ECLI:NL:RBAMS:2025:3021

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
13/186979-23 en 13/141354-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak in onderzoek Batavi met betrekking tot medeplegen van moord in Amsterdam

Op 7 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 27-jarige man, verdachte in het onderzoek Batavi. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van moord op [persoon 5], die op 18 juli 2023 in Amsterdam-Noord werd doodgeschoten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 jaar op, met aftrek van het voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen. De zaak kwam tot stand na een inhoudelijke behandeling op 27 maart en 1 april 2025, gevolgd door de sluiting op 7 mei 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte een vooropgezet plan had om [persoon 5] van het leven te beroven. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden, telefoongegevens en getuigenverklaringen. De verdachte heeft zich tijdens het proces op zijn zwijgrecht beroepen, maar de rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de veroordeling. De rechtbank heeft ook de impact van de moord op de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/186979-23
Parketnummer vordering tul: 13/141354-18
Datum uitspraak: 7 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in: ‘ [penitentiaire inrichting] ’, locatie [locatie 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 27 maart 2025 en 1 april 2025 (inhoudelijke behandeling) en 7 mei 2025 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. B.Y. de Boer en M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Bruinsma, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. A.J. van der Velden namens de benadeelde partijen [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] naar voren heeft gebracht, van hetgeen mr. N. Wijkman namens de benadeelde partijen [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] naar voren heeft gebracht, van hetgeen mr. V.H. Hammerstein namens de benadeelde partij [persoon 7] naar voren heeft gebracht, en van de verklaringen die [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] als nabestaanden in het kader van hun spreekrecht hebben afgelegd.

2.Beschuldiging

Verdachte (
hierna ook: [verdachte]) wordt ervan beschuldigd dat hij op 18 juli 2023 in Amsterdam samen met een ander of anderen [persoon 5] (
hierna: [persoon 5]) in zijn been heeft geschoten, waarbij een slagader is geraakt, waarna [persoon 5] is overleden.
Dit is primair ten laste gelegd als het medeplegen van moord dan wel doodslag en subsidiair als het medeplegen van zware mishandeling, al dan niet met voorbedachten rade, de dood tot gevolg hebbend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord op [persoon 5] . In het op schrift gestelde requisitoir zijn de relevant geachte bewijsmiddelen opgesomd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich overeenkomstig zijn op schift gestelde pleidooi primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat niet kan worden bewezen dat hij de schutter is. Subsidiair kan voorbedachten rade niet worden bewezen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van moord dan wel zware mishandeling met voorbedachten rade. Meer subsidiair is niet bewezen dat sprake is van opzet op de dood van [persoon 5] . Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van doodslag.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de voetnoten het volgende vast. [1]
Schietincident op 18 juli 2023
Op 18 juli 2023 is rond 16:00 uur op het [straatnaam 1] in Amsterdam door een man (
hierna: de schutter) op [persoon 5] geschoten. Dit incident heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van [persoon 7] , een vriend van [persoon 5] , en medeverdachte [medeverdachte] (
hierna: [medeverdachte]). Nadat [persoon 5] iets aan [medeverdachte] heeft overhandigd, komt de schutter aanlopen richting [persoon 5] . De schutter blijft enkele seconden op dezelfde plek staan en strekt zijn armen richting [persoon 5] . [persoon 5] valt op de grond naast de auto. Als [persoon 5] naar de voorkant van de auto kruipt, rent de schutter weg in dezelfde richting als de richting waar [medeverdachte] kort daarvoor naartoe is gerend. [2] Getuige [persoon 8] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de schutter zijn armen strekte en een vuurwapen in zijn handen had. Hij zag en hoorde dat de schutter eenmaal op [persoon 5] heeft geschoten. [3] Ook heeft hij verklaard dat de schutter een rood shirt droeg. [4]
Nadat [persoon 5] door [persoon 7] naar het ziekenhuis is gebracht, is hij daar om 16:48 uur overleden. [5] Uit het sectierapport blijkt dat sprake is geweest van één doorschotletsel in het rechterbovenbeen, waarbij de rechterdijbeenslagader is geperforeerd. Dit heeft geleid tot bloedverlies en het uiteindelijke overlijden van [persoon 5] . [6]
Camerabeelden en telefoongegevens
Op het [straatnaam 1] is bij een plas bloed een mobiele telefoon aangetroffen, waarnaar de politie onderzoek heeft gedaan. [7] Op basis van de bevindingen van dit onderzoek stelt de rechtbank vast dat [persoon 5] de gebruiker was van dit toestel. De politie heeft onderzoek gedaan naar het telefoongebruik van [persoon 5] voorafgaande aan het schietincident. Hieruit blijkt dat er meerdere registraties zijn tussen [persoon 5] en een contact aangeduid als ‘ [naam 1] ’ met een telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] . De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [medeverdachte] de gebruiker is van dit telefoonnummer. [8]
Op basis van het dossier stelt de rechtbank verder vast dat [medeverdachte] ook de gebruiker is van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] , dat in de periode van 15 tot en met 24 juli 2023 in de telefoon van [medeverdachte] heeft gezeten. Via dit telefoonnummer heeft [medeverdachte] voorafgaand aan en na het schietincident contact gehad met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 3] . Het uitgevoerde onderzoek wijst erop dat de gebruiker van dit telefoonnummer [verdachte] is. [9] Gelet op de bevindingen aangaande dit telefoonnummer alsmede het aantreffen van de twee telefoons (een Nokia 106 DS en een Xiaomi Redmi 12C) waarin dit nummer in de periode van 16 tot 24 juli 2023 heeft gezeten bij [verdachte] ten tijde van zijn aanhouding, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] in die periode ook feitelijk gebruik heeft gemaakt van dit telefoonnummer. [10] Dit is door [verdachte] ook niet weersproken.
Op basis van het onderzoek aan de camerabeelden bij het pand [pand] , waar [verdachte] woont, en het [straatnaam 1] en het onderzoek aan de inhoud van de telefoongegevens van [medeverdachte] en [persoon 5] stelt de rechtbank vast dat voor en na het schietincident het volgende heeft plaatsgevonden.
