ECLI:NL:RBAMS:2025:1685

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
13-389391-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 19 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in Polen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 5 februari 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen en de gevangenhouding bevolen. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar, opgelegd door de Sąd Okręgowy w Poznaniu. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden op grond van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en dat de overlevering niet geweigerd kan worden op basis van de aangevoerde gronden. De rechtbank heeft ook vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden in de gevangenis in Barczewo, waar de opgeëiste persoon mogelijk gedetineerd zou worden. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen om aanvullende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen over de detentieomstandigheden in de Remand Prison in Kielce, waar de opgeëiste persoon na zijn overlevering zou worden geplaatst. De rechtbank heeft de zaak geagendeerd voor een nieuwe zitting, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw opnieuw zullen worden opgeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-389391-24
Datum uitspraak: 19 februari 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 9 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 september 2024 door de
Sąd Okręgowy w Poznaniu (The Regional Court in Poznań)(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 februari 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of 5 december 2018 of the District Court in Rawicz handed down in Case No. II K 407/18 with the custodial sentence of one year for [opgeëiste persoon].
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsvrouw dient de rechtbank de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. De Poolse autoriteiten hebben namelijk aangegeven dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen, maar hebben niet vermeld wanneer deze instructie is gegeven en of de opgeëiste persoon daarvoor heeft getekend. Verder is niet gebleken dat de opgeëiste persoon tegen het in het EAB vermelde vonnis in beroep kan. Een dergelijke garantie is niet gegeven.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich voordoet, maar heeft de rechtbank verzocht daaraan geen gevolg te geven. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon van de Poolse autoriteiten een adresinstructie heeft gekregen. Op basis van het vertrouwensbeginsel dient de rechtbank ervan uit te gaan dat bij het uitreiken van deze instructie alle formaliteiten in acht zijn genomen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren af te zien. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In onderdeel d van het EAB heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld dat de opgeëiste persoon in het kader van het onderzoek dat tot het in rubriek 3 genoemde vonnis heeft geleid een adresinstructie heeft gekregen. Daarbij is aan de opgeëiste persoon medegedeeld dat hij verplicht was om de bij het strafrechtelijk onderzoek betrokken autoriteiten van elke adreswijziging van meer dan zeven dagen op de hoogte te brengen. De Poolse autoriteiten hebben vervolgens tevergeefs geprobeerd om de opgeëiste persoon op te roepen op het adres dat hij tijdens het onderzoek heeft opgegeven.
Tijdens de voorgeleiding en de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij zich kan herinneren dat er in Polen een procedure speelde en dat er een vonnis aankwam. Bij zijn politieverhoor heeft hij een A4 gekregen met de instructie om adreswijzigingen door te geven. Hij heeft afgesproken met de politie dat er een vonnis bij verstek zou komen en verdere informatie daarover zou naar zijn adres gestuurd worden. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de opgeëiste persoon zelf afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en heeft ingestemd met het uitspreken van het vonnis in zijn afwezigheid.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en de verdenking en afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn. Ook was hij er van op de hoogte dat het vonnis naar het door hem opgegeven adres gestuurd zou worden. De rechtbank zal daarom geen gevolg geven aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en het verweer van de raadsvrouw verwerpen.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994en
overtreding van artikel 9, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994.

