.
De rechtbank gaat dus uit van de rapporten van RSM en BDO en de aantallen die daarin zijn genoemd.
representativiteit SBP
8.7.
SBP heeft onder verwijzing naar het RSM-rapport gesteld dat op 1 oktober 2024 in totaal 150.428 personen zich hebben aangemeld voor deze collectieve actie van SBP. Ter zitting heeft SBP betoogd dat op dat moment (drie weken later) zich 160.237 Nederlandse consumenten zich hadden gemeld. Verder is van belang dat SBP wordt gesteund door de Consumentenbond en een aantal andere organisaties (zie onder 3.3.4). Daaruit blijkt dat deze collectieve actie van SBP door een brede groep belangenorganisaties (zowel Nederlands als Europees) wordt gesteund.
8.8.
Google heeft betoogd dat voor het bepalen van de omvang van de achterban niet alle aanmeldingen kunnen worden meegenomen omdat SBP in feite vijf verschillende massagebeurtenissen aan de orde heeft gesteld die steeds andere groepen personen raken. Dit verweer is niet meer of anders dan een herhaling van het verweer over de gelijksoortigheid van belangen en wordt verder dan ook niet behandeld.
8.9.
Google heeft aangevoerd dat SBP haar achterban heeft ingekocht bij de Consumentenbond, althans bij CCS, en dus niet zelf over een achterban beschikt.
8.10.
Dit verweer kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van SBP. Er is geen wettelijke plicht dat een rechtspersoon (hier: SBP) die een collectieve actie wil instellen de bekendmaking van die collectieve actie en het werven van een achterban zelf dan wel in eigen beheer dient uit te voeren. Het is niet in strijd met enige (WAMCA-)regel dat die rechtspersoon dit uitbesteedt aan een ander bedrijf (hier: CCS) die als handelsactiviteit heeft het werven van deelnemers aan een collectieve actie. Dat de Consumentenbond aandeelhouder is van dit wervingsbedrijf (hier CCS) geeft juist een aanvullende garantie dat de belangen van consumenten zullen worden gerespecteerd en op betrouwbare wijze zullen worden behartigd. Dit volgt ook wel uit het eigen verweer van Google dat de Consumentenbond
“een gerespecteerde en bekende organisatie”betreft en dat de
“Consumentenbond (…) onder de Nederlandse bevolking een grote bekendheid en de reputatie van een betrouwbare, onafhankelijke consumentenorganisatie[geniet]
(…)”.
8.11.
Google heeft verder betoogd dat de misleidende berichten van een gerespecteerde en bekende organisatie als de Consumentenbond een aanzuigende werking kunnen hebben (gehad) op het aantal bij SBP aangesloten gedupeerden en dat daarom in relatief korte tijd tienduizenden deelnemers zijn geworven. Daaruit volgt dat SBP zonder de Consumentenbond geen steun voor haar collectieve actie zou kunnen verzamelen, aldus Google.
8.12.
Door de steun van de Consumentenbond worden inderdaad veel consumenten bereikt in mediaberichten, en zullen personen mogelijk eerder geneigd zijn om zich aan te melden als deelnemer aan een collectieve actie of die actie anderszins steunen via de Consumentenbond. De rol van de Consumentenbond hierin is echter, anders dan Google heeft betoogd, juist een aanwijzing dat de vertegenwoordiging van die personen in deze collectieve actie kan worden toevertrouwd aan SBP omdat de Consumentenbond ook zal toezien op een zorgvuldige wijze van vertegenwoordiging van consumenten door SBP.
8.13.
Het verweer van Google dat CCS en de Consumentenbond meer collectieve acties steunen en op die wijze met collectieve acties een financieel belang nastreven, wordt als niet ter zake doend verworpen. Dat zij zich inzetten voor een breed scala aan collectieve acties ten behoeve van consumenten, en dat CCS daar haar handelsactiviteit van heeft gemaakt, is geen reden om eisende partijen in een collectieve actie niet-ontvankelijk te verklaren omdat zij een samenwerking met de Consumentenbond of CCS hebben. Dat de Consumentenbond niet als eisende partij namens consumenten optreedt in collectieve acties, is geen omstandigheid die kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van (in dit geval) SBP. Het is immers de keuze en zeggenschap van de Consumentenbond op welke wijze zij zich wil inzetten voor de belangen van de consument. Het zegt niets over de betrouwbaarheid van SBP als belangenbehartiger van gebruikers van Google-diensten en Google-producten in deze procedure.
8.14.
Google heeft verder aangevoerd dat de Consumentenbond, CCS en SBP in hun mediacampagne voorafgaand aan deze procedure de consument hebben voorzien van misleidende informatie waaruit is op te maken dat de Consumentenbond een collectieve actie tegen Google begint en daarin een schadevergoeding eist. Dit is misleidend omdat de Consumentenbond niet zelf als eisende partij optreedt, aldus steeds Google.
8.14.1.
Dit verweer slaagt niet. SBP heeft onweersproken gewezen op de tekst van de Deelnemersovereenkomst die een persoon moet sluiten met SBP (op de website van CCS). Op die Deelnemersovereenkomst staat immers vermeld:
“Hierbij geef ik opdracht aan de STICHTING BESCHERMING PRIVACYBELANGEN (“Stichting”) om mijn belangen in de Google Actie te behartigen.”.
8.14.2.
Als onderdeel van deze op afstand gegeven opdracht in de deelnemersovereenkomsten dient de aanmeldende deelnemer twee vakjes aan te vinken op de website van CCS. Bij de vakjes staat vermeld:
“Door hieronder het vak aan te vinken en op verzenden te klikken ga ik de overeenkomst met de Stichting aan. De Stichting is bij ontvangst van de bevestiging van opdracht eveneens gehouden aan de voorwaarden van deze overeenkomst.”De opdracht aan de Stichting wordt bevestigd als de deelnemer het vakje
“Ik ga akkoord met de voorwaarden en bevestig de opdracht aan Stichting Bescherming Privacy om mijn belangen te behartigen in de Google Actie”aanvinkt.
Op het aanmeldformulier voor personen die willen deelnemen aan deze collectieve actie staat inmiddels vermeld:
“Stichting Bescherming Privacybelangen voert de procedure uit in samenwerking met Consumentenbond.”
8.14.3.
Bovenstaande teksten uit de deelnemersovereenkomsten en aanmeldformulier zijn redelijkerwijs niet anders uit te leggen dan dat SBP als procederende partij in een collectieve actie tegen Google zal optreden. Deze uitleg zal een gemiddelde en redelijk handelende consument ook geven.
8.14.4.
Daarnaast heeft SBP onweersproken betoogd dat zij veelvuldig wordt genoemd op de website van de Consumentenbond met betrekking tot deze collectieve actie.
8.14.5.
Voor de gemiddelde (en redelijk handelende) consument zal daarom duidelijk zijn dat SBP als eisende partij in de collectieve actie tegen Google optreedt en dat zij daarbij wordt gesteund door de Consumentenbond.
8.14.6.
Het betoog van Google over de wijze waarop bepaalde nieuwsredacties hebben bericht over deze collectieve actie – bijvoorbeeld: op de website van het televisieprogramma Radar staat vermeld dat de Consumentenbond als eisende partij in deze collectieve optreedt – kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van SBP. Dat redacties van televisieprogramma’s een onjuist beeld schetsen van de procespartijen in een civiele collectieve actie kan SBP (of de Consumentenbond) niet worden tegengeworpen, zoals SBP terecht heeft betoogd.
8.14.7.
