ECLI:NL:RBAMS:2025:2612

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
C/13/767730 / HA RK 25-125
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter in Amsterdam

Op 18 april 2025 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat op 14 april 2025 was ingediend. Het verzoeker, dat strekte tot wraking van mr. C.F. de Lemos Benvindo, bestuursrechter te Amsterdam, was ingediend in het kader van een beroepszaak die bij de rechtbank aanhangig was. De rechtbank ontving het wrakingsverzoek op 3 april 2025 en heeft kennisgenomen van de relevante processtukken, waaronder de schriftelijke reactie van de rechter op 16 april 2025. De rechter heeft niet in de wraking berust.

De beoordeling van het verzoek vond plaats op basis van artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht, dat stelt dat een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter op grond van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel bewezen kan worden. De rechtbank verwees ook naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd gesteld dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking.

Verzoeker had eerder verzocht om de mondelinge behandeling aan te houden, maar deze verzoeken waren onbeantwoord gebleven. De rechter had besloten de zaak toch op de zitting te agenderen, wat volgens de rechtbank geen grond voor wraking opleverde. De Wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een mondelinge behandeling. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 14 april 2025 bij de Wrakingskamer ingekomen en onder rekestnummer C/13/767730 / HA RK 25/125 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.F. de Lemos Benvindo, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het wrakingsverzoek, van 1 april 2025, ingediend bij de Centrale Balie op 3 april 2025 en door het team bestuursrecht op 14 april 2025 aan de Wrakingskamer doorgezonden;
 de schriftelijke reactie van de rechter van 16 april 2025.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Bij de rechtbank is een beroepszaak van verzoeker in behandeling (zaaknummer AMS 24/6308). De mondelinge behandeling staat gepland op 27 mei 2025.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. Daarnaast geldt dat ook de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid grond kan zijn voor wraking.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Volgens verzoeker heeft hij op 13 februari 2025 en ook op 4 en 5 maart 2025 verzocht de mondelinge behandeling aan te houden. Die brieven zijn onbeantwoord gebleven. De rechter heeft vervolgens bepaald dat die behandeling op 27 mei 2025 zal plaatsvinden.
3.5.
De rechter heeft aangevoerd dat verzoeker aangaf geen behandeling ter zitting te wensen, maar daarin niet eenduidig was. Om het zekere voor het onzekere te nemen heeft de rechter besloten de zaak toch op een zitting te agenderen, voor het geval verzoeker alsnog zou besluiten naar de zitting te komen. Daar is hij vrij in.
3.6.
Een rechterlijke beslissing, zoals het bepalen van een mondelinge behandeling en de beslissing de zaak niet aan te houden, is geen grond tot wraking, zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Ook het ontbreken van een motivering voor die beslissing kan geen wrakingsgrond zijn. Ook dat volgt uit het onder 3.3 genoemde arrest. Voor het overige bevat het verzoek geen aanknopingspunten op grond waarvan de rechter vooringenomen zou zijn, dan wel de schijn daartoe zou hebben gewekt. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en I.M. Bilderbeek, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.