Op 17 juli 2023 zijn er verschillende oproepen tussen [medeverdachte] en [verdachte] . [11] Op 18 juli 2023 ontvangt [persoon 5] om 12:45 uur een inkomende oproep van [medeverdachte] . [12] Om 13:18 uur belt [medeverdachte] naar [verdachte] . [13] Op de beelden van [pand] is te zien dat om 13:19 uur [persoon 9] , een medebewoner van [verdachte] bij [pand] , en een andere man (
hierna: NN) de kamer van [verdachte] uitgaan. NN draagt een rood shirt en een grijze hoodie. Ook is te zien dat hij een telefoon aan zijn oor houdt. [14] Om 13:20 uur is er een uitgaande oproep van [verdachte] naar [medeverdachte] . [15]
Vervolgens verlaten NN en [persoon 9] om 13:20 uur het pand en lopen naar een witte Polo, waarna zij samen met degene die bij de witte Polo staat het pand van [pand] inlopen en naar de kamer van [verdachte] lopen. Hierbij draagt NN nog steeds een grijze hoodie. Deze man die bij de witte Polo stond en meeloopt het pand van [pand] in, is herkend als [medeverdachte] . Niet veel later verlaten NN en [medeverdachte] het pand weer en lopen naar de witte Polo, die wegrijdt. [persoon 9] blijft achter in het pand van [pand] . [16] Om 13:32 uur ontvangt [persoon 5] een inkomende oproep van [medeverdachte] . Om 13:37 uur ontvangt [persoon 5] een bericht van [medeverdachte] met de tekst: ‘ [straatnaam 1] [huisnummer] ’. [17] Ongeveer 20 minuten later rijdt de witte Polo over het [straatnaam 1] . Nadat de auto geparkeerd is op de parkeerplek bij de skatebaan, stappen drie mannen uit de witte Polo, te weten de bestuurder van de auto, [medeverdachte] en NN. Hierbij trekt NN een grijs vest aan. [18]
Om 14:13 uur is er een uitgaande oproep van [persoon 5] naar [medeverdachte] . [19] Een paar minuten later staan dezelfde drie mannen die eerder uitstapten weer bij de witte Polo. NN en [medeverdachte] lopen rondom de parkeerplaats, waarbij NN een grijs vest en een rood shirt draagt. [medeverdachte] is in het zwart gekleed. Nadat de witte Polo is weggereden, lopen [medeverdachte] en NN naar de begroeiing aan de noordzijde van het parkeerterrein (op de camerabeelden links gezien) en lopen zij de begroeiing in richting het achtergelegen fietspad. [20]
Om 14:40 uur komt [medeverdachte] zonder NN vanaf de noordzijde van het parkeerterrein aanlopen en gaat op een hek zitten. Terwijl hij op het hek zit, maakt hij meerdere keren gebruik van zijn telefoon. [21] Dit volgt ook uit zijn telefoongegevens: tussen 14:46 uur en 14:55 uur is er meermaals contact tussen [persoon 5] en [medeverdachte] , waarbij [persoon 5] in eerste instantie aangeeft dat hij er is (‘Ben er’), waarna [medeverdachte] laat weten dat hij hem niet ziet (‘zie je niet’). Daarna voeren zij meerdere videogesprekken met elkaar. Ook stuurt [medeverdachte] verschillende keren een toelichting waar [persoon 5] moet zijn, namelijk ‘ [locatie 2] ’ en ‘ [locatie 3] ’, waarna zij nog tweemaal een videogesprek voeren. [22]
Vervolgens parkeert om 15:12 uur de rode Dacia van [persoon 5] op het [straatnaam 1] . [medeverdachte] stapt van het hek af en loopt naar de auto. Hierna vindt een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte] , [persoon 5] en [persoon 7] . Daarna stappen zij alle drie in de Dacia van [persoon 5] en rijden naar de McDonalds aan [straatnaam 2] . Om 15:28 uur is op de beelden van het [straatnaam 1] te zien dat NN vanaf de noordzijde van het parkeerterrein over het [straatnaam 1] komt aanlopen en in zuidelijke richting naar de latere plaats delict loopt. Hij verdwijnt vervolgens uit beeld. Na hun bezoek aan de McDonalds rijden [medeverdachte] , [persoon 5] en [persoon 7] om 15:42 uur weer richting het [straatnaam 1] . [persoon 5] , [medeverdachte] en [persoon 7] stappen uit. Om 15:43 uur loopt [medeverdachte] in noordelijke richting bij de auto weg en verdwijnt uit beeld. [23] Een minuut later belt hij naar [verdachte] . [24] Om 15:51 uur is te zien dat [medeverdachte] , terwijl hij aan het bellen is, over het [straatnaam 1] loopt in de richting van [straatnaam 2] . [25] Uit telefoongegevens blijkt dat [medeverdachte] op dat moment gedurende 21 seconden wordt gebeld door [verdachte] . [26]
Te zien is dat [medeverdachte] niet veel later terugloopt over het [straatnaam 1] richting het parkeerterrein naar de Dacia waar [persoon 7] en [persoon 5] zijn. Vlak voordat [medeverdachte] in beeld komt, heeft [persoon 5] iets uit de Dacia gepakt. Hierna is te zien dat [persoon 5] iets aan [medeverdachte] geeft en dat zij hierna op ruime afstand van elkaar achter de Dacia gaan staan. Op datzelfde moment komt NN vanuit zuidelijke richting aanlopen in de richting van [persoon 5] , die op dat moment met zijn rug naar NN staat. NN blijft enkele seconden staan en strekt dan zijn arm in de richting van [persoon 5] . [persoon 5] rent weg in de richting van het bestuurdersportier. Ondertussen is te zien dat [medeverdachte] in zuidelijke richting het [straatnaam 1] oprent. Vervolgens is te zien dat [persoon 5] op de grond valt bij het linker voorwiel terwijl NN achter [persoon 5] aanloopt. Als [persoon 5] naar de voorzijde van de Dacia kruipt, rent NN weg in dezelfde richting als [medeverdachte] kort daarvoor. [27]
Ongeveer tien minuten later belt [verdachte] meerdere keren naar [medeverdachte] en vraagt [verdachte] waar [medeverdachte] is (sms-berichten “Wbj”). Ook later die dag is er verschillende keren contact tussen [medeverdachte] en [verdachte] . [28] Verder blijkt uit de beelden dat NN om 17:15 uur het pand van [pand] weer binnenloopt. Te zien is dat NN dan een grijze hoodie en een blauw shirt draagt. NN stopt de grijze hoodie in een postvak en verlaat daarna het pand. [29] In de avond en de dagen erna is er opnieuw telefonisch contact tussen [medeverdachte] en [verdachte] . [30]
[verdachte] is de schutter
De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden in combinatie met de kleding die bij [verdachte] in zijn woning is aangetroffen en de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] dat in gebruik is bij [verdachte] vast dat [verdachte] de persoon is die hiervoor is aangeduid als NN en dat hij dus de schutter is geweest.