Google heeft over ook aangevoerd dat de Consumentenbond in een advertentie in dagblad Het Parool suggereert dat Google
“op grote schaal gegevens [verzamelt] over het internetgedrag en de fysieke locaties van consumenten”, en dat Google
“deze gegevens, waaronder zeer gevoelige persoonsgegevens over bijvoorbeeld gezondheid, etniciteit en politieke voorkeur, vervolgens met honderden partijen [deelt] via zijn online advertentieplatform”. Dit zijn stellige en onjuiste uitlatingen waarvoor de Consumentenbond geen verantwoording hoeft af te leggen in deze procedure omdat zij geen procespartij is, aldus steeds Google.
8.14.8.
Het belang van dit verweer inzake de ontvankelijkheid van SBP kan niet worden ingezien. Voor zover Google van mening is dat de Consumentenbond betreffende die publicatie verantwoording aan Google behoort af te leggen, dient Google daartoe een eigen, andere, gerechtelijke procedure jegens de Consumentenbond te initiëren.
8.15.
Het verweer van Google dat slechts 103.000 mensen akkoord zijn gegaan met de opdrachtbevestiging aan SBP, is een onderwerp dat betreft het vereiste van opdracht uit de AVG, waarover nader partijdebat zal volgen. Voor de representativiteitsvereisten in de WAMCA regelgeving is de aanmelding van personen voldoende, ongeacht of zij daarmee een opdracht aan SBP voor hun zaakwaarneming in een collectieve actie tot schadevergoeding hebben gegeven.
8.16.
Alle verweren van Google over de representativiteit van SBP worden verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de representativiteit van SBP met de ruim 150.000 aanmeldingen die RSM heeft geconstateerd in deze collectieve actie voldoende is.
representativiteit SMC
8.17.
SMC heeft onder verwijzing naar het BDO-rapport gesteld dat op 1 oktober 2024 in totaal 96.324 belanghebbenden zich hebben aangesloten bij SMC.
8.18.
Google heeft verder betoogd dat in het rapport van BDO is opgenomen het aantal personen dat zich heeft aangemeld voor deze collectieve actie van SMC (sign-ups) en het aantal personen dat heeft ingelogd op het portaal voor de actie (sign-in) en dat het aantal unieke IP-adressen voor sign-in veel lager is dan het aantal unieke IP-adressen van waaruit de aanmeldingen (sign-up) zijn gedaan. De relevantie van dit verweer ontgaat de rechtbank omdat zij slechts heeft gevraagd naar het aantal personen dat zich heeft aangemeld voor deze collectieve actie (of: representativiteit), en dus niet naar het aantal personen dat ook daadwerkelijk heeft ingelogd in het portaal.
8.19.
De verweren van Google over de achterban op het moment van dagvaarding gaan voorbij aan het beoordelen van representativiteit op het moment dat dit aan de orde is in een procedure (dus nu, in dit vonnis).
8.20.
Alle verweren van Google over de representativiteit van SMC worden verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de representativiteit van SMC met de ruim 95.000 aanmeldingen die BDO heeft geconstateerd in deze collectieve actie voldoende is.
tussenconclusie representativiteit SBP en SMC
8.21.
De tussenconclusie is dat SBP en SMC ieder representatief zijn als belangenbehartiger in hun (collectieve) rechtsvorderingen ten behoeve van groepen personen die zij hebben gedefinieerd in hun dagvaardingen.

9.Gewaarborgde belangen (artikel 3:305a lid 2 onder a tot en met f BW)

9.1.
Artikel 3:305a lid 2 BW stelt in het kader van het waarborgvereiste voorts een aantal vereisten onder a tot en met f, gericht op transparantie en een goede
governance. Deze vereisten zijn dat de eisende rechtspersoon beschikt over:
een toezichthoudend orgaan;
passende en doeltreffende mechanismen die waarborgen dat personen namens wie de eisende rechtspersoon opkomt kunnen deelnemen aan of worden vertegenwoordigd bij de besluitvorming in die rechtspersoon;
voldoende middelen voor het voeren van de procedure en voldoende zeggenschap over de rechtsvorderingen;
een algemeen toegankelijke website met informatie (punt 1 tot en met 9) over onder andere de rechtspersoon, de vordering en hoe een eventuele bijdrage wordt berekend en hoe kan worden aangesloten bij de collectieve actie;
voldoende ervaring en deskundigheid voor het instellen en voeren van de rechtsvordering;
een financiering die niet afkomstig is van een financier die een concurrent of afhankelijk is van de wederpartij – dit alleen in het geval van specifieke rechtsvorderingen als opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn Representatieve Vorderingen [12] .
9.2.
Google heeft specifiek verweer gevoerd over de volgende eisen aan gewaarborgde belangen:
  • het bepaalde in artikel 3:305a lid 2 onder c BW (SBP en SMC beschikken ieder niet over voldoende middelen voor deze procedure en zeggenschap over de rechtsvordering),
  • het bepaalde in artikel 3:305a lid 2 BW onder d (de websites van SBP en van SMC zijn incompleet of incorrect),
  • het bepaalde in artikel 3:305a lid 2 onder e BW (SBP beschikt niet over voldoende ervaring en deskundigheid voor deze collectieve actie) en
  • het bepaalde in artikel 3:305a lid 2 onder f BW (de financier van SBP is afhankelijk van Google).
9.3.
Google heeft – kort gezegd – betoogd dat SBP in naam deze procedure voert, maar dat de financiële middelen, kennis, knowhow, ervaring en mankracht die daarvoor nodig zijn, (grotendeels) afkomstig zijn van procesfinancier LCHB of voor rekening van LCHB ingeschakelde derde partijen (waaronder de Consumentenbond), die bovendien zelf ook weer afhankelijk zijn van LCHB, dan wel een eigen (financieel en/of commercieel) belang hebben bij hun werkzaamheden in het kader van deze collectieve actie.
Er zijn dus twijfels over de mate van zeggenschap van SBP over de rechtsvorderingen en het voeren van deze procedure. Verder bevatte de website van SBP geen gegevens over de bezoldiging van haar bestuur, aldus steeds Google.
9.4.
Google heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de belangen van de achterban van SMC onvoldoende zijn gewaarborgd omdat SMC weinig transparant is over de procesfinancier en de betrokkenheid van G&E in deze procedure, dan wel de voorbereiding van deze procedure. Verder beschikte SMC op het moment van dagvaarding niet over algemene informatie op haar website over de collectieve actie, aldus steeds Google.
9.5.
Per onderdeel van artikel 3:305a lid 2 BW zal, mede gelet op het verweer van Google, worden beoordeeld of SBP en SMC voldoende waarborgen bieden voor de belangen van de personen namens wie zij deze collectieve actie hebben ingesteld.
Onder a: toezichthoudend orgaan
9.6.
SBP en SMC hebben beide een raad van toezicht. Uit het verweer van Google over de afhankelijkheid van SBP van derden kan geen specifiek verweer worden afgeleid over het toezichthoudend orgaan van SBP.
9.7.
Vastgesteld wordt dat zowel SBP als SMC voldoet aan de eisen van artikel 3:305a lid 2 onder a BW.
Onder b: deelname of vertegenwoordiging van achterban bij besluitvorming
9.8.
Google heeft over dit onderwerp geen specifiek verweer gevoerd tegen SMC of tegen SBP. Evenmin is gebleken dat de achterban van SBP en van SMC geen toegang heeft tot de deelname of vertegenwoordiging bij besluitvorming. Zowel SBP als SMC hebben gesteld dat zij zijn ingericht overeenkomstig de Claimcode.
9.9.
SBP en SMC voldoen ieder aan het vereiste van artikel 3:305a lid 2 onder b BW.
Onder c: voldoende middelen (financiering) en zeggenschap over rechtsvordering
9.10.
