ECLI:NL:RBAMS:2025:2377

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
13-390161-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie van een Europees aanhoudingsbevel uit Polen met betrekking tot een verzamelvonnis en onderliggende vonnissen

Op 10 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de executie van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Warschau. Het EAB betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en een vrijheidsstraf van drie jaar en twee maanden moet ondergaan. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 27 maart 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedures die hebben geleid tot de onderliggende vonnissen, maar dat hij wel op de hoogte was van de procedures. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in staat is geweest om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de overlevering kan worden toegestaan, aangezien de opgeëiste persoon zelf om een verzamelvonnis heeft verzocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden zijn en de opgeëiste persoon zich kennelijk onzorgvuldig heeft opgesteld door geen contact te onderhouden met zijn advocaat. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon is.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-390161-24
Datum uitspraak: 10 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 4 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 oktober 2024 door
the Regional Court in Warsaw, VIII Criminal Divisionin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 maart 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
cumulative judgement of District Court for the Capital City of Warsaw in Warsaw of 29 May 2023, case reference number V K 496/22, covering the following judgements:
the judgement of District Court in Siedlce of 14 June 2017, case ref. no II K 24/17, enforceable on 22 June 2017;
the judgement of District Court in Pruszków of 8 March 2021, case ref. no II K 644/17, changed by the judgement of Regional Court in Warsaw of 1 July 2021, case ref. no X Ka 460/21;
the judgement of District Court for the Capital City of Warsaw of 26 April 2021, case ref. no V K 1165/19, kept enforced by the judgement of Regional Court in Warsaw of 24 Januari 2022, case reference number X Ka 755/21;
the judgement of District Court for the Capital City of Warsaw of 28 April 2021, case ref. no V K 680/19, kept enforced by the judgement of Regional Court in Warsaw of 18 October 2021, case reference number IX Ka 958/21;
the judgement of District Court in Brzeziny of 4 February 2021, case ref. no II K 499/18, kept enforced by the judgement of Regional Court in Łódź of 22 September, case ref. no V Ka 811/21.