De rechtbank acht hierbij in de eerste plaats relevant dat NN te zien is op camerabeelden van [pand] terwijl hij de kamer die toebehoort aan [verdachte] komt in- en uitlopen. [31] Dit is het adres waarop [verdachte] staat ingeschreven. [32] Hij draagt dan een rood shirt en grijze hoodie. Uit telefoongegevens blijkt dat het telefoonnummer van [verdachte] ( [telefoonnummer 3] ) op dat moment gebruik maakt van een cellid in de omgeving van het pand [pand] . [33]
Tussen 13:56 uur en 15:20 uur en om 15:51 uur maakt het telefoonnummer van [verdachte] gebruik van een cell-id in de directe omgeving van het [straatnaam 1] , waar het schietincident plaatsvond. [34]
Op de camerabeelden van [pand] is te zien dat NN na het schietincident een blauw shirt draagt en een grijze hoodie uittrekt en in een postvak legt bij [pand] . [35] De telefoon van [verdachte] maakt op dat moment ook weer gebruik van een cell-id in de omgeving van het pand van [pand] waar [verdachte] woont. [36]
Een paar dagen na het schietincident zijn in de kamer van [verdachte] onder andere een rood shirt, een blauw shirt en een grijze hoodie in beslag genomen. [37] Het rode en blauwe shirt en de grijze hoodie komen overeen met de kleding die NN (de schutter) op de beelden draagt. [38] Ook komt dit overeen met het door [persoon 8] gegeven signalement van de schutter (rood shirt, grijze hoodie). [39]
Van de binnenzijde van de kraag van het rode shirt en de binnenzijde van de kraag van de grijze hoodie die in de woning van [verdachte] zijn aangetroffen, zijn bemonsteringen genomen. Uit deze bemonsteringen is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen, waaruit een DNA-profiel kon worden afgeleid van degene die een relatief grote hoeveelheid DNA op deze kleding heeft achtergelaten. Het DNA-profiel van [verdachte] komt overeen met dit profiel. Het is een match met een hoge bewijskracht. Het is namelijk meer dan één miljard keer waarschijnlijker om dit DNA-profiel uit de bemonsteringen te verkrijgen wanneer – kort gezegd – [verdachte] donor is dan wanneer een onbekende andere persoon de donor is. [40] De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat DNA van [verdachte] op het rode shirt en de grijze hoodie is aangetroffen en dat dit DNA daar is gekomen, omdat [verdachte] deze kleding heeft gedragen.
Daarnaast is de kleding onderzocht op de aanwezigheid van schotresten. In de bemonsteringen van het onderste deel van de mouwen van de grijze hoodie zijn achttien zogenoemde categorie A deeltjes en categorie B deeltjes aangetroffen, waarbij categorie A deeltjes karakteristiek zijn voor schotresten. De conclusie van de rapporteur is dat het zeer veel waarschijnlijker is om deze verzameling deeltjes aan te treffen wanneer er wel schotresten aanwezig zijn dan wanneer dat niet het geval is. [41] De rechtbank concludeert op basis van deze bevindingen en het ontbreken van een andere verklaring voor de aangetroffen deeltjes, dat er schotresten op de grijze hoodie zaten.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de kleding die bij [verdachte] in beslag is genomen, de kleding is geweest die de schutter, [verdachte] , tijdens het schietincident droeg. Dat de schotresten mogelijk op een ander moment op de kleding kunnen zijn terechtgekomen, vindt geen steun in het dossier en is ook niet op een andere wijze door verdachte aannemelijk gemaakt, zodat de rechtbank dit verweer verwerpt.
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de schutter is geweest en niet een ander onbekend gebleven persoon, zoals door de raadsman is gesteld.
Juridische kwalificatie
Nu is vastgesteld dat [verdachte] de schutter is geweest en hij op het rechterbovenbeen van [persoon 5] heeft geschoten, moet de rechtbank beoordelen hoe de feiten en de bijdrage van [medeverdachte] hieraan juridisch moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden, in combinatie met het handelen van zowel [medeverdachte] als [verdachte] , ertoe leiden dat het niet anders kan dan dat zij gezamenlijk een vooropgezet plan hadden om [persoon 5] van het leven te beroven. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voorbedachten rade
Dat sprake is van voorbedachten rade leidt de rechtbank uit het volgende af. Allereerst acht de rechtbank de verklaring van [persoon 7] afgelegd op 19 juli 2024 bij de politie van belang. [persoon 7] heeft verklaard dat ‘ [naam 2] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) tegen de schutter (waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit [verdachte] is) riep: “Klara man, Klara man”. Dit is volgens [persoon 7] Surinaams voor: “maak hem af”. Nadat [medeverdachte] dit riep, hoorde hij een knal. [42]
De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar, aangezien deze kort na het incident is afgelegd en deze voor het overige overeenkomt met hetgeen op de camerabeelden is vastgelegd en met de verklaringen van andere getuigen. Dat [persoon 7] later bij de rechtercommissaris op onderdelen anders en met name uitgebreider heeft verklaard, doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan de betrouwbaarheid van zijn eerdere verklaring.
Relevant zijn in dit verband ook de handelingen van [medeverdachte] en [verdachte] voorafgaand aan het schietincident.
Zo is op de camerabeelden te zien dat [medeverdachte] kort voor het schietincident bij [persoon 5] en [persoon 7] wegloopt, hij [verdachte] belt en vervolgens weer terugloopt naar [persoon 5] en [persoon 7] . Niet veel later komt [verdachte] naar hen toelopen en schiet hij na enkele seconden stilstaan – zonder enige zichtbare twijfel of aanleiding – op [persoon 5] . Hij heeft daarbij geen contact met [persoon 5] , [persoon 7] of [medeverdachte] . De rechtbank kan dit niet anders duiden dan dat [medeverdachte] door [verdachte] te bellen (waarna hij is teruggebeld door [verdachte] ), hem heeft geïnformeerd dat dit het moment was dat hij kon komen om op [persoon 5] te schieten.
Deze conclusie wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door voornoemde verklaring van [persoon 7] die bevestigt dat [medeverdachte] [verdachte] toeriep om [persoon 5] “af te maken”. Ook wordt dit ondersteund door de manier waarop [verdachte] op [persoon 5] heeft geschoten. Die wijze, namelijk het strekken van de armen, het richten van het wapen en het op zeer korte afstand op [persoon 5] schieten, kan de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm niet anders aanmerken dan als een gericht en doelbewust schot op het lichaam van [persoon 5] .