Naar aanleiding van het verweer van Google op dit punt heeft de rechtbank SBP en SMC opgedragen hun financieringsovereenkomsten over te leggen. De financieringsovereenkomsten zijn ook besproken op de mondelinge behandeling. Het verweer van Google is toen op enkele punten – met name jegens SBP en het eigen belang van LCHB bij een schikking – veranderd. Hierna komt slechts aan de orde de verweren die ook na de zitting nog van toepassing zijn.
middelen en zeggenschap over rechtsvordering SBP
9.11.
Specifiek over de zeggenschap over de rechtsvordering in het kader van de financieringsovereenkomst tussen SBP en LCHB heeft Google aangevoerd:
  • i) Artikel 1.3 van die financieringsovereenkomst beperkt de vrije advocatenkeuze van SBP omdat dit er feitelijk op neerkomt dat LCHB moet instemmen met het inschakelen van een andere advocaat.
  • ii) Artikel 1.5 van die financieringsovereenkomst stelt LCHB in de gelegenheid om derden in te schakelen om diensten aan SBP te verlenen.
  • iii) In artikel 1.6 van die financieringsovereenkomst is opgenomen dat SBP voldoet aan de Claimcode 2019. Dit is niet te rijmen met de realiteit omdat LCHB ook andere stichtingen in andere collectieve acties financiert en dat die stichtingen dezelfde advocatenkantoren inschakelen en ook de Consumentenbond en CCS voor de publicatie over de collectieve actie en de werving van deelnemers. Dit alles onder de financiering door LCHB. Daarover vermeldt de website van SBP niets, waaruit blijkt dat SBP de Claimcode niet serieus neemt.
  • iv) In artikelen 3.3 en 3.5 van de financieringsovereenkomst tussen SBP en LCHB is opgenomen dat indien een schikking wordt bereikt (tussen SBP en Google) een betaling aan LCHB is verplicht, ook als die schikking niet financieel van aard is. Daarmee wordt de zeggenschap van SBP over de rechtsvordering beperkt.
  • v) In artikel 6.2 van de financieringsovereenkomst tussen SBP en LCHB is opgenomen dat SBP verplicht is informatie uit deze procedure te verstrekken aan LCHB. In artikel 4.2.1 is opgenomen dat LCHB deze informatie – ook vertrouwelijk – mag gebruiken in
9.12.
De financieringsovereenkomst tussen SBP (
“the Foundation”) en LCHB (
“the Claim Funder”) luidt, voor zover van belang:
“(…)
1. (…) The Foundation aims to defend the interests of the Aggrieved Parties [kort gezegd: de personen namens wie SBP opkomt in deze procedure, rb] (…), who as present and former users and/or their legal guardians, not acting in the course of their profession or business, of any product or service capable of Processing Data (…) regarding the users who are, or ant any time have been, subject to Privacy Intrusion (…). Among other objectives, the Foundation aims to investigate and establish, either directly or indirectly, any liability, for said Privacy Intrusions and all related consequences, and possibly pursue litigation or settlement talks with regard to such Privacy Intrusions with the aim of bringing about business practice changes as well as compensation for the Aggrieved Parties (
“Claims”).
(…)
1.3
The Claim Funder shall be responsible for funding the activities of the Foundation, including payment of reasonable invoices of Local Counsel and Privacy Counsel for services rendered by them (the “Funding”).
(…)
1.5
The Claim Funder may hire additional third parties to assist with the Services to the Foundation, subject to approval by the Foundation not to be unreasonable withheld (
“Agents”), (…) provided that neither the Foundation nor any Aggrieved Party shall be liable for any compensation payable to such Agents. (…).
(…)
1.7
The Parties acknowledge and accept that the Foundation must comply with the Claim Code and will operate independently of the Claim Funder at all times. Without prejudice to the principles of the Claim Code, the Foundation shall inform the Claim Funder of its intended litigation and/or settlement approach and may make use, if and when appropriate, of the Claim Funder’s expertise. (…) the Claim Funder acknowledges and accepts that the Foundation will not take instructions from the Claim Funder, its Agents and/or other third parties on the litigation and/or settlement approach. (…).
(…)
2.1
The Foundation hereby accepts and agrees to the Funding by the Claim Funder of the Foundation for the benefit of and/or on behalf of the Aggrieved Parties, and in connection therewith all the Services set forth herein, and subject to Clause 3.1, the assumption by the Claim Funder of all the litigation tasks associated with the Claims, including (i) the assumption of all necessary and reasonable costs and expenses of Local Counsel, Privacy Counsel, and any other law firm(s) retained by the Foundation and consulting with the Claim Funder for that retention (…).
(…)
3.3
The Foundation shall procure that any settlements agreement or compromise with any third party respecting a Recovery provides for payment of the Litigation Funding Fee, subject to Clause 3.5 of this Agreement. (…).
(…)
3.5
If any Recovery is obtained through a settlement agreement that has been declared binding (…), the Foundation will procure that settlement agreement will reference the Claim Funder’s entitlement to the Litigation Funding Fee. (…).
(…)
4.1
The Claim Funder hereby undertakes to hold in confidence any and all confidential information the Foundation may communicate to the Claim Funder in connection with the provision of the Funding and Services (hereafter referred to as the
“Confidential Information”), (…).
4.2
Furthermore, the Claim Funder shall:
4.2.1
Only use the Confidential Information for the purpose of performing the Funding and Services, including in any litigation related to the Claims;
(…)
6.2
Upon request by the Claim Funder, the Foundation and/or the Law Firms, subject to approval by the Foundation, shall provide the Claim Funder with reports, information, and/or documents to inform the Claim Funder of any risks posed to the Claim Funder given material developments in any investigation, considerations or progress of the Claims, the litigation initiated by the Foundation or any settlement efforts thereto. These reports, information, and/or documents and all communications related thereto shall be designated confidential. They may include, but are not limited to, any court filings, (…) any order issued by the Court(s) overseeing any litigation initiated by the Foundation, or any relevant communications, unless barred by confidentiality obligations (…), or such further documents which the Claim Funder may reasonable request (…) to evaluate its risk with respect to any litigation or settlement. (…).
(…)”
9.13.
Uit de verweren van Google (als opgenomen onder 9.11) kan niet worden afgeleid dat SBP geen of onvoldoende zeggenschap heeft over de door haar ingestelde rechtsvorderingen of dat de belangen van de personen voor wie SBP in deze collectieve actie opkomt niet of onvoldoende gewaarborgd zijn bij SBP.
9.13.1.
Google heeft gewezen op een recente uitspraak van deze rechtbank [13] waarin is overwogen dat de financieringsovereenkomst in die procedure moest worden aangepast omdat daarin was opgenomen dat de financier moet instemmen met de keuze van de procederende advocaat. Anders dan Google heeft betoogd kan dit niet ook worden gelezen, of redelijkerwijs als dusdanig worden uitgelegd, in artikel 1.3 en artikel 2.1 van de financieringsovereenkomst tussen SBP en LCHB. Daarin is immers opgenomen
“consult with the Claim Funder”. In de aangehaalde jurisprudentie (waarin Google ook gedaagde is) is opgenomen dat een wijziging van advocaat dient te worden
“approved by the Funder”. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, baat de verwijzing naar de recente uitspraak Google niet. Niet is gebleken dat SBP en LCHB de bedoeling hebben gehad dat LCHB toestemming moet geven voor de keuze van de (opvolgend) advocaat door SBP. Dit wordt niet anders door de samenwerking van LCHB met de advocaten van SBP in andere collectieve acties, althans uit dit alles kan niet worden afgeleid dat de belangen van de personen namens wie SBP in deze procedure opkomt onvoldoende zijn gewaarborgd bij SBP.
9.13.2.
