ECLI:NL:RBAMS:2025:2889

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
13/013601-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een veelpleger na meerdere kansen voor rehabilitatie

Op 2 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 november 2024 te Amsterdam een geldbedrag heeft weggenomen dat toebehoorde aan een entiteit. De verdachte heeft zich toegang verschaft tot de plaats van het misdrijf door middel van braak en het gebruik van een valse sleutel. Tijdens de zitting op 18 april 2025 heeft de rechtbank de vorderingen van de officier van justitie, mr. M.S. Bond, en de verdediging van de verdachte, mr. D.N. Changoer, gehoord. De rechtbank heeft ook een deskundige van Inforsa Verslavingszorg GGZ gehoord. De verdachte heeft eerder al meerdere kansen gekregen om zijn leven op de rit te krijgen, maar heeft deze niet gegrepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voldoet aan de criteria voor de ISD-maatregel, gezien zijn lange geschiedenis van criminaliteit en verslaving. De rechtbank legt de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af. De rechtbank concludeert dat de veiligheid van de maatschappij eist dat de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wordt geplaatst, om zo recidive te voorkomen en de verslavingsproblematiek aan te pakken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer: 13/013601-25
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 23/002139-22
Datum uitspraak: 2 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie, mr. M.S. Bond, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. D.N. Changoer, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft [medewerker Inforsa Verslavingszorg GGZ] , werkzaam bij Inforsa Verslavingszorg GGZ, als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 17 november 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan entiteit [entiteit] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door een kluis te openen met een niet voor hem bestemde sleutel.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank heeft op grond van de feiten en omstandigheden die in de hieronder genoemde bewijsmiddelen staan de overtuiging gekregen dat de verdachte het hem ten gelegde feit heeft begaan zoals hierna bij de bewezenverklaring staat weergegeven.
Het geschrift, zijnde een niet-ondertekend proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2024280567-2 van 23 november 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , inhoudende de aangifte van [persoon] namens [entiteit]
De (bekennende) verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 april 2025.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een verdachte die duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft nadien niet anders verklaard en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt daarom volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en wel dat hij op of omstreeks 17 november 2024 te Amsterdam een geldbedrag dat aan [entiteit] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door een kluis te openen met een niet voor hem bestemde sleutel.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders

