ECLI:NL:RBAMS:2025:2307

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
13-389391-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de officier van justitie. Het EAB was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Poznaniu op 24 september 2024 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De behandeling van de zaak vond plaats op verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, en een tolk in de Poolse taal. Tijdens de zitting op 5 februari 2025 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. In een tussenuitspraak op 19 februari 2025 heeft de rechtbank vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden in de remand prison van Kielce, waar de opgeëiste persoon na overlevering zou worden geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden voldoen aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen beletselen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. J.G. Vegter als voorzitter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13-389391-24
Datum uitspraak: 2 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 9 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 september 2024 door de
Sąd Okręgowy w Poznaniu (The Regional Court in Poznań)in Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in het [detentieplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 5 februari 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 februari 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak van 19 februari 2025
Het onderzoek is heropend en geschorst voor onbepaalde tijd waarbij de rechtbank via de officier van justitie vragen aan de Poolse autoriteiten heeft gesteld over het
remand regimevan de detentie-instelling van Kielce.
Daarnaast is de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen verlengd onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 19 maart 2025
De behandeling van het EAB is – na toestemming – in gewijzigde samenstelling voortgezet in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Verzoek tot aanhouding

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw verzoekt de aanhouding van de behandeling van de zaak zodat de in het Pools opgestelde brief van 26 februari 2025 alsnog door een beëdigd vertaler kan worden vertaald. De huidige Engelse vertaling is door een vertaalprogramma vertaald en voldoet dus niet. Volgens de raadsvrouw zou dit voor alle correspondentie in een vreemde taal moeten gelden; de raadsvrouw vraagt de rechtbank daarover een principiële beslissing te nemen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot aanhouding dient te worden afgewezen omdat de inhoud van de in het Engels vertaalde tekst voldoende duidelijk is. Er is geen rechtsregel die de uitvaardigende autoriteit verplicht om een tekst die in een andere taal dan het Nederlands is opgesteld en in het Engels of een andere taal is vertaald, door een beëdigd vertaler moet zijn vertaald.
Oordeel van de rechtbank
Voor zover de raadsvrouw stelt dat in alle gevallen sprake moet zijn van een beëdigde vertaling van door de uitvaardigende autoriteit overgelegde vertaalde stukken, volgt de rechtbank de raadsvrouw niet. Er is geen rechtsregel die dit vereiste stelt [3] .
De tolk heeft desgevraagd door de rechtbank de Poolse tekst van de stempel op de in het Engels vertaalde tekst vertaald. Daaruit volgt dat het de stempel van een Poolse kantonrechter is.
Aangezien de Engelse tekst zich achter de brief met de Poolse tekst bevindt en dezelfde stempel heeft van deze kantonrechter gaat de rechtbank ervan uit dat de Engelse tekst inderdaad de vertaling is van de Poolse brief. Ten overvloede heeft de rechtbank in de onderhavige zaak de ter zitting aanwezige tolk de tekst van de Poolse brief naar het Nederlands vertaald waarbij de rechtbank geen significante verschillen zijn opgevallen met de zich in het dossier bevindende Engelse vertaling. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.

4.Tussenuitspraak van 19 februari 2025

Bij deze tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, over artikel 12 OLW en over de strafbaarheid van het feit. Deze overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Artikel 11 OLW: Detentieomstandigheden in Polen

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 6. van de tussenuitspraak van 18 februari 2025. De overwegingen uit voornoemde uitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Naar aanleiding van de opgevraagde informatie door de officier van justitie na de tussenuitspraak van 18 februari 2025 hebben de Poolse autoriteiten bij brief van 26 februari 2025, voor zover relevant, als volgt geantwoord:
“Replying to the letter of the Dutch party of 20.02.2025, I would like to kindly inform you
(according to generally available data) that the Remand Prison in Kielce is a unit intended for both - temporarily detained and serving prison sentences - women and men.
In the structure of the unit there are 14 residential wards, in which, among others, are
detained persons:
-
- temporarily detained persons,
-
- sentenced persons serving a custodial sentence for the first time in a closed and semi-open type penal institution,
-
- convicted recidivists serving a sentence of imprisonment in penal institutions of closed,
semi­open and open types.
The above data indicate that the Detention Centre also has a penitentiary section in which
[opgeëiste persoon] should be incarcerated. The answer to the questions contained in points ad. 2-6 is beyond the competence of the District Court in Rawicz, because once the dossier of a convicted person has been sent to the appropriate penitentiary unit, the manner and conditions of serving a sentence of imprisonment are regulated in detail by the Executive Penal Code (…).”
Standpunt van de raadsvrouw
Op basis van de aanvullende informatie van 26 februari 2025 is ten aanzien van de opgeëiste persoon nog steeds slechts drie m2 aan persoonlijke ruimte gegarandeerd. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende tijd buiten zijn cel kan doorbrengen, nu is aangegeven in de brief dat de beantwoording van de vragen twee tot en met zes buiten de competentie vallen van de Rechtbank in Rawicz. Evenmin kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon meer tijd buiten de cel kan doorbrengen dan één uur.
Standpunt van de officier van justitie
Uit de aanvullende informatie van 26 februari 2025 blijkt duidelijk dat de opgeëiste persoon in het
executie regimeterecht komt en niet in het
remand regimevan de detentie instelling van Kielce. Op grond hiervan vormt artikel 11 OLW geen beletsel tot overlevering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de verkregen aanvullende informatie vast dat de
Remand prisonvan Kielce ook een afdeling heeft voor veroordeelde personen. Gelet op de precieze vraagstelling in de tussenuitspraak en het antwoord daarop, gaat de rechtbank er op grond van het vertrouwensbeginsel vanuit dat de opgeëiste persoon na overlevering voor de executie van zijn straf zal worden geplaatst in het executieregime en dus niet in een
remand regimeterecht zal komen. Het is daarom ook niet nodig dat de vragen twee tot en met zes, zoals door de rechtbank bij tussenuitspraak van 19 februari 2025 zijn gesteld, worden beantwoord. Artikel 11 OLW vormt dan ook geen beletsel voor overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Poznaniu (The Regional Court in Poznań),Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M. Westerman en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.“Vergelijk Rechtbank Amsterdam 3 december 2004, ECLI:NL:RBAMS:2004:AR7230.”