Dat Google artikel 1.5 van de financieringsovereenkomst aldus uitlegt dat LCHB praktisch gezien de zeggenschap over deze procedure heeft verkregen omdat zij derden mag inschakelen voor het verlenen van diensten aan SBP (welke uitleg door SBP wordt betwist), is onvoldoende voor de rechtbank om te concluderen dat SBP de zeggenschap over het voeren van deze procedure is verloren.
9.13.3.
Waarom op SBP de plicht zou rusten om op haar website volledige duidelijkheid te verschaffen over de rol van haar financier in andere collectieve acties of dat sommige van haar bestuurders ook bestuurder zijn van andere stichtingen die collectieve acties voeren, of dat die financier ook betaalde diensten van de Consumentenbond en CCS afneemt, heeft Google niet duidelijk gemaakt. In ieder geval kan uit dit alles niet worden afgeleid dat SBP de Claimcode niet serieus neemt of dat door dit gebrek aan informatie op de website van SBP – of zelfs de gestelde feiten op zich – de belangen van de personen voor wie SBP in deze collectieve actie opkomt onvoldoende zijn gewaarborgd.
9.13.4.
Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, is niet in te zien waarom de verplichting van SBP om LCHB te betalen in geval dat een schikking wordt bereikt tot gevolg heeft dat de zeggenschap van SBP over de rechtsvorderingen wordt beperkt. Het zal mogelijk leiden tot een situatie dat SBP op zoek moet naar een geldschenker in geval een schikking wordt bereikt zonder betaling door Google, maar dit raakt de belangen van de personen namens wie SBP opkomt in deze procedure niet. Tussen SBP en de deelnemers aan deze procedure is immers overeengekomen dat de deelnemer geen vergoeding is verschuldigd aan SBP, ongeacht de uitkomst van deze procedure.
9.13.5.
Dat Google het onacceptabel vindt dat LCHB over informatie uit deze procedure komt te beschikken (artikel 6.2 van de financieringsovereenkomst tussen SBP en LCHB) en dat LCHB die informatie zou kunnen gebruiken in een andere gerechtelijke procedure (artikel 4.2.1 van diezelfde financieringsovereenkomst) kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden afgeleid dat SBP geen zeggenschap over haar rechtsvorderingen zou hebben of meer in het algemeen dat de belangen van de personen namens wie SBP opkomt in deze procedure niet zijn gewaarborgd bij SBP. In het verweer van Google staat immers haar eigen belang centraal, en dat is geen onderwerp van de ontvankelijkheidseisen die de WAMCA-regeling stelt aan een eisende partij in een collectieve actie (hier: SBP).
9.14.
Verder heeft SBP ter zitting onweersproken gesteld dat in artikel 1.7 van de financieringsovereenkomst die zij met LCHB heeft gesloten is opgenomen dat LCHB begrijpt en aanvaardt dat zij geen instructies kan geven aan SBP over de procesvoering en een eventueel te bereiken schikking. Ook op dit punt had het op de weg van Google gelegen om haar verweer over de rol van LCHB in de beslissingen over de procesvoering in deze procedure handen en voeten te geven.
9.15.
Voorafgaand aan de zitting heeft Google betoogd dat SBP mogelijk geen zeggenschap heeft over de rechtsvorderingen omdat in de deelnemersvoorwaarden is opgenomen dat SBP de opdracht voor deze collectieve actie mag beëindigen als zij geen reële mogelijkheid meer ziet om schadevergoeding van Google te verkrijgen. Omdat LCHB een belang heeft bij het verkrijgen van een schadevergoeding in deze procedure, zal SBP de reële mogelijkheid van doorprocederen laten afhangen van het belang van LCBH, aldus steeds Google.
9.15.1.
SBP heeft daarover onweersproken betoogd dat beëindiging van de deelnemersovereenkomst om gewichtige redenen (als bedoeld in artikel 7:408 lid 2 BW) is opgenomen om te verduidelijken dat een deelnemersovereenkomst kan worden beëindigd als de doelstelling niet meer verwezenlijkt kan worden.
9.15.2.
Het ligt voor de hand, en zegt – anders dan Google betoogt – ook niets over de rechtsverhouding met de financier, dat in een dergelijke situatie de deelnemer niet langer gebonden kan of hoeft te zijn aan SBP of deze procedure (en de daaruit voortvloeiende rechten en plichten van die deelnemer over de wijze waarop Google de persoonsgegevens verzamelt en verwerkt). Het versterkt het belang van die deelnemer omdat hij door de beëindiging van de deelnemersovereenkomst met SBP in de gelegenheid is eventueel voor zichzelf een procedure tegen Google te beginnen over de gestelde inbreuk op de privacy.
9.15.3.
SBP heeft verder onweersproken betoogd dat die beslissing (over beëindiging van de deelnemersovereenkomst) bij haar ligt en niet afhangt van het belang van de financier (LCHB) bij het verkrijgen van een schadevergoeding in deze procedure. Het had op de weg van Google gelegen om haar verweer dat SBP niet over voldoende financiële middelen beschikt uiteen te zetten. Door dit na te laten wordt dit verweer als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
9.16.
Uit de feiten en omstandigheden van dit geval kan niet worden afgeleid dat SBP over onvoldoende middelen beschikt om deze procedure te voeren of dat zij onvoldoende zeggenschap heeft over deze procedure.
9.17.
SBP voldoet dus aan het waarborgvereiste uit artikel 3:305a lid 2 onder c BW. Dit neemt niet weg dat bepaalde onderdelen (bijvoorbeeld over de vergoeding die aan LCHB dient te worden betaald) van de financieringsovereenkomst tussen SBP en LCHB in de verdere procedure alsnog ter discussie kunnen komen te staan.
zeggenschap over rechtsvordering SMC
9.18.
Google heeft aangevoerd dat SMC niet-ontvankelijk moet worden verklaard om de volgende redenen – kort gezegd en met hetgeen onder 9.10 is overwogen voornamelijk wat Google ter zitting naar voren heeft gebracht:
  • i) SMC is niet transparant geweest over de financier. In de dagvaarding heeft SMC verklaard dat een financieringsovereenkomst is ondertekend door SMC. Dit blijkt niet juist te zijn omdat de financieringsovereenkomst tussen SMC en Eaton Hall pas in 2024 is ondertekend.
  • ii) SMC heeft de collectieve actie over de Android smartphones voornamelijk gebaseerd op een onderzoek van professor Leith. Dat onderzoek blijkt in opdracht van G&E te zijn uitgevoerd (en door haar gefinancierd), die vervolgens op zoek is gegaan naar een stichting in Nederland om een claim in te stellen.
  • iii) Een aandeelhouder, tevens managing director, van G&E is bestuurder van Eaton Hall en G&E is het advocatenkantoor van Eaton Hall.
  • iv) Eaton Hall is een special purpose vehicle, onderdeel van Foreign Funding Advisors LLC (verder: FFA), een rechtspersoon gevestigd op hetzelfde adres als G&E en ook Eaton Hall. Eigenlijk betaalt FFA de advocaat- en proceskosten voor deze procedure maar zij is geen partij in de financieringsovereenkomst tussen SMC en Eaton Hall.
  • v) Dit alles schuurt omdat SMC ook heeft gesteld dat zij gebruik kan maken van de ervaring van G&E, maar die rol is veel prominenter.
  • vi) Die financieringsovereenkomst beperkt op bepaalde punten de zeggenschap van SMC over de door haar ingestelde rechtsvorderingen.
9.19.
Uit deze verweren van Google kan niet worden afgeleid dat SMC geen of onvoldoende zeggenschap heeft over de door haar ingestelde rechtsvorderingen of dat de belangen van de personen voor wie SMC in deze collectieve actie opkomt niet of onvoldoende zijn gewaarborgd bij SMC.
9.19.1.