The cumulative judgement V K 496/22 was kept enforced by the judgement of Regional Court in Warsaw of 17 November 2023, case ref. X Ka 785/23.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, tien maanden en drieëntwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde cumulatieve arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, dan wel dat de zaak moet worden aangehouden om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. Ten aanzien van de procedure in hoger beroep van het verzamelvonnis, kan namelijk niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. Kortgezegd is geen sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW. Ook is ten aanzien van het verzamelvonnis, anders dan de onderliggende vonnissen, geen adresinstructie aan de opgeëiste persoon gegeven en is onduidelijk of de adresinstructie die in alle onderliggende vonnissen is gegeven zich tot het verzamelvonnis uitstrekt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Ten aanzien van het verzamelvonnis moet de procedure in hoger beroep worden getoetst. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, aangezien de opgeëiste persoon zelf heeft verzocht om een verzamelvonnis, waarbij het op zijn weg had gelegen om zich daarover te (laten) informeren. Door dit niet te doen is de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig geweest en heeft hij daarmee stilzwijgend afstand van zijn verdedigingsrechten gedaan.
In alle onderliggende vonnissen heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie ontvangen, zodat van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden afgezien.
Subsidiair kan de Poolse autoriteiten om aanvullende informatie worden gevraagd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan het EAB een verzamelvonnis ten grondslag ligt waaraan een vijftal onderliggende vonnissen ten grondslag liggen. Dit brengt mee dat zowel de onderliggende vonnissen, als het verzamelvonnis moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW nu bij de onderliggende vonnissen onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd. Het verzamelvonnis valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, omdat daarin de duur van de straffen is gewijzigd en de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt.
Ten aanzien van het cumulatieve vonnis
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal daarom de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsten.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde op zitting vast dat de opgeëiste persoon zelf heeft verzocht om een verzamelvonnis en dat hij zich daarbij in eerste aanleg liet bijstaan door een door hem gemachtigd advocaat. Op zitting heeft de opgeëiste persoon desgevraagd verklaard vervolgens geen contact met de rechtbank te hebben opgenomen over het verloop van de procedure op het moment dat hij van zijn advocaat niets heeft vernomen, omdat hij geen vertrouwen heeft in de Poolse Justitie.
Hoewel uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon op de hoogte is van de procedure in eerste aanleg, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij ook rekening had kunnen en moeten houden met een mogelijke procedure in hoger beroep, leidt de rechtbank uit onderhavige omstandigheden af dat de opgeëiste persoon zich welbewust heeft onttrokken aan het verdere verloop van de (gehele) strafzaak, inclusief een eventuele tenuitvoerlegging van een aan hem op te leggen straf in eerste aanleg of in hoger beroep. Het had op de weg van de opgeëiste persoon gelegen om contact te blijven onderhouden met zijn advocaat over het (verdere) verloop van de procedure tot het verkrijgen van een verzamelvonnis of met de Poolse autoriteiten over de datum van de zitting. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest.
De rechtbank ziet ten aanzien van het verzamelvonnis daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
Ten aanzien van de onderliggende vonnissen
De rechtbank stelt ten aanzien van de onderliggende vonnissen en arresten vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het procedures die tot die beslissingen hebben geleid, en die - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de stukken volgt dat de opgeëiste persoon ten aanzien van de onderliggende vonnissen in elke zaak tijdens het vooronderzoek een adresinstructie heeft ontvangen, waarbij hij is gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de gevolgen van het nalaten daarvan. De oproepingen voor de zittingen die tot de beslissingen hebben geleid zijn gezonden aan het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure tegen hem op de hoogte was, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Concluderend ziet de rechtbank ten aanzien van het verzamelvonnis en de onderliggende vonnissen af van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.
3.2
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon reeds tweeënhalf jaar van zijn straf heeft uitgezeten, terwijl in het EAB staat vermeld dat nog twee jaren, tien maanden en drieëntwintig dagen resteren van de opgelegde straf van drie jaren en twee maanden. De raadsvrouw heeft daarom verzocht hierover nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het vertrouwensbeginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van de informatie in het EAB, te meer nu de opgeëiste persoon op zitting heeft verklaard dat in Polen meer strafzaken tegen hem liepen dan de in het EAB genoemde zaken. Bovendien betreft dit een executieaangelegenheid die na het toestaan van de overlevering in Polen kan worden uitgezocht.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van het vertrouwensbeginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van de informatie in het EAB. Voor zover – anders dan het EAB vermeldt – sprake zou zijn van een ander voorarrest dat in mindering dient te worden gebracht op de opgelegde vrijheidsstraf, levert dit geen beletsel op voor het toestaan van de overlevering. Er is immers niet aangevoerd noch aannemelijk geworden dat er in het geheel geen strafrestant meer is. Nu dit een executieaangelegenheid betreft, zal een en ander duidelijk moeten worden bij de executie van de straf in Polen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een deel van de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
- (
(poging tot) diefstal door twee of meer verenigde personen (, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak);
-
opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
5.1
Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
5.2.
Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich – onder verwijzing naar het rapport van de
European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(
hierna: CPT) over Polen uit 2024 – op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Gelet op het algemeen gevaar van de schending van grondrechten dat bestaat ten aanzien van het
remand regime, is het van belang te weten in welke gevangenis de opgeëiste persoon na overlevering terechtkomt, aangezien
remand prisonsook worden gebruikt voor de tenuitvoerlegging van straffen.
Ook zijn in het CPT-rapport zorgen geuit ten aanzien van de medische omstandigheden, waarmee de opgeëiste persoon bekend is gelet op hetgeen hij eerder heeft ervaren tijdens zijn detentie in Polen.
Aan het EAB moet daarom geen gevolg worden gegeven, althans niet dan nadat van de Poolse autoriteiten is vernomen waar de opgeëiste persoon na overlevering gedetineerd zal raken en dat deze gevangenis voldoet aan de CPT-standaarden.
Het oordeel van de rechtbank
In zijn arrest van 5 april 2016 (ECLI:EU:C:2016:198, Aranyosi en Căldăraru, punt 78) heeft het Hof van Justitie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel of sprake is van een reëel gevaar moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Als de rechtbank heeft vastgesteld dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, dient de rechtbank te beoordelen of de opgeëiste persoon in het geval van overlevering daadwerkelijk zo een gevaar zal lopen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de rechtbank reeds eerder heeft geoordeeld dat de zorgen die blijken uit het CPT-rapport van 22 februari 2024 voornamelijk betrekking hebben op detentieomstandigheden in
remand prisonsvan personen die worden vervolgd en van wie de voorlopige hechtenis is bevolen. De overlevering van de opgeëiste persoon is door de Poolse autoriteiten verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde gevangenisstraf. Het CPT-rapport van 22 februari 2024 bevat geen gegevens die duiden op een reëel gevaar dat personen - zoals de opgeëiste persoon - die een gevangenisstraf moeten ondergaan, onmenselijk of vernederend worden behandeld zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Evenmin heeft de raadsvrouw verder op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens onderbouwd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die in Polen zijn gedetineerd ten behoeve van de executie van een aan hen opgelegde straf, onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of voor deze opgeëiste persoon na zijn overlevering een reëel gevaar voor onmenselijke behandeling in detentie bestaat. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot waar en onder welke omstandigheden de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd en hetgeen de raadsvrouw over de medische situatie in dit kader heeft aangevoerd. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Hoewel niet is aangevoerd noch aannemelijk is geworden dat de opgeëiste persoon na het toestaan van de overlevering in een
remand prisonzal worden geplaatst, overweegt de rechtbank ten overvloede dat het de rechtbank ambtshalve bekend is dat in een
remand prisonverschillende regimes bestaan, zodat plaatsing in een
remand prisonniet betekent dat een ten behoeve van de executie van een opgelegde straf overgeleverde persoon in een
remandregimezal worden geplaatst. [7]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 311, 350 Wetboek van Strafrecht, 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Warsaw, VIII Criminal Divisionin Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en D. Kloos, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
7.Vergelijk: rechtbank A’dam, 2 april 2025, parketnummer: 13-389391-24 (ter publicatie aangeboden).