6.Artikel 11 OLW: Detentieomstandigheden in Polen

Inleiding
De rechtbank heeft op 16 januari 2025 uitspraken gedaan in zaken die, net als deze zaak, EAB’s uit Polen betreffen, die zien op tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen. De rechtbank heeft in die uitspraken overwogen dat in het ‘
Report of the Commissioner for Human Rights on the Activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment in Poland in 2022’ (pagina’s 46 t/m 48) wordt gerapporteerd over ernstige en structurele misstanden in de gevangenis van Barczewo, in het bijzonder met betrekking tot geweld door gevangenisbewaarders jegens gedetineerden en het aanzetten tot en tolereren van geweld tussen gedetineerden onderling aldaar. Gelet op deze constatering heeft de rechtbank vragen gesteld in die zaken over de omstandigheden in de gevangenis van Barczewo en navraag gedaan over waar de opgeëiste personen in die zaken naar alle waarschijnlijkheid zouden worden gedetineerd in Polen. [4]
De rechtbank heeft ervoor gekozen om vragen die zien op de plaatsing van veroordeelden in Poolse penitentiaire inrichtingen en de omstandigheden in de gevangenis in Barczewo, alleen maar te stellen in de zaken waarin op 16 januari 2025 uitspraak is gedaan. Zodoende wordt de beantwoording van die vragen (door een centrale autoriteit in Polen) overzichtelijk gehouden.
In deze zaak heeft het openbaar ministerie, onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank, bij e-mail van 22 januari 2025 de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
In which prison will the requested person most likely be detained after his surrender to Poland?
Furthermore, could you confirm that, given the answer to question 1, it is unlikely that the requested person will be detained in the prison of Barczewo?
Op 30 januari 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende aanvullende informatie verstrekt:
The District Court in Poznan, III Criminal Division, in the case of [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1974, detained on 7 December 2024 in the Netherlands, in reply to the letter dated 22 January 2025, kindly informs that, in accordance with the principle of placing convicts closest to their place of residence, the convict [opgeëiste persoon] should be placed to serve his sentence in the Remand Prison in Kielce, and execution documentation has also been drawn up for this unit
in case II K 407/18. According to generally available data, there are approximately 80 prisons and 60 remand prisons in the territory of the Republic of Poland, so it should be concluded that there is a low probability that the convict, for other reasons set out in the Criminal Executive Code, e.g. for family reasons, reasons related to the convict's safety or due to the need to provide medical treatment, could be incarcerated in the Prison in Barczewo.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de wisselende antwoorden van Poolse autoriteiten in verschillende overleveringszaken waarin op initiatief van de rechtbank of het Openbaar Ministerie vragen zijn gesteld over het plaatsingsbeleid van gedetineerden in gevangenissen in Polen. Gelet hierop, in samenhang met de slechte detentieomstandigheden in de gevangenis in Barczewo, dient er een absolute toezegging te zijn van de Poolse autoriteiten dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet in de gevangenis in Barczewo wordt gedetineerd. Gelet op het ontbreken van deze toezegging, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om de overlevering te weigeren (de rechtbank begrijpt: geen gevolg te geven aan het EAB) en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om het onderzoek ter zitting te heropenen en te schorsen in afwachting van de beantwoording van de vragen over de gevangenis in Barczewo in andere overleveringszaken. Daarnaast dienen vragen te worden gesteld over het gegeven dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in de aanvullende informatie heeft aangegeven dat de opgeëiste persoon in een
remand prisonwordt gedetineerd, terwijl de rechtbank ten aanzien van dergelijke gevangenissen een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten heeft aangenomen.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie doet artikel 11 OLW zich ten aanzien van de gevangenis in Barczewo niet voor, nu uit de aanvullende informatie van 30 januari 2025 kan worden opgemaakt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de opgeëiste persoon na overlevering in deze gevangenis zou worden gedetineerd.
Ten aanzien van de mededeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in een
remand prisonwordt gedetineerd, heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om het onderzoek ter zitting te heropenen en te schorsen om aanvullende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen in verband met de detentieomstandigheden in deze gevangenis.
Het oordeel van de rechtbank
De detentieomstandigheden in de gevangenis in Barczewo
De rechtbank verwijst in dit kader naar haar uitspraak van 14 februari 2025 in een andere overleveringszaak, waarin de hiervoor in de inleiding bedoelde vragen over de gevangenis in Barczewo aan een andere uitvaardigende justitiële autoriteit zijn voorgelegd en waarin door deze autoriteit, in samenwerking met de
Deputy Director of the Prison Servicein Polen, aanvullende informatie is verstrekt over de detentieomstandigheden aldaar. [5] Kort samengevat heeft de rechtbank geoordeeld dat op basis van de in deze aanvullende informatie en het NMPT-rapport vervatte gegevens niet kan worden vastgesteld dat een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van grondrechten wanneer een opgeëiste persoon in deze gevangenis zou worden gedetineerd. [6] In de onderhavige zaak is niets aangevoerd wat tot een ander oordeel leidt. Ten aanzien van de detentieomstandigheden in de gevangenis in Barczewo staat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg. Het verweer van de raadsvrouw wordt op dit onderdeel verworpen.
De detentieomstandigheden in het Poolse remand regime
Met de raadsvrouw en de officier van justitie, stelt de rechtbank vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in de aanvullende informatie van 30 januari 2025 heeft aangegeven dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de
Remand Prison in Kielcewordt gedetineerd. Dit terwijl de rechtbank eerder heeft geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [7] Het kernpunt daarbij is dat in een
remand regimeslechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De rechtbank zal het onderzoek ter zitting daarom heropenen en direct schorsen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Klopt het dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de Remand Prison in Kielce in het remand regime wordt gedetineerd?
Zo ja, dan begrijpt de rechtbank uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
3)
Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
4)
Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
5)
Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
6)
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen, onder gelijktijdige verlening van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van de beslistermijn op 5 april 2025 uiterlijk veertien dagen voor die datum opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal. griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie bijvoorbeeld: Rb Amsterdam 16 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:320.
5.Rb. Amsterdam 14 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:909.
6.Rb. Amsterdam 14 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:909 r.o. 4.4.7.
7.Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.