Onder 6.7 tot en met 6.7.3 is ingegaan op de bijzonder situatie waarin SMC zich bevond nadat SBP haar collectieve actie heeft ingesteld. Uit de stellingen van SMC volgt dat zij in contact was met G&E en met Eaton Hall over de collectieve actie in Nederland en de financiering daarvan. Dit is in het eerste kwartaal van 2024, dus na de dagvaarding van SMC, vastgelegd in de financieringsovereenkomst tussen SMC en Eaton Hall. Hoewel in de dagvaarding van SMC staat dat die overeenkomst al zou zijn ondertekend, is dit op zich onvoldoende reden om SMC niet-ontvankelijk te verklaren. Uit de onweersproken verklaringen van SMC volgt immers dat zij voordat de dagvaarding is uitgebracht overeenstemming met Eaton Hall had bereikt over de procesfinanciering voor deze procedure. Dat dit anders zou zijn geweest, is niet gebleken. Uit niets is verder gebleken, en evenmin is concreet aangevoerd door Google, dat de belangen van de personen voor wie SMC opkomt in deze collectieve actie onvoldoende zijn gewaarborgd vanwege het sluiten van een financieringsovereenkomst nadat de dagvaarding is uitgebracht.
9.19.2.
De rol van G&E is duidelijk. Zij heeft een onderzoek van professor Leith gefinancierd – volgens SMC in overleg met haar, en dit onderzoek met SMC gedeeld ter ondersteuning van de collectieve claim van SMC namens alle gebruikers van een Android smartphone in Nederland. Verder staat vast dat G&E ook een doorslaggevende stem heeft in Eaton Hall, de uiteindelijke procesfinancier van SMC, en dat Eaton Hall onderdeel is van een groter fonds waarmee G&E andere collectieve acties in meer landen financiert. Door die verschillende collectieve acties heeft G&E veel ervaring met grote schaderegelingen, aldus SMC. Dit alles heeft Google niet betwist. Die ervaring van G&E kan ook worden gezien als een aanvullende waarborg van de belangen van de personen voor wie SMC in deze collectieve actie opkomt. In ieder geval heeft Google niet concreet gemaakt waarom door dit alles de belangen van de personen voor wie SMC in deze procedure opkomt niet zijn gewaarborgd bij SMC.
9.19.3.
Volgens Google is G&E een door SMC ingeschakelde dienstverlener die niet onafhankelijk of zelfstandig is van de procesfinancier (Eaton Hall). Daarmee handelt SMC in strijd met Principe III, Uitwerking 4 van de Claimcode 2019, aldus Google. Dit verweer houdt geen stand. SMC heeft gesteld dat zij gebruik kan maken van de ervaring van G&E. Daaruit volgt niet dat G&E een dienstverlener van SMC (of haar advocaten) is. Het had op de weg van Google gelegen om haar uitleg over de rol van G&E nader handen en voeten te geven. Dit geldt ook voor de rol van G&E als advocaat van Eaton Hall. Dat daardoor de belangen van de personen voor wie SMC – gefinancierd door Eaton Hall – in deze collectieve actie opkomt niet of onvoldoende gewaarborgd zijn, kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet worden vastgesteld.
9.20.
Google heeft verder een aantal bepalingen uit de financieringsovereenkomst tussen SMC en Eaton Hall ter discussie gesteld:
  • Gelet op het voorgaande is artikel 3.2
  • Uit artikel 6.1 volgt dat SMC alle opbrengsten uit deze procedure moet overmaken op een escrow account van G&E en dat die verantwoordelijk zal zijn voor de distributie van toegekende bedragen. G&E is echter geen partij bij de financieringsovereenkomst of deze procedure en heeft een conflicterend belang (namelijk op de opbrengst van die toegekende bedragen). Dit is onaanvaardbaar;
  • Artikelen 7.1 tot en met 7.3 beperken de vrijheid van SMC om zelfstandig een schikking te kunnen treffen.
9.21.
Deze artikelen uit de financieringsovereenkomst tussen SMC (
“Foundation”) en Eaton Hall (
“Funder”) luiden:
“(…)
Article 3 Role of the Foundation an no Influence by the Funder
(…)
3.2
For the avoidance of doubt, the Funder shall not exercise control over the Claims [de rechtsvorderingen van SMC in deze procedure, rb] or the Proceedings, nor shall it seek to influence bureau Brandeis to cede such control.
(…)
Article 6 Recovery
6.1
The Foundation shall use its best efforts to direct all payments, regardless whether in the form of cash, securities or any other form of property, by any Defendant [Google, rb] or adverse party to of for the benefit of the Foundation or any of the Group Members [de personen die zich als deelnemer hebben aangemeld bij SMC, rb] to an escrow account designated by the Funder’s counsel, who shall have the obligation to disburse funds as required by this Agreement, by law, by court order or by any agreements entered into with any Group Member.
(…)
Article 7 Settlement
7.1
The Foundation shall immediately inform the Funder (or cause bureau Brandeis or G&E to inform the Funder) of any proposed Settlement offers or proposals made by or on behalf of the Defendants.
7.2
The Foundation will actively consider and seek to initiate (subject to provisions of this section 7.2 and 7.3) offers of Settlement where appropriate to do so. If the Foundation wishes to make a Settlement offer or proposal of any kind in respect to the Claim and/or the Proceedings in whole or in part, or is required by the court to attempt to settle, before making such proposal it shall notify the Funder in writing together with written reasons and shall consult the Funder.
7.3
Notwithstanding the foregoing and subject to Section 3, the Funder may propose to the Foundation that it explore or pursue a Settlement, and that it seeks advice from its legal counsel to that end.
(…)”
9.22.
De specifieke standpunten van Google over de financieringsovereenkomst tussen SMC en Eaton Hall (als weergegeven onder 9.20) worden verworpen.
9.22.1.
Google heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat SMC geen controle kan uitoefenen op de ingestelde rechtsvorderingen. De rechtsverhoudingen tussen G&E en Eaton Hall zijn daartoe ontoereikend, zoals ook overwogen onder 9.19 tot en met 9.19.3.
9.22.2.
Uit artikel 6.1 van de financieringsovereenkomst tussen SMC en Eaton Hall volgt redelijkerwijs dat SMC een eventueel toegewezen geldbedrag in deze procedure (bij vonnis of als onderdeel van een schikking) over dient te maken op een bankrekening aangewezen door G&E en dat G&E zorg dient te dragen voor de distributie aan de rechthebbenden. Dit is op voorhand geen onaanvaardbare constructie, waarbij van belang is dat G&E een advocatenkantoor is en in die hoedanigheid, ook in de VS, aan bepaalde zorgplichten voor betalingen op haar escrow account zal moeten voldoen. Wel zal in een vonnis of in een vaststellingsovereenkomst tussen SMC en Google moeten worden opgenomen welke verdeling van het geldbedrag tussen de rechthebbenden (de
“Aggrieved Parties”of
“Group Members”) en Eaton Hall (dus G&E) moet worden gemaakt. Daarover zal dan te zijner tijd nader debat en een nadere beslissing volgen. Het kan op dit moment niet resulteren in de niet-ontvankelijkheid van SMC of de noodzaak tot het wijzigen van de financieringsovereenkomst op dit punt.
9.22.3.
Uit de artikelen 7.1 en 7.2 van de financieringsovereenkomst tussen SMC en Eaton Hall volgt redelijkerwijs dat Eaton Hall moet worden geïnformeerd door SMC over het beproeven van een schikking en ook over een eventueel schikkingsvoorstel van Google. Daarmee heeft Eaton Hall een redelijk en gebruikelijk doel: op de hoogte te worden gesteld over een eventuele schikking in een procedure die zij financiert. Het had op de weg van Google gelegen om nader uiteen te zetten waarom een dergelijke informatieplicht (van een gefinancierde rechtspersoon jegens de financier) inhoudt dat dit een beperking van SMC is om zelfstandig een schikking te kunnen treffen. Zonder een dergelijke nadere onderbouwing, die ontbreekt, houdt dit verweer geen stand.