Uit de camerabeelden in combinatie met de telefoongegevens van [medeverdachte] en [verdachte] blijkt bovendien dat zij de uren voorafgaand en na het incident veelvuldig contact hebben gehad met elkaar. Het heeft er bovendien alle schijn van dat zij in de middag voor het schietincident samen het [straatnaam 1] hebben verkend. Te zien is dat zij samen verschillende richtingen op lopen en de begroeiing inlopen. Vervolgens is [verdachte] enige tijd niet op de beelden te zien en wacht hij op het seintje van [medeverdachte] om te komen. Ook rent [medeverdachte] na het schot weg in dezelfde richting waar [verdachte] vandaan was gekomen, waarna [verdachte] hem volgt. Na het schietincident hebben zij opnieuw telefonisch contact en vraagt [verdachte] waar [medeverdachte] is. Uit hun berichtenverkeer blijkt ook niet dat sprake is geweest van een “vergissing” om [persoon 5] van het leven te beroven of dat zij verrast of geschokt zijn door wat zich heeft afgespeeld. Dit alles in onderlinge samenhang bezien brengt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat sprake is geweest van een vooropgezet plan tussen [medeverdachte] en [verdachte] om [persoon 5] van het leven te beroven.
De stelling van de advocaat dat het mogelijk een drugsdeal betrof waarbij sprake kan zijn geweest van een onvoorziene omstandigheid zonder vooropgezet plan, volgt niet uit de bewijsmiddelen en wordt ook overigens op geen enkele wijze aangevoerd of onderbouwd door [verdachte] , die zich gedurende het hele strafproces op zijn zwijgrecht heeft beroepen en de hem voorgehouden conclusies uit het onderzoek van de politie op geen enkel punt heeft weersproken.
Opzet op de dood
Uit de handelwijze van [medeverdachte] en [verdachte] blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van volle opzet op de dood van [persoon 5] . Door op de hiervoor genoemde voorbereide wijze doelbewust en op korte afstand op [persoon 5] te schieten, waarbij deze is geraakt in zijn bovenbeen – waar zich een slagader bevindt die is doorboord, wat tot zijn dood heeft geleid – kan het niet anders zijn dan dat het de bedoeling was om [persoon 5] van het leven te beroven. Het schietincident heeft alle schijn van een afrekening en uit het dossier blijkt ook niet dat er een andere bedoeling bij het schieten was dan het op dodelijke wijze treffen van [persoon 5] . De stelling van de advocaat dat het juist niet de bedoeling was om [persoon 5] dodelijk te raken, gelet op het feit dat er gericht op zijn been zou zijn geschoten, volgt de rechtbank niet, alleen al omdat dit door [verdachte] op geen enkele wijze is aangevoerd of onderbouwd.
Medeplegen
De rechtbank acht ook bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] beiden een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de uitvoering van het plan om [persoon 5] van het leven te beroven.
Zoals hiervoor vastgesteld was [verdachte] de schutter. Uit de contacten tussen [medeverdachte] en [persoon 5] blijkt dat [medeverdachte] degene is geweest die de afspraak met [persoon 5] heeft geregeld en er na verschillende aanwijzingen voor heeft gezorgd dat [persoon 5] op de afgesproken plek aanwezig was. [medeverdachte] heeft daarmee het voorwerk gedaan om de situatie zo te organiseren dat het schietincident heeft kunnen plaatsvinden. [verdachte] had daarbij de taak om zich in de buurt op te houden en op het juiste moment te komen om op [persoon 5] te schieten. Vervolgens heeft [medeverdachte] “Klara man, klara man” geroepen, waarna [verdachte] het schot heeft gelost waardoor [persoon 5] dodelijk is geraakt. Het is niet duidelijk of deze woorden als een aansporing van [verdachte] moeten worden gezien, of als een signaal voor hem om te gaan schieten. Dat [medeverdachte] dit heeft geroepen, ziet de rechtbank in ieder geval als een onderstreping van het bestaan van een gezamenlijk plan om [persoon 5] te doden.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] . Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat is bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] , tezamen en in vereniging, [persoon 5] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven hebben beroofd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Primair:
op 18 juli 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen [persoon 5] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen voornoemde [persoon 5] in zijn been geschoten, waarbij een slagader is geraakt, ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 5] is overleden.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het lage niveau van verstandelijk functioneren en de psychische gesteldheid van verdachte, die aanknopingspunten geeft voor verminderde toerekening. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder is geschoten en het noodlottige verloop na het schieten, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben [persoon 5] op koelbloedige wijze vermoord en geen enkele rekening gehouden met de waarde van het leven van een ander en de onomkeerbaarheid van hun handelen voor het slachtoffer en zijn nabestaanden. De impact van de dood van [persoon 5] op de levens van de nabestaanden is enorm, zoals ook is gebleken uit de op de terechtzitting door de nabestaanden afgelegde slachtofferverklaringen en de door hen ingediende vorderingen tot schadevergoeding. Ook op [persoon 7] , die al lang bevriend was met [persoon 5] en die middag bij hem was, heeft het schietincident en het overlijden van [persoon 5] grote indruk gemaakt. De schietpartij heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag in de buurt van een kinderdagverblijf en verschillende sportvelden. Uit het dossier blijkt ook dat verschillende omstanders hier getuige van waren, wat een heftige en indrukwekkende gebeurtenis voor hen moet zijn geweest.
Verdachte is relatief jong en lijkt – zoals uit het persoonlijkheidsonderzoek van 18 juli 2024 blijkt – ten hoogste op zwakbegaafd niveau te functioneren. Ook zijn bij hem een stoornis in cannabisgebruik en een ongespecificeerde schizofreniespectrum of andere psychotische stoornis vastgesteld. Verdachte heeft echter niet meegewerkt aan het onderzoek van het Pieter Baan Centrum. De rapporteurs van het Pieter Baan Centrum, D. Molenaar, psychiater, en B.H. Boer, klinisch psycholoog, hebben daardoor geen uitspraken kunnen doen over de vraag in hoeverre deze stoornissen ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig waren en of sprake is geweest van eventuele doorwerking van de stoornissen in het tenlastegelegde. Zij hebben dus ook geen uitspraken kunnen doen over de mate van toerekenbaarheid en over de vraag of en, zo ja, in welke mate sprake is van recidivegevaar. Volgens de rapporteurs kan wel in algemene zin worden verondersteld dat er een verhoogde kans op recidive van gewelddadig gedrag bestaat.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies uit het rapport over en leidt hieruit af dat bij verdachte sprake is van psychische kwetsbaarheid. Verdachte heeft echter geen enkel inzicht willen geven in zijn gedrag en heeft – mede vanwege zijn proceshouding – op geen enkele wijze laten zien dat hij besef heeft van de laakbaarheid van zijn handelen. Bovendien heeft hij ook nergens aan willen meewerken en lijkt hij te ontkennen dat er psychisch iets aan de hand is. Vanuit het oogpunt van recidivebeperking en beveiliging van de maatschappij zou behandeling effectief kunnen zijn, maar dat is vanwege de houding van verdachte in dit strafproces geen mogelijkheid.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 3 maart 2025. Hieruit blijkt dat hij eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Deze geweldsdelicten zijn echter van een andere aard, zodat de rechtbank dit niet in strafverzwarende zin zal meewegen bij het bepalen van de straf.
