ECLI:NL:RBAMS:2024:3923

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
13/061971-24 (zaak A), 13/252148-23 (zaak B) en 13/242086-23 (zaak C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen en de toepassing van ISD-criteria in Amsterdam

Op 31 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1974, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A, B en C, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van diefstal van kledingstukken van een winkelketen op 21 februari 2024. In zaak B ging het om de diefstal van koper op 11 juli 2023, en in zaak C om diefstal in vereniging van koper en aluminium op 29 januari 2023. De verdachte heeft de feiten op zitting bekend en de rechtbank achtte de tenlastelegging bewezen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging vroeg om rekening te houden met de toepassing van de ISD-maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldeed aan de 'zachte' criteria voor deze maatregel. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van zes maanden op, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/061971-24 (A), 13/252148-23 (B) en 13/242086-23 (C) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 31 mei 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 17 mei 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.M.A. Kersten, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd –, na wijziging van de tenlastelegging in zaak B, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:
diefstal van kledingstukken en/of schoenen, toebehorende aan [bedrijf 1] , op 21 februari 2024 te Amsterdam;
zaak B:
diefstal dan wel poging tot diefstal van koper, toebehorende aan [bedrijf 2] en/of [stichting] , op 11 juli 2023 te Amsterdam;
zaak C:
diefstal in vereniging van koper en/of aluminium, toebehorende aan [bedrijf 3] en/of [stichting] , op 29 januari 2023 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van een eventuele bewezenverklaring. Verdachte heeft de aan hem tenlastegelegde feiten op zitting duidelijk en ondubbelzinnig bekend.
3.3.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het in zaak A, zaak B en zaak C ten laste gelegde
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaringen van verdachte en de overige inhoud van de dossiers, de ten laste gelegde feiten bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
zaak A:
op 21 februari 2024 te Amsterdam, kledingstukken en schoenen, die geheel aan winkelketen [bedrijf 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak B, primair:
op 11 juli 2023 te Amsterdam, een hoeveelheid koper, die geheel aan [bedrijf 2] en [stichting] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
zaak C:
op 29 januari 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ongeveer 18,3 kilogram koper en ongeveer 5,4 kilogram aluminium, die geheel aan [bedrijf 3] en stichting [stichting] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijftig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aansluiting te zoeken bij de eis van de officier van justitie. Verder heeft de raadsman verzocht om ten aanzien van zaak B en zaak C rekening te houden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) niet opgelegd kan worden, aangezien er niet wordt voldaan aan de zogeheten ‘zachte’ criteria.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Uit winkeldiefstal volgt veel ongemak voor het winkelpersoneel. Bovendien leveren winkeldiefstallen schade en overlast op voor de winkels, die deze schade vaak weer afwentelen op hun klanten. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan twee diefstallen van koper en aluminium uit (onbewoonde) woningen. Hij heeft hierdoor laten zien geen enkel respect te hebben gehad voor de persoonlijke eigendommen van de slachtoffers en heeft zich uitsluitend door financieel gewin laten leiden. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensmisdrijven. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee. Verder wordt ten aanzien van de zaken B en C rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 Sr.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van GGZ Reclassering VNN van 1 mei 2024, opgemaakt door [reclasseringswerker] . De reclassering heeft gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van een delictpatroon aangaande vermogenscriminaliteit en verwervingscriminaliteit. Verdachte leidt een dakloos bestaan waarbij het hem ontbreekt aan een inkomen of structurele dagbesteding. Daarnaast is er sprake van middelenproblematiek. Deze omstandigheden werken risico verhogend. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Ten aanzien van de ISD-maatregel heeft de reclassering gerapporteerd dat verdachte niet voldoet aan de ‘zachte’ criteria, omdat verdachte ontvankelijk is voor hulp en nog niet alle mogelijkheden binnen een minder dwingend kader zijn uitgeput. Er worden vanuit reclasseringsperspectief nog mogelijkheden gezien om middels een klinische opname bij een voorwaardelijke veroordeling gedragsverandering voor de langere termijn te bewerkstelligen. Een klinische opname wordt door de reclassering als een goede manier gezien om de problematiek van verdachte te doorbreken. Bij een bewezenverklaring wordt daarom geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling en begeleid wonen, drugsverbod en meewerken aan dagbesteding en schuldhulpverlening.
De rechtbank overweegt het volgende. De ISD-maatregel heeft als doel de maatschappij te beveiligen en recidive te beëindigen. Verdachte is de afgelopen jaren zodanig vaak veroordeeld dat hij aan de ‘harde’ criteria voor de ISD-maatregel voldoet. Bij de vraag of verdachte aan de ‘zachte’ criteria voldoet, is van belang of er een reëel alternatief voor oplegging van de ISD-maatregel bestaat.
Verdachte heeft in december 2023, in de woorden van het reclasseringsadvies van Inforsa van 23 februari 2024 ten behoeve van zijn voorgeleiding, een “gouden kans” van de rechtbank gekregen om, buiten het dwingende kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, zijn leven op de rit te krijgen. De rechtbank stelt echter vast dat de poging voor een klinische opname van verdachte in december 2023 niet van de grond is gekomen als gevolg van een lange wachtlijst, waardoor hij is gerecidiveerd voordat hij met zijn behandeling kon beginnen. Verdachte is door GGZ Reclassering VNN opnieuw aangemeld bij het NIPF/DIZ voor een klinische opname en de verwachting is dat op een termijn van enkele weken nu wel een plek voor hem beschikbaar komt. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om een allerlaatste kans met beide handen aan te grijpen. Gelet op deze omstandigheden wil de rechtbank hem een allerlaatste, bij wijze van spreken “platina”, kans bieden om in een minder dwingend kader dan de ISD-maatregel zijn leven op de rit te krijgen en zo het risico op recidive te beperken. De rechtbank zal daarom de ISD-maatregel niet opleggen.
Strafoplegging
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A en zaak B, primair:telkens: diefstal;
ten aanzien van zaak C:diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte,
1 (één) maand, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde moet zich binnen 3 (drie) dagen na het ingaan van de proeftijd melden bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] . Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde moet zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start per eerstvolgend aanbod en zal zich richten op het opstellen van diagnostiek en de daaruit voortkomende behandeling. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, moet veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde moet zich laten behandelen door Forensisch Ambulante Zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde moet verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde moet zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Drugsverbod
Veroordeelde moet geen drugs gebruiken en moet meewerken aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
-
Dagbesteding
Veroordeelde moet zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
-
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde moet meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van
afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde moet de reclassering inzicht geven in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2024.
[(...)]