9.22.4.
In artikel 7.3 van diezelfde financieringsovereenkomst is opgenomen dat Eaton Hall
“may propose to the Foundation that it explores or pursue a Settlement, and that it seeks advice from its legal counsel to that end”. SMC heeft ter zitting onweersproken betoogd dat daarmee het advocatenkantoor van SMC is bedoeld, niet G&E. Deze uitleg van SMC komt redelijk voor. De woorden
“it”en
“its”in die zinsnede verwijzen namelijk naar SMC (
“the Foundation”). In die zin blijft de zeggenschap over het beproeven van een schikking dan ook geheel bij SMC. Het advocatenkantoor van SMC is overigens sinds 1 november 2024 Rubicon Impact & Litigation B.V., niet meer bureau Brandeis. SMC wordt echter nog wel bijgestaan door dezelfde advocaten als tijdens de mondelinge behandeling.
9.22.5.
Op grond van artikel 7.3 van de financieringsovereenkomst mag Eaton Hall een voorstel doen aan SMC om een schikking te onderzoeken of overeen te komen. Anders dan Google heeft betoogd, kan dit redelijkerwijs niet worden uitgelegd als aansturen in de zin dat SMC geen zeggenschap heeft over haar rechtsvorderingen.
9.23.
Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan uit alle verweren van Google over de rol van G&E en Eaton Hall of de verplichtingen van SMC uit de financieringsovereenkomst jegens Eaton Hall – ook in onderlinge samenhang bezien – niet worden afgeleid dat SMC geen of onvoldoende zeggenschap heeft over de rechtsvorderingen die zij heeft ingesteld. Dit neemt niet weg dat bepaalde onderdelen (bijvoorbeeld over de betalingen van een eventueel toegekende schadevergoeding op een escrow account van G&E, en ook over de vergoeding die aan Eaton Hall dient te worden betaald) van de financieringsovereenkomst tussen SMC en Eaton Hall in de verdere procedure alsnog ter discussie kunnen komen te staan.
Onder d: algemeen toegankelijke website
website SBP
9.24.
Google heeft aangevoerd dat ten tijde van de dagvaarding van SBP op haar website geen informatie is verschaft over de bezoldiging van het bestuur. SBP heeft ter zitting onweersproken gesteld dat deze informatie inmiddels wel is opgenomen op haar website. Herstel van een dergelijk gebrek gedurende de procedure moet mogelijk zijn en dat heeft SBP opgepakt. Dat op het moment van dagvaarding geen informatie op de website van SBP was te vinden over de bezoldiging van de bestuurders is dus onvoldoende om SBP niet ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 3:305a lid 2 onder d BW.
website SMC
9.25.
Google heeft aangevoerd dat op de website van SMC geen enkele informatie over deze collectieve actie beschikbaar was op het moment van dagvaarding. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 3:305a lid 2 onder d punt 7 BW, aldus Google.
9.25.1.
Voorop wordt gesteld dat op de website van SMC inmiddels nadere informatie over deze collectieve actie is te vinden en dat SMC een speciale website daarover heeft ingericht. In die zin voldoet SMC dus aan het vereiste van artikel 3:305a lid 2 onder d punt 7 BW. In dat punt 7 is niet opgenomen dat de website van de stichting al op het moment van de dagvaarding specifieke of uitdrukkelijke informatie moet bevatten over de met die dagvaarding ingestelde collectieve actie. Dat volgt ook niet uit de wetsgeschiedenis. Onder punt 7 van artikel 3:305a lid 2 onder d BW is wel vereist een overzicht van de stand van zaken in lopende procedures en de resultaten daarvan. Daaraan voldoet de website van SMC.
9.25.2.
Ook aan de andere eisen die in artikel 3:305a lid 2 onder d BW zijn gesteld aan een website van de eisende partij is voldaan in het geval van SMC.
Onder e: voldoende ervaring en deskundigheid
Bij SBP
9.26.
Google heeft uitvoerig aangevoerd dat SBP niet over voldoende ervaring en deskundigheid beschikt voor het voeren van deze procedure. Google heeft daartoe betoogd dat:
  • i) LCHB zelf ervaring in procedures tegen Google heeft opgedaan, en dat daarom de schijn bestaat dat het advocatenteam van SBP en LCHB informatie met elkaar delen.
  • ii) LCHB zonder tegenwerking van SBP derden mag inschakelen om diensten te verlenen aan SBP.
  • iii) SBP in strijd met de Claimcode 2019 handelt omdat twee van haar bestuurders ook bestuurder zijn van andere stichtingen die collectieve acties hebben ingesteld en die worden gefinancierd door LCHB.
9.27.
Uit deze verweren van Google kan niet worden afgeleid dat SBP geen of onvoldoende ervaring en deskundigheid heeft om deze procedure te voeren of dat de belangen van de personen voor wie SBP in deze collectieve actie opkomt niet of onvoldoende gewaarborgd zijn bij SBP.
9.27.1.
Google is ook partij geweest in de Amerikaanse procedures waarin LCHB als advocaat heeft opgetreden. Google had haar verweer dat mogelijk informatie uit die Amerikaanse procedures is gedeeld met SBP of de advocaten van SBP concreet moeten maken, bijvoorbeeld door te wijzen op een stuk uit de Amerikaanse procedure waarvoor een geheimhouding geldt en die in deze procedure is ingebracht door SBP. Voor stukken uit die Amerikaanse procedure waarop geen geheimhouding van toepassing is, is – zonder onderbouwing, die ontbreekt – niet in te zien waarom SBP daar niet over zou mogen beschikken. Een vermoeden dat bij Google kennelijk bestaat dat (geheime) informatie wordt gedeeld door LCHB met het advocatenteam van SBP, is onvoldoende om te concluderen dat SBP over onvoldoende ervaring en deskundigheid beschikt om deze procedure te voeren.
9.27.2.
Daarnaast is het niet in strijd met enige regelgeving dat SBP kennis en deskundigheid van derden heeft verworven over de wijze waarop Google persoonsgegevens verzamelt en verwerkt, en andere relevante informatie over Google voor deze procedure. Alle verweren van Google op dat punt doen niet ter zake en worden daarom verworpen.
9.27.3.
Over de rol van de Consumentenbond en CCS in deze procedure is onder 8.10 tot en met 8.13 al het een en ander overwogen. Dat LCHB financiering verstrekt aan CCS en de Consumentenbond is niet ter zake doend in deze collectieve actie.
9.27.4.
Google heeft niet aangegeven met welke passage van de Claimcode 2019 SBP in strijd zou handelen door de verschillende functies van haar bestuurders. SBP heeft onweersproken gesteld dat in de Claimcode niets is bepaald over een combinatie van functies van bestuurders van claimorganisaties. De rechtbank is evenmin bekend met enige regelgeving die een dergelijke combinatie van bestuurdersfuncties verbiedt. Uit dit alles kan niet worden afgeleid dat de belangen van de personen namens wie SBP opkomt niet zijn gewaarborgd door SBP.
9.28.
Daarnaast wordt vastgesteld dat SBP op 30 december 2021 is opgericht en dat haar oprichters in het verleden ook op andere wijze actief zijn geweest over de bescherming van de privacy van natuurlijke personen. Verder wordt SBP in deze procedure bijgestaan door twee advocatenkantoren die ook optreden in andere collectieve acties en waarvan een is gespecialiseerd in het recht over privacy. Deze omstandigheden ondersteunen de stelling van SBP dat zij over de ervaring en deskundigheid beschikt om deze collectieve actie namens de door haar genoemde personen te voeren.