Tot slot merkt de rechtbank op dat in deze zaak het de rechtbank niet duidelijk is geworden wat de aanleiding is geweest voor de moord en welke rol eventuele mededaders, anders dan [verdachte] en [medeverdachte] hebben gespeeld. Voor de nabestaanden moet het zeer moeilijk zijn om niet te weten wat de aanleiding is geweest van het gewelddadige overlijden van hun geliefde. Op basis van hetgeen wel bekend is geworden over de rol en de persoon van [verdachte] en [medeverdachte] ziet de rechtbank geen aanleiding om onderscheid te maken in de strafoplegging tussen hen beiden.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar passend en geboden is.
De rechtbank bepaalt dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

8.Beslag

Onder verdachte zijn twee shirts, een vest en een tas in beslag genomen. Deze kledingstukken behoren aan verdachte toe en moeten aan hem worden teruggegeven.

9.Vorderingen benadeelde partijen

9.1.
Inleiding
Familieleden van het slachtoffer [persoon 5] , te weten, [persoon 1] (echtgenote), [persoon 2] (zus), [persoon 4] (minderjarige zoon), [persoon 5] (minderjarige dochter), [persoon 6] (moeder) en [persoon 3] (zus), hebben zich als benadeelde partij in de strafzaak gevoegd en vorderen ieder afzonderlijk vergoeding van materiële en/of immateriële schade. Ook [persoon 7] heeft zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. Hij vordert schadevergoeding wegens shockschade. De rechtbank zal hierna beoordelen of en in hoeverre een wettelijke grondslag bestaat voor toewijzing van deze vorderingen.
9.2.
Benadeelde partij [persoon 1]
De vordering
, de echtgenote van [persoon 5] , vordert € 20.000,- aan vergoeding voor immateriële schade (affectieschade).
Daarnaast vordert zij € 4.939,16 aan vergoeding voor materiële schade. Dat bedrag bestaat uit vergoeding voor kinesitherapie voor haarzelf en haar zoon [persoon 4] (€ 157,50), kleding die is aangeschaft voor haar dochter [persoon 5] voor de uitvaart (€ 338,-), gederfde inkomsten (€ 4.299,12) en reiskosten van haar woonadres in België naar Amsterdam in verband met het overlijden van haar echtgenoot, waaronder begrepen de uitvaart en uitvaartdienst in de moskee (€ 144,54).
Verder vordert [persoon 1] € 721,38 aan vergoeding voor proceskosten ex artikel 532 Sv. Dit betreft reiskosten voor besprekingen met advocaten, slachtoffergesprekken en het bekijken van camerabeelden.
Standpunt officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en hoofdelijk toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde immateriële schade (affectieschade) verzocht een bedrag van € 17.500,- toe te wijzen en [persoon 1] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft hij primair verzocht [persoon 1] niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van haar vordering, omdat pagina 3 van het schadevergoedingsformulier ontbreekt. Subsidiair heeft hij verzocht [persoon 1] niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van haar vordering, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd of het causaal verband ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De echtgenote van een door misdrijf overleden persoon komt op grond van artikel 6:108, vierde lid, sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is conform het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het Besluit), zodat dit deel van de vordering (€ 20.000,-) zal worden toegewezen.
Kinesitherapie en inkomstenderving
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor kinesitherapie (€ 157,50) en inkomstenderving (€ 4.299,12) niet voor vergoeding in aanmerking komen. De gevorderde inkomstenderving kan niet worden aangemerkt als schade ten gevolge van het derven van levensonderhoud, als bedoeld in artikel 6:108, eerste lid, BW, dan wel anderszins als schade die op grond van artikel 6:108 BW voor vergoeding in aanmerking komt. Ook de kosten voor de kinesitherapie kunnen niet worden aangemerkt als schade die op grond van artikel 6:108 BW voor vergoeding in aanmerking komt.
Evenmin is sprake van rechtstreeks geleden schade (artikel 51f, eerste lid, Sv). Nabestaanden zijn immers zelf geen rechtstreekse slachtoffers van het strafbare feit. Daarnaast ligt niet aan de vordering ten grondslag dat jegens de benadeelde partij een onrechtmatige daad is gepleegd, zodat op grond daarvan eventueel aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van deze schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering (€ 4.456,62) nietontvankelijk verklaren.
Reiskosten uitvaartcentrum en kleding uitvaart
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten ter zake van het vervoer van en naar het uitvaartcentrum en de moskee en de kosten voor de kleding voor de uitvaart, kunnen worden aangemerkt als kosten die verband houden met de lijkbezorging, zodat deze – op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW – toewijsbaar zijn. Daarnaast heeft [persoon 1] voldoende onderbouwd dat zij in België woont, zodat de gevorderde reiskosten in het kader van de uitvaart aannemelijk zijn. Ook de kosten ten aanzien van de kleding van haar dochter voor de begrafenis zijn voldoende onderbouwd door de toelichting van de advocaat op de zitting. De rechtbank zal dit deel van de vordering (in totaal € 482,54) daarom toewijzen.
Proceskosten ex artikel 532 Sv
[persoon 1] heeft op grond van artikel 532 Sv vergoeding van reiskosten (€ 721,38) gevorderd die zijn gemaakt voor besprekingen met advocaten, slachtoffergesprekken en het bekijken van camerabeelden. De rechtbank zal dit deel van de vordering niet toewijzen en overweegt daartoe als volgt.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor toewijzing van kosten in de zin van artikel 532 Sv dezelfde maatstaf moet worden gehanteerd als in civiele procedures. [43] In civiele procedures is in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaald welke proceskosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. [44] Op basis daarvan komen alleen reis-, verlet- en verblijfkosten die noodzakelijk zijn voor het bijwonen van de zitting voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten – zoals door [persoon 1] zijn gevorderd – kent de proceskostenregeling geen vergoeding. Daarnaast vormen de gevorderde reiskosten ook geen kosten die als kosten in de zin van artikel 6:96, tweede lid, onder b en c BW kunnen worden aangemerkt. Voor vergoeding van de gevorderde kosten biedt het BW noch enige andere relevante regeling een wettelijke grondslag, zodat de rechtbank dit deel van de vordering (€ 721,38) afwijst.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 20.482,54, bestaande uit € 482,54 aan vergoeding voor materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding voor immateriële schade.
[persoon 1] wordt niet-ontvankelijk verklaard in een deel van haar vordering, te weten de kosten voor kinesitherapie (€ 157,50) en inkomstenderving (€ 4.299,12). Zij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder worden de gevorderde reiskosten ex artikel 532 Sv (€ 721,38) afgewezen.
9.3.