De officier van justitie heeft gevorderd dat de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar (de rechtbank begrijpt: zonder aftrek van voorarrest) wordt opgelegd.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het de vraag is of aan de zogenoemde zachte criteria is voldaan en of de verdachte niet een allerlaatste kans zou moeten krijgen. Er zou kunnen worden volstaan met een langdurige gevangenisstraf. Als de ISD-maatregel wordt opgelegd zou deze maximaal een jaar moeten duren, aldus de raadsman.
De rechtbank legt de ISD-maatregel op wat inhoudt dat de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wordt geplaatst. De maatregel duurt twee jaar. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht wordt hier niet van afgetrokken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het rapport van 7 april 2025 van Tactus Reclassering Flevoland over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de ISD-maatregel, opgemaakt en ondertekend door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker, en [unitmanager] , unitmanager, houdt – samengevat – onder meer het volgende in. De verdachte is op zestienjarige leeftijd begonnen met het gebruik van cannabis. Hij is later met het gebruik van harddrugs gaan experimenteren, wat heeft geleid tot een verslaving. De verdachte komt vanaf 1989 regelmatig in aanraking met politie en justitie, voornamelijk voor diefstallen door middel van braak. Er is een delictpatroon aangaande vermogensdelicten en verwervingscriminaliteit. Het middelengebruik is een direct delictgerelateerde factor; de verdachte pleegde de diefstal om zijn drugsgebruik te kunnen bekostigen. Bij de verdachte is sprake van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Zijn middelengebruik wordt als grootste risicofactor gezien. Zijn verslaving is van negatieve invloed op alle andere leefgebieden. Het ontbreekt de verdachte al lange tijd aan structurele dagbesteding en huisvesting. Sinds halverwege 2023 is de verdachte dakloos. Hij is toen wegens onacceptabel gedrag uit de maatschappelijke opvang van het Leger des Heils gezet. De verdachte ontvangt een daklozenuitkering en er is sprake van een schuldenlast. Het recente reclasseringstoezicht kende een wisselend verloop waarin de verdachte voortdurend beterschap beloofde, maar het hem vanwege middelenproblematiek niet lukte om zich aan de afspraken te conformeren. De verdachte verbleef van juli 2024 tot september 2024 in FPA De Rooyse Wissel. Vanwege aanhoudend cannabisgebruik en onvoldoende inzet voor de behandeling is hij vroegtijdig ontslagen uit de kliniek. De verdachte heeft het afgelopen jaar voldoende kansen gehad om door middel van bijzondere voorwaarden aan zijn verslavingsproblematiek te werken en te trachten de overige leefgebieden te stabiliseren. De ingezette interventies, zowel ambulant als klinisch, hebben onvoldoende tot gedragsverandering geleid. Het risico op recidive en op het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen; de verdachte voldoet aan de criteria die gesteld worden om deze maatregel op te leggen. Het voorgaande gecombineerd met het hoge recidiverisico, de maatschappelijke overlast die de verdachte met zijn gedrag teweegbrengt en de instabiele dynamische criminogene factoren, wijst op de noodzakelijkheid en wenselijkheid van een ISD-traject. Een ambulante behandeling of een klinische behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf of maatregel wordt, met oog op de omvangrijke problematiek, onvoldoende stringent en haalbaar geacht. Er is geen andere optie dan het opleggen van de ISD-maatregel om te pogen een gedragsverandering te bewerkstelligen en de overlast die de verdachte veroorzaakt terug te dringen. Als de ISD-maatregel niet wordt opgelegd, zal niet of onvoldoende gewerkt kunnen worden aan gedragsverandering en zal het plegen van delicten en de daarbij komende overlast onverminderd voortduren.
De rechtbank heeft ter zitting [medewerker Inforsa Verslavingszorg GGZ] , werkzaam bij GGZ Reclassering Inforsa, als deskundige gehoord. Zij heeft het advies bevestigd.
De rechtbank heeft de verdachte vorig jaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden. [1] Zij heeft het daarbij volgende overwogen: “Verdachte is de afgelopen jaren zodanig vaak veroordeeld dat hij aan de ‘harde’ criteria voor de ISD-maatregel voldoet. Bij de vraag of verdachte aan de ‘zachte’ criteria voldoet, is van belang of er een reëel alternatief voor oplegging van de ISD-maatregel bestaat. (…) Verdachte heeft in december 2023, in de woorden van het reclasseringsadvies van Inforsa van 23 februari 2024 ten behoeve van zijn voorgeleiding, een “gouden kans” van de rechtbank gekregen om, buiten het dwingende kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, zijn leven op de rit te krijgen. De rechtbank stelt echter vast dat de poging voor een klinische opname van verdachte in december 2023 niet van de grond is gekomen als gevolg van een lange wachtlijst, waardoor hij is gerecidiveerd voordat hij met zijn behandeling kon beginnen. Verdachte is door GGZ Reclassering VNN opnieuw aangemeld bij het NIPF/DIZ voor een klinische opname en de verwachting is dat op een termijn van enkele weken nu wel een plek voor hem beschikbaar komt. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om een allerlaatste kans met beide handen aan te grijpen. Gelet op deze omstandigheden wil de rechtbank hem een allerlaatste, bij wijze van spreken “platina”, kans bieden om in een minder dwingend kader dan de ISD-maatregel zijn leven op de rit te krijgen en zo het risico op recidive te beperken. De rechtbank zal daarom de ISD-maatregel niet opleggen.”
De rechtbank constateert dat de verdachte de hem geboden kansen niet heeft gegrepen.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat de ISD-maatregel de enige optie is. Zij stelt vast dat aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt, is voldaan, immers:
  • het bewezen verklaarde feit – de door de verdachte gepleegde inbraak – betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • de verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen;
  • het bewezen verklaarde feit is begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen;
  • er moet – gelet op het advies van de reclassering en het strafblad van de verdachte – ernstig rekening mee worden gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
  • de veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de ISD-maatregel.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat ook is voldaan aan de eisen die de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders) van het Openbaar Ministerie stelt: er zijn over een periode van vijf jaar processen-verbaal tegen de verdachte opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijf. De verdachte kan dus worden gekwalificeerd als een zeer actieve veelpleger zoals bedoeld in de hiervoor genoemde richtlijn.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst en het aantal van door de verdachte begane soortgelijke feiten, de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de (onvoorwaardelijke) ISD-maatregel eist.
De ISD-maatregel geldt als alternatief voor een gevangenisstraf en is zowel gericht op beveiliging van de maatschappij door langdurige vrijheidsbeneming als op het voorkomen van recidive door gedragsbeïnvloeding. Aangezien de verdachte verslaafde is en het plegen van strafbare feiten samenhangt met zijn verslavingsproblematiek, strekt de maatregel er in zijn geval mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing daarvan. Om het gedrag van de verdachte te beïnvloeden en de problematiek van de verdachte grondig te kunnen aanpakken en zo de recidive te beëindigen, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank legt de maatregel daarom voor de maximale termijn van twee jaar op. De tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, wordt daarom niet in mindering op de duur van de maatregel gebracht. Tegelijkertijd wordt de maatschappij zo optimaal tegen recidive beschermd.

8.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Het gerechtshof Amsterdam heeft in de zaak met parketnummer 23/002139-22 op 25 juli 2024 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaar. [2] Het hof heeft bevolen dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht bevelen op grond dat de verdachte zich voor het einde van een op drie jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het arrest is sinds 9 augustus 2024 onherroepelijk.
De officier van justitie heeft op 14 maart 2025 een schriftelijke vordering ingediend die inhoudt dat de voorwaardelijke gevangenisstraf alsnog ten uitvoer gelegd wordt. De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig gemaakt heeft, zoals naar voren komt in de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zou de vordering tot tenuitvoerlegging dus kunnen toewijzen en bevelen dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden alsnog ten uitvoer gelegd wordt. Zij is echter van oordeel dat aangezien de isd-maatregel wordt opgelegd, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke niet opportuun is. De vordering tot tenuitvoerlegging wordt daarom afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De maatregel die wordt opgelegd, is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 23/002139-22 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 31 mei 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3923.
2.Gerechtshof Amsterdam 25 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2270.