9.29.
Het procesdossier geeft evenmin aanleiding om tot te concluderen komen dat SBP geen of onvoldoende ervaring en deskundigheid heeft om deze procedure te voeren. SBP voldoet dan ook aan het waarborgvereiste van artikel 3:305a lid 2 onder e BW.
Bij SMC
9.30.
Google heeft geen inhoudelijk verweer op basis van de WAMCA wetgeving gevoerd waaruit kan worden afgeleid dat SMC geen, dan wel onvoldoende, ervaring en deskundigheid zou hebben voor het voeren van deze procedure. De door Google gestelde afhankelijkheid van G&E betreffende de deskundigheid over de verwerking van persoonsgegevens op Android smartphones maakt nog niet dat SMC onvoldoende ervaring en deskundigheid heeft voor het instellen van en procederen in een collectieve actie. Bovendien geldt ook voor SMC dat het niet in strijd is met enige regelgeving dat zij kennis en deskundigheid van derden heeft verworven over de wijze waarop Google persoonsgegevens verzamelt en verwerkt, en andere relevante informatie over Google voor deze procedure. Alle verweren van Google op dat punt doen niet ter zake en worden daarom verworpen.
9.31.
Het procesdossier geeft evenmin aanleiding om te concluderen dat SMC geen of onvoldoende ervaring en deskundigheid heeft om deze procedure te voeren. SMC voldoet dus aan het waarborgvereiste als bepaald in artikel 3:305a lid 2 onder e BW.
Onder f: financier mag geen concurrent of afhankelijk zijn van wederpartij
9.32.
Dit onderdeel is in de wet opgenomen naar aanleiding van de omzetting van de Richtlijn Representatieve Vorderingen naar nationale wetgeving. De wetswijzigingen zijn per 1 juli 2023 in werking getreden, en gelden voor dagvaardingen met collectieve vorderingen die na 25 juni 2023 zijn ingesteld [14] . Artikel 3:305a lid 2 onder f BW is slechts van toepassing in collectieve acties waarin de rechtsvorderingen betreffen de bescherming van een belang van personen, als opgenomen in Bijlage I bij de Richtlijn Representatieve Vorderingen.
9.33.
De rechtsvorderingen die SBP en SMC hebben ingesteld zijn gebaseerd op de AVG, oneerlijke handelspraktijken en consumentenrecht. Deze regelingen zijn opgenomen in Bijlage I bij de Richtlijn Representatieve Vorderingen. De dagvaardingen van SBP en SMC zijn van na 25 juni 2023, zodat in dit geval het vereiste van artikel 3:305a lid 2 onder f BW dient te worden getoetst.
9.34.
Google heeft aangevoerd dat de financier van SBP financieel afhankelijk is van LCHB, en dat de financier van SBP daarom afhankelijk is van Google – althans van Alphabet Inc en Google LLC. LCHB heeft immers in de VS verschillende class actions gevoerd tegen Alphabet Inc en Google LLC. Recentelijk hebben Alphabet Inc en Google LLC enerzijds en een eisende partij anderzijds een schikking bereikt in een class action, waarvan een deel ten goede komt aan de class action advocaten Het bedrag aan proceskostenvergoeding in die schikking is ruim 19 miljoen euro. LCHB is daardoor mogelijk afhankelijk van Google. Dat is in strijd met de Claimcode 2019. In combinatie met alle andere genoemde omstandigheden moet dit leiden tot niet-ontvankelijkheid van SBP, aldus steeds Google.
9.35.
Dit verweer van Google wordt verworpen. Dat Alphabet Inc en Google LLC de proceskosten van een wederpartij die is bijgestaan door een advocaat heeft vergoed, maakt nog niet dat die advocaat (de financier van SBP in deze procedure) afhankelijk is van Alphabet Inc en Google LLC zoals bedoeld in artikel 3:305a lid 2 onder f BW.
9.36.
Uit het voorgaande volgt dat SBP en SMC beide voldoen aan de waarborgvereisten als bepaald in artikel 3:305a lid 2 onder a tot en met f BW.
Tussenconclusie ontvankelijkheidseisen uit artikelen 3:305a lid 1 en lid 2 BW
9.37.
SBP en SMC voldoen beide aan de waarborgvereisten van artikel 3:305a lid 2 BW (zie onder 8.21 over representativiteit en 9.36 voor de cumulatieve overige waarborgvereisten). Daarmee is ook voldaan aan het bepaalde in artikel 3:305a lid 1 BW.

10.Ontvankelijkheidseisen uit artikel 3:305a lid 3 BW

10.1.
In artikel 3:305a lid 3 BW is bepaald dat de bestuurders (oprichters en huidige) van de eisende rechtspersonen geen winstoogmerk hebben, dat de collectieve actie een nauwe band moet hebben met de Nederlandse rechtssfeer en dat de eisende rechtspersoon in overleg is getreden met gedaagde voordat de collectieve actie aanhangig is gemaakt.
10.2.
Uit niets is gebleken dat de oprichters of de bestuurders van SBP en van SMC een winstoogmerk hebben gehad of hebben met de oprichting van die stichtingen. Evenmin is gebleken dat de bestuurders van zowel SBP als SMC betrokken zijn bij de economische (of handels)activiteiten van de procesfinanciers van de stichtingen. Beide stichtingen voldoen dus aan het vereiste van artikel 3:305a lid 3 onder a BW.
10.3.
De nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer is niet ter discussie gesteld door Google en blijkt bovendien overduidelijk uit de definities van de personen waarvoor SBP en SMC opkomen in deze collectieve actie. Voor zowel SBP als SMC wordt vastgesteld dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 3:305a lid 3 onder b BW.
10.4.
Google heeft ter zitting erkend dat zij voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding is uitgenodigd voor overleg door SMC. Het verweer van Google dat SMC niet
“heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken”strandt daarom. SMC heeft dit verzoek gedaan op 23 november 2023, dus 19 dagen voordat haar dagvaarding in deze collectieve actie moest worden uitgebracht. Anders dan Google heeft betoogd is uit die korte termijn niet af te leiden dat SMC het belang van de door haar beweerde achterban niet voor ogen heeft gehad. SMC heeft dus voldaan aan het overlegvereiste. Dat SMC op dat moment nog geen kenbare achterban had, doet daar niet zonder meer aan af. Op een later moment, toen SMC wél een achterban had, heeft het overleg immers alsnog plaatsgevonden.
10.5.
SBP en Google hebben voorafgaand aan de dagvaarding overleg gevoerd, dat niet tot een schikkingsresultaat heeft geleid.
10.6.
Aan alle eisen van artikel 3:305a lid 3 BW is dus voldaan door zowel SBP als SMC.

11.Tussenconclusie artikel 1018c lid 5 onder a Rv

11.1.
Uit het voorstaande volgt dat SBP en SMC voldoen aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met lid 3 BW. Daarmee voldoen zij dus ook aan het bepaalde in artikel 1018c lid 5 onder a Rv.
12. Een collectieve actie is effectiever en efficiënter (artikel 1018c lid 5 onder b Rv)
12.1.
Artikel 1018c lid 5 aanhef en onder b Rv bepaalt dat inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering slechts plaatsvindt indien en nadat de rechter heeft beslist dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt, voldoende is, en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben.
12.2.
Google heeft aangevoerd dat voor de personen namens wie zowel SBP als SMC opkomt geen sprake is van gemeenschappelijke feitelijke vragen. Google heeft daartoe betoogd overeenkomstig haar verweer over de gelijksoortigheid van belangen (als weergegeven onder 7.4 tot en met 7.4.3). Daarnaast is Google van mening dat geen sprake is van gemeenschappelijke rechtsvragen betreffende de door SBP en door SMC gestelde gebeurtenissen.