Benadeelde partij [persoon 2]
De vordering
, de zus van [persoon 5] , vordert € 6.714,- aan vergoeding voor materiële schade, bestaande uit kosten voor de uitvaart, te weten een partytent, eten na de uitvaart, uitvaartzorg, de grafsteen en parkeerkosten vanwege bezoek aan het mortuarium.
Standpunt officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en hoofdelijk toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [persoon 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in een deel van haar vordering, te weten de kosten voor de partytent, het eten en de uitvaartzorg. Van deze kosten ontbreken de betaalbewijzen. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten kunnen worden aangemerkt als kosten die verband houden met de lijkbezorging, zodat deze – op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW - toewijsbaar zijn. De rechtbank is daarbij anders dan de raadsman van oordeel dat [persoon 2] deze kosten, mede vanwege de toelichting op de zitting, voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal de vordering (€ 6.714,-) daarom toewijzen.
9.4.
Benadeelde partij [persoon 4]
De vordering
, de minderjarige zoon van [persoon 5] , vordert € 20.000,- aan vergoeding voor immateriële schade (affectieschade) en € 97,50 aan vergoeding voor materiële schade, te weten kosten voor kinesitherapie.
Standpunt officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en hoofdelijk toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [persoon 4] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in een deel van zijn vordering, te weten de kosten voor kinesitherapie, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair stelt de raadsman dat indien deze kosten al aan [persoon 1] zijn vergoed, ze ten aanzien van [persoon 4] moeten worden afgewezen. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De minderjarige zoon van een door misdrijf overleden persoon komt op grond van artikel 6:108, vierde lid, sub c, BW in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is conform het Besluit, zodat dit deel van de vordering (€ 20.000,-) zal worden toegewezen.
Kinesitherapie
De schadepost kinesitherapie (€ 97,50) wordt afgewezen, omdat deze kosten – zoals uit de vordering blijkt – zijn gemaakt door de moeder van [persoon 4] . Deze post kan daarom niet als door [persoon 4] geleden schade worden aangemerkt.
9.5.
Benadeelde partij [persoon 5]
De vordering
, de minderjarige dochter van [persoon 5] , vordert € 20.000,- aan vergoeding voor immateriële schade (affectieschade) en € 338 aan vergoeding voor materiële schade, te weten kosten voor kleding voor de uitvaart.
Standpunt officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en hoofdelijk toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het stadpunt gesteld dat [persoon 5] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in een deel van haar vordering, te weten de kosten voor kleding voor de uitvaart, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De minderjarige dochter van een door misdrijf overleden persoon komt op grond van artikel 6:108, vierde lid, sub c, BW in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is conform het Besluit, zodat dit deel van de vordering (€ 20.000,-) zal worden toegewezen.
Kleding voor de uitvaart
De schadepost kleding voor de uitvaart (€ 338,-) wordt afgewezen, omdat deze kosten – zoals uit de vordering blijkt – zijn gemaakt door de moeder van [persoon 5] . Deze post kan daarom niet als door [persoon 5] geleden schade worden aangemerkt.
9.6.
Benadeelde partij [persoon 6]
De vordering
, de moeder van [persoon 5] , vordert € 17.500,- aan vergoeding voor immateriële schade (affectieschade).
Standpunt officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en hoofdelijk toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft verzocht een bedrag van € 15.000,- toe te wijzen en [persoon 6] in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De ouders van een door misdrijf overleden persoon komen op grond van artikel 6:108, vierde lid, sub c, BW in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is conform het Besluit, zodat de vordering (€ 17.500,-) zal worden toegewezen.
9.7.
Benadeelde partij [persoon 3]
De vordering
, de zus van [persoon 5] , vordert € 2.016,75 aan vergoeding voor materiële schade. Dit bedrag bestaat uit aankopen voor de rouwvisite, kleding voor de uitvaart, sjaals voor de uitvaart, kosten grafsteen, parkeerkosten voor een bezoek aan het mortuarium en de moskee en printkosten voor het bewijs van overlijden (in totaal: € 1.579,40). Daarnaast bestaat dit bedrag uit vergoeding voor slaapmedicatie (€ 33,71) en reiskosten voor het bezoek aan het mortuarium, de uitvaartdienst, afspraken met Slachtofferhulp Nederland en het ophalen van haar moeder [persoon 6] (in totaal: € 403,64).
Daarnaast vordert [persoon 3] € 100,32 aan vergoeding voor proceskosten ex artikel 532 Sv. Dit zijn reiskosten voor besprekingen met advocaten, het ophalen van [persoon 1] in Amsterdam in verband met bespreking met advocaten, slachtoffergesprekken en het bekijken van camerabeelden.
Standpunt officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en hoofdelijk toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het stadpunt gesteld dat [persoon 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in een deel van haar vordering, te weten de aankopen voor de rouwvisite, de kosten voor de zwarte sjaals en de medicatiekosten. Van deze kosten ontbreken de betaalbewijzen, zodat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Ook moet [persoon 3] niet-ontvankelijk worden verklaard in de gevorderde materiële en procesrechtelijke reiskosten. Deze kosten kunnen niet worden gecontroleerd en zijn daarom onvoldoende onderbouwd. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Kosten uitvaart en reiskosten mortuarium en uitvaartdienst
De rechtbank is van oordeel dat een groot deel van gevorderde posten materiële schade kunnen worden aangemerkt als kosten die verband houden met de lijkbezorging, zodat deze – op grond van artikel 6:108 lid 2 BW – toewijsbaar zijn. Het gaat hierbij om de volgende posten: aankopen voor de rouwvisite, kleding voor de uitvaart, sjaals voor de uitvaart, kosten grafsteen, parkeerkosten voor een bezoek aan het mortuarium en de moskee en printkosten voor het bewijs van overlijden (in totaal: € 1.579,40) en daarnaast de reiskosten voor het bezoek aan het mortuarium en de uitvaartdienst (in totaal: € 54,52). De rechtbank is daarbij, anders dan de raadsman, van oordeel dat [persoon 3] ook de aankopen voor de rouwvisite en zwarte sjaals, mede vanwege de toelichting op de zitting, voldoende heeft onderbouwd.
Slaapmedicatie en reiskosten Slachtofferhulp Nederland en ophalen [persoon 6]
Dat geldt echter niet voor de gevorderde schadevergoeding voor de slaapmedicatie (€ 33,71) en de reiskosten die zijn gemaakt in verband met de afspraken met Slachtofferhulp Nederland en het ophalen van haar moeder [persoon 6] (in totaal: € 349,12). Deze kosten kunnen niet worden aangemerkt als schade die verband houdt met de lijkbezorging dan wel anderszins als schade die op grond van artikel 6:108 BW voor vergoeding in aanmerking komt.
Evenmin zijn dit kosten die kunnen worden aangemerkt als schade die door de benadeelde rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv. De nabestaanden zijn immers zelf geen rechtstreekse slachtoffers van het strafbare feit.
Daarnaast ligt niet aan de vordering ten grondslag dat jegens haar een onrechtmatige daad is gepleegd, zodat op grond daarvan eventueel aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van deze schade.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de gevorderde reiskosten, hoewel niet op die manier aan de vordering ten grondslag gelegd, ook niet in de zin van proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de motivering bij de benadeelde partij [persoon 1] onder het kopje ‘
Proceskosten ex artikel 532 Sv’.
De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering (€ 382,83) nietontvankelijk verklaren.
Proceskosten ex artikel 532 Sv
[persoon 3] heeft op grond van artikel 532 Sv vergoeding van reiskosten (€ 100,32) gevorderd die zijn gemaakt voor besprekingen met advocaten, het ophalen van [persoon 1] voor de besprekingen met advocaten, slachtoffergesprekken en het bekijken van camerabeelden. De rechtbank zal dit deel van de vordering niet toewijzen en verwijst daarvoor naar de motivering bij benadeelde partij [persoon 1] onder het kopje ‘
Proceskosten ex artikel 532 Sv’.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.633,92, bestaande uit kosten voor de lijkbezorging.
[persoon 3] wordt niet-ontvankelijk verklaard in een deel van haar vordering, te weten de kosten voor slaapmedicatie (€ 33,71) en de reiskosten die zijn gemaakt in verband met de afspraken met Slachtofferhulp Nederland en het ophalen van haar moeder [persoon 6] (in totaal: € 349,12). Zij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder worden de gevorderde reiskosten ex artikel 532 Sv (€ 100,32) afgewezen.
9.8.
Benadeelde partij [persoon 7]
De vordering
, een vriend van [persoon 5] , vordert € 7.500,- aan shockschade in verband met het feit dat hij is geconfronteerd met het schietincident op [persoon 5] en daardoor psychische schade heeft geleden.
Standpunt officier van justitie en raadsman
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en hoofdelijk toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [persoon 7] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat nader onderzoek nodig is om te kunnen beoordelen in hoeverre de psychische schade door de confrontatie is ontstaan, op rouwverwerking ziet dan wel door angstklachten vanwege repercussies wordt veroorzaakt. Ook is sprake van eigen schuld, omdat hij [persoon 5] niet zelf naar het ziekenhuis had moeten rijden, maar de ambulance had moeten bellen. De vraag is in hoeverre dit heeft geleid tot verergering van de psychische klachten. Daarover zou een deskundige bevraagd moeten worden, maar daar leent het strafproces zich niet voor.
Oordeel van de rechtbank
Shockschade kan alleen worden toegewezen als sprake is van een nauwe en affectieve relatie met het slachtoffer en er sprake is van een heftige shock door de directe confrontatie met het misdrijf of de ernstige gevolgen hiervan, waardoor geestelijk letsel is ontstaan.
Mede gelet op de brief van de psycholoog is de rechtbank van oordeel dat [persoon 7] voldoende heeft onderbouwd dat hij, een goede vriend van [persoon 5] , als gevolg van de directe confrontatie met het fatale schietincident psychische schade heeft geleden. Hoewel daarbij uit zijn eigen toelichting blijkt dat ook sprake is van verdriet en angst voor repercussies, is de rechtbank van oordeel dat wel kan worden vastgesteld dat een deel van de psychische klachten voortkomt uit de directe confrontatie met het schietincident en het overlijden van [persoon 5] kort daarna. Er is dus sprake van voor vergoeding in aanmerking komende shockschade. Vervolgens is de vraag of de hoogte van de vordering met inachtneming van alle omstandigheden van het geval billijk is. De rechtbank komt het gevorderde bedrag van € 7.500,- – gelet op de gegeven onderbouwing – redelijk voor en zij zal dat ook toewijzen. Het verweer dat sprake is van eigen schuld van [persoon 7] wordt vanwege het ontbreken van enige relevantie en/of onderbouwing verworpen.
9.9.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijkheid en proceskosten
Tot slot bepaalt de rechtbank dat verdachte over de toegewezen bedragen de wettelijke rente moet betalen vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 18 juli 2023, en dat aan hem ten aanzien van alle vorderingen de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank het aantal dagen gijzeling naar rato toegepast, zodat het wettelijk bepaalde maximum van één jaar niet wordt overschreden.
Daarnaast moet verdachte de kosten betalen die de benadeelde partijen hebben gemaakt en nog moeten maken voor de tenuitvoerlegging hiervan. Deze kosten zijn tot nu toe begroot op nihil. Verder worden de vorderingen hoofdelijk toegewezen, omdat verdachte en de mededader(s) gelijkelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 13 oktober 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/141354-18 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 22 oktober 2022 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam. Bij dit vonnis is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
-
medeplegen van moord
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 (achttien) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan
[verdachte]van:
- Nr. 1, goednr. 6373653: 1 STK Shirt (Omschrijving: Rood);
- Nr. 2, goednr. 6373656: 1 STK Shirt (Omschrijving: Blauw, merk: Nike);
- Nr. 3, goednr. 6373665: 1 STK Vest (Omschrijving: Grijs, merk: Canada Goose);
- Nr. 4, goednr. 6373659: 1 STK Tas.
Ten aanzien van benadeelde partij [persoon 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 20.482,54 (twintigduizend vierhonderd tweeëntachtig euro en vierenvijftig eurocent), bestaande uit € 482,54 aan vergoeding voor materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [persoon 1] in een deel van haar vordering (€ 157,50 aan vergoeding voor kinesitherapie en € 4.299,12 aan vergoeding voor inkomstenderving) niet-ontvankelijk is.
Wijst een deel van de vordering (€ 721,38 aan vergoeding voor reiskosten ex artikel 532 Sv) af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 20.482,54 (twintigduizend vierhonderd tweeëntachtig euro en vierenvijftig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 72 (tweeënzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van benadeelde partij [persoon 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 6.714,- (zesduizend zevenhonderd veertien euro), geheel bestaande uit vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 6.714,- (zesduizend zevenhonderd veertien euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 36 (zesendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van benadeelde partij [persoon 4] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] toe tot een bedrag van € 20.000.- (twintigduizend euro), geheel bestaande uit vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 4] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst een deel van de vordering (€ 97,50 aan vergoeding voor kinesitherapie) af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 4] aan de Staat € 20.000,- (twintigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 71 (eenenzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van benadeelde partij [persoon 5] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 5] toe tot een bedrag van € 20.000.- (twintigduizend euro), geheel bestaande uit vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst een deel van de vordering (€ 338,- aan vergoeding voor kleding voor de uitvaart) af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 5] aan de Staat € 20.000,- (twintigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 71 (eenenzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van benadeelde partij [persoon 6] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 6] toe tot een bedrag van € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro), geheel bestaande uit vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 6] aan de Staat € 17.500,- (zeventienduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 64 (vierenzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van benadeelde partij [persoon 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 3] toe tot een bedrag van € 1.633,92 (duizend zeshonderd drieëndertig euro en tweeënnegentig eurocent), geheel bestaande uit vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of (een van) namens zijn mededader(s) is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [persoon 3] in een deel van haar vordering (€ 33,71 aan vergoeding voor slaapmedicatie en € 349,12 aan vergoeding voor reiskosten) niet-ontvankelijk is.