12.3.
Deze verweren van Google houden geen stand. De rechtsvragen zijn voor alle personen namens wie zowel SBP als SMC opkomt dezelfde: is de gegevensverwerking door Google in strijd met de verschillende toepasselijke of gestelde wettelijke bepalingen.
12.4.
Dat de feitelijke vragen uiteenlopend zullen zijn voor nader te bepalen groepen gebruikers (en mogelijk ook voor categorieën van de gebruikte Google diensten en producten zoals de Android smartphone met Google Play Services), maakt nog niet dat die feitelijke vragen voor de aldus gecategoriseerde personen onvoldoende gemeenschappelijk zijn. Voor de personen in gecategoriseerde groepen van gebruikers kan immers worden uitgegaan dat zij op min of meer vergelijkbare wijze worden geraakt en kan worden beoordeeld of de gestelde inbreuk daadwerkelijk voor die groep personen heeft plaatsgevonden.
12.5.
Mede gelet op hetgeen over gelijksoortige belangen (hoofdstuk 7) hiervoor is overwogen en beslist, hebben de stichtingen voldoende aannemelijk gemaakt dat het voeren van de door hen ingestelde collectieve vorderingen efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen door ieder van de gebruikers van een Google dienst of product. Met betrekking tot de door artikel 1018c lid 5 onder b Rv als relevant aangemerkte omstandigheden is hiervoor steeds in bevestigende zin geoordeeld. Gesteld noch gebleken is dat er aanleiding is voor een ander oordeel bij het toepassen van artikel 1018c lid 5 onder b Rv zelf.
12.6.
De tussenconclusie is dat onder de gegeven omstandigheden van dit geval een collectieve actie effectiever en efficiënter is dan individuele procedures.
13. De vorderingen zijn niet summierlijk ondeugdelijk (artikel 1018c lid 5 onder c Rv)
13.1.
Artikel 1018c lid 5 onder c Rv bepaalt dat inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering slechts plaatsvindt indien en nadat de rechter heeft beslist dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt gemaakt.
13.2.
Doel van deze bepaling is om in uitzonderlijke gevallen een collectieve vordering al voor de inhoudelijke behandeling van tafel te halen omdat deze niet deugt. Dit moet dan zonder meer blijken – dus zonder nader inhoudelijk onderzoek – uit de vorderingen van de eisende partij en de stellingen van partijen daarover in deze fase van de procedure. Hieruit volgt dat de rechter zich bij beantwoording van deze vraag beperkt tot een oordeel op het eerste gezicht (een prima facie oordeel).
13.3.
Google heeft aangevoerd dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vorderingen van SBP op grond van verjaring van vorderingen met betrekking tot gebeurtenissen van langer dan vijf jaar geleden.
13.4.
Een beroep op verjaring van vorderingen kan niet leiden tot summierlijk ondeugdelijke vorderingen als bedoeld in artikel 1018c lid 5 onder c Rv. Naar verjaring van rechtsvorderingen is nader onderzoek vereist. Dit strookt niet met de aard van een beslissing over de ontvankelijkheid van een stichting in een collectieve actie waarover zonder nader onderzoek naar de inhoud dient te worden beslist.
13.5.
Dit wordt niet anders wanneer dit verjaringsverweer wordt bezien in combinatie met Googles bezwaar tegen de onduidelijkheid van de stellingen van SBP over de gebeurtenissen die Google worden verweten (waarover hiervoor onder 5.4 tot en met 5.10 al is ingegaan met betrekking tot welk actierecht van toepassing is op de vorderingen van SBP).
13.6.
Tot slot heeft Google ter zitting aangevoerd dat SBP een groot aantal losse, in wezen niet gerelateerde aantijgingen heeft gebundeld tot één grote massaclaim. Daarvoor is de WAMCA niet bedoeld, en daarom zijn de vorderingen van SBP summierlijk ondeugdelijk, aldus Google. Dit verweer gaat voorbij aan het benodigde nadere inhoudelijke partijdebat om vast te stellen of SBP inderdaad een collectieve actie heeft opgesteld op basis van niet gerelateerde aantijgingen aan het adres van Google. Daaruit volgt al dat summierlijk niet kan worden vastgesteld dat de vorderingen van SBP ondeugdelijk zijn.
13.7.
Het verweer van Google over de summierlijk ondeugdelijke vorderingen van SBP houdt dan ook geen stand.
13.8.
Verder is uit niets gebleken dat de vorderingen van SBP of SMC summierlijk ondeugdelijk zijn.

14.Afsluitende overwegingen en voortgang van de procedure

14.1.
Uit het voorgaande volgt dat SBP en SMC voldoen aan de wettelijke ontvankelijkheidseisen van artikel 1018c lid 5 Rv.
14.2.
Google heeft ook aangevoerd dat SBP en SMC niet-ontvankelijk zijn onder de AVG omdat niet is voldaan aan het opdrachtvereiste van artikel 80 AVG. Dit onderwerp is uitdrukkelijk nog niet aan de orde geweest op de mondelinge behandeling van 22 oktober 2024. Het ligt voor de hand dat de ontvankelijkheidsvereisten uit de AVG eerst worden behandeld voordat nader wordt ingegaan op de WAMCA regelgeving in de artikelen 1018d e.v. Rv. Daarom zullen SBP en SMC in de gelegenheid worden gesteld zich hierover eerst uit te laten naar aanleiding van het verweer van Google in haar conclusies van antwoord over de ontvankelijkheid van SBP en de ontvankelijkheid van SMC.
14.3.
Over het onderwerp van artikel 80 AVG in een WAMCA-procedure heeft de rechtbank Rotterdam het voornemen uitgesproken [15] prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit kan ook van belang zijn voor deze procedure. Partijen worden daarom in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over het door hen gewenste vervolg van deze procedure als de rechtbank Rotterdam de voorgenomen prejudiciële vragen inderdaad gaat stellen.
14.4.
Daarna zal worden beslist over het vervolg van deze procedure.
14.5.
Alle verdere beslissingen worden aangehouden.

15.De beslissing

De rechtbank
15.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 26 februari 2025
  • voor akte SBP en akte SMC over het vervolg van deze procedure naar aanleiding van de voorgenomen prejudiciële vragen die de rechtbank Rotterdam over artikel 80 AVG gaat stellen aan het Europese Hof van Justitie, waarna Google op een termijn van 4 weken schriftelijk mag reageren, en
  • voor akte SBP en akte SMC in reactie op het verweer van Google betreffende artikel 80 AVG,
15.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.J. Schaberg, mr. M. Singeling, mr. A.J. Wolfs, rechters, bijgestaan door mr. R.E.R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.

Voetnoten

1.Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie
2.Burgerlijk Wetboek
3.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
4.Verordening (EU) 2016/679 bescherming natuurlijke personen i.v.m. verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming)
5.Wet bescherming persoonsgegevens
6.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
7.Hoge Raad, 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:347, r.o. 3.1.3
8.Kamerstukken II 34608, 2016-2017, nr. 3 (memorie van toelichting), p. 19
9.De WAMCA waaronder juist wel een financiële schadevergoeding kan worden gevorderd
10.Hoge Raad 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5756
11.Zie het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1651
12.Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (
13.Rechtbank Amsterdam, 25 september 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5972, r.o. 3.9 en 3.10
14.De aanpassingen van de wet (zowel artikel 3:305a BW als Boek III, Titel 14A Rv) naar aanleiding van de bepalingen uit bovenvermelde Richtlijn Representatieve Vorderingen zijn van toepassing op collectieve acties die na 25 juni 2023 (zie Stb 2022, 459 artikel V) zijn ingesteld.
15.Rechtbank Rotterdam, 13 november 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11322