Wijst een deel van de vordering (€ 100,32 aan vergoeding voor reiskosten ex artikel 532 Sv) af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] aan de Staat € 1.633,92 (duizend zeshonderd drieëndertig euro en tweeënnegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 13 (dertien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Ten aanzien van benadeelde partij [persoon 7] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 7] toe tot een bedrag van € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro), geheel bestaande uit vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 7] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 7] aan de Staat € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 18 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 38 (achtendertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 13 oktober 2022 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstraf van 2 (twee) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en B.C. Langendoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2025.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit dossier met nummer 2023162540 (onderzoek Batavi), volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij steeds om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.264-5.266.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [persoon 8] (p. 3.010-3.012), p. 3.010, laatste alinea.
4.Proces-verbaal van 112 meldingen en telefonisch verhoor van getuige (p. 5.109-5.113), p. 5.112, midden van de pagina en p. 5.113.
5.Een geschift, te weten een schouwverslag van 18 juli 2023, opgemaakt door Drs. M. Balai, Forensisch arts (p. 6.001-6.002), p. 6.001, eerste alinea.
6.Een geschrift, te weten een rapport Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van 6 september 2023 met sectienummer 2023-152, opgemaakt door Drs. I.H.R. Hundscheid, arts en forensisch patholoog (p. 6.126-6.150), p. 6.131, eerste en laatste alinea.
7.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon slachtoffer [persoon 5] (p. 5.046-5.051).
8.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon slachtoffer [persoon 5] (p. 5.046-5.051), p. 5.064-5.051.
9.Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] (p. 5.081-5.085), p. 5.081-5.083.
10.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek goed 6373487 Nokia 106, (p. 8.026).
11.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek gsm [medeverdachte] goednummer 6372620 (p. 8.031- p. 8.041), p. 8.034 onder kopje ‘oproepen’.
12.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon slachtoffer [persoon 5] (p. 5.046-5.051), p. 5.049, derde blauwe tekstballon.
13.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek gsm [medeverdachte] goednummer 6372620 (p. 8.031- p. 8.041), p. 8.034 onder kopje ‘oproepen’.
14.Proces-verbaal totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.201.
15.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek gsm [medeverdachte] goednummer 6372620 (p. 8.031- p. 8.041), p. 8.034 onder kopje ‘oproepen’.
16.Proces-verbaal totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.206-5.225.
17.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon slachtoffer [persoon 5] (p. 5.046-5.051), p. 5.049, vijfde blauwe tekstballon en p. 5.050, eerste regel en eerste blauwe tekstballon.
18.Proces-verbaal totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.232-5.235.
19.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon slachtoffer [persoon 5] (p. 5.046-5.051), p. 5.064, onderaan de pagina.
20.Proces-verbaal totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.236-5.238.
21.Proces-verbaal totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.239.
22.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoon slachtoffer [persoon 5] (p. 5.046-5.051), p. 5.049, vijfde blauwe tekstballon en p. 5.050, vanaf de tweede regel.
23.Proces-verbaal totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.241-242, 5.247, 5.251, tweede alinea en 5.256-5.260
24.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek gsm [medeverdachte] goednummer 6372620 (p. 8.031- p. 8.041), p. 8.034 onder kopje ‘oproepen’.
25.Proces-verbaal totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.262.
26.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek gsm [medeverdachte] goednummer 6372620 (p. 8.031- p. 8.041), p. 8.034 onder kopje ‘oproepen’.
27.Proces-verbaal totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.263-266.
28.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek gsm [medeverdachte] goednummer 6372620 (p. 8.031- p. 8.041), p. 8.032 en 8.034 onder kopje ‘oproepen’.
29.Proces-verbaal totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.279-5.283.
30.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek gsm [medeverdachte] goednummer 6372620 (p. 8.031- p. 8.041), p. 8.034 onder kopje ‘oproepen’ en proces-verbaal van bevindingen relevante tapgesprekken R.O. [medeverdachte] (p. 5317-5.387), p. 5.325.
31.Proces-verbaal totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.201 en 5.215.
32.Proces-verbaal van bevindingen betreffende herkomst en identificatie gebruiker van het telefoonnummer 31684359573 (p. 5.102 -5.108), p. 5.103, halverwege de pagina.
33.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen telecom naar aanleiding van de uitgevoerde netwerkmetingen (p. 5.296- 5.316), p. 5.299, halverwege de pagina.
34.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen telecom naar aanleiding van de uitgevoerde netwerkmetingen (p. 5.296- 5.316), p. 5.300, halverwege de pagina, p. 5.301, bovenaan en halverwege de pagina, en p. 5.302, bovenaan de pagina.
35.Proces-verbaal totaaloverzicht chronologische beschrijving camerabeelden (p. 5.193-5.283), p. 5.283.
36.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen telecom naar aanleiding van de uitgevoerde netwerkmetingen (p. 5.296- 5.316), p. 5.302 onderaan de pagina.
37.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming [adres] (p. 7.022-7.025), p. 7.022, tweede helft van de pagina.
38.Proces-verbaal van bevindingen overeenkomsten NNmannen [pand] , McDonalds en [straatnaam 1] (p. 5.124-5.130), p. 5.125 onder het kopje ‘Samenvatting onderzoeksbevindingen’.
39.Proces-verbaal van 112 meldingen en telefonisch verhoor van getuige (p. 5.109-5.113), p. 5.112, midden van de pagina en p. 5.113.
40.Een geschrift te weten een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop gepleegd in Amsterdam op 18 juli 2023, d.d. 25 oktober 2023, nummer 2023.07.19.035 (aanvraag 003), opgemaakt door ing. H.M. van Beerendonk (p. 6.161-6.170), p. 6.166.
41.Een geschrift te weten een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut Schotrestenonderzoek naar aanleiding
42.Proces-verbaal tweede verhoor van [persoon 7] (p. 4.004-4.024), p. 4.010, laatste vijf alinea’s.
43.vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.7.3.
44.HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600.