3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden.
Met betrekking tot het verzamelvonnis heeft de raadsman aangevoerd dat er mogelijk een onjuiste datum is vermeld, aangezien uit de aanvullende informatie van 20 februari 2025 blijkt dat zowel onderliggend vonnis 2 als het verzamelvonnis op 16 juni 2020 zijn gewezen.
Tevens volgt uit deze aanvullende informatie dat er hoger beroep is ingesteld tegen onderliggend vonnis 2. Het is echter op basis van de verstrekte informatie niet duidelijk of de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting in hoger beroep, en evenmin blijkt dat hij zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van het hoger beroep dat is ingesteld tegen onderliggend vonnis 2. Uit onderdeel d), dat is toegevoegd als bijlage bij de aanvullende informatie van 20 februari 2025 blijkt immers dat er hoger beroep is ingesteld tegen dit vonnis. Over de procedure in hoger beroep ontbreekt informatie.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verzamelvonnis
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verzamelvonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het verzamelvonnis heeft geleid. In onderdeel d) van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ook daadwerkelijk ter zitting zijn verdediging heeft gevoerd. Verder blijkt uit de toelichting onder d.2. dat een door hem gekozen advocaat het verzamelvonnis heeft aangevraagd en dat die advocaat de opgeëiste persoon ter zitting heeft vertegenwoordigd.
Hiermee is sprake van de situatie, als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW en doet zich de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet voor.
Ten aanzien van het hoger beroep tegen onderliggend vonnis 1
Uit de aanvullende informatie van 6 maart 2025 blijkt dat de toegevoegd advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld tegen onderliggend vonnis 1 (II K 406/16
).Uit deze informatie volgt ook dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep die heeft geleid tot het arrest van
the Regional Court in Lublinvan 23 januari 2019 (V Ka 1234/18
).
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 6 maart 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon op
4 december 2018 in persoon is gedagvaard voor de zitting in hoger beroep en daarbij is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet verschijnt. In de aanvullende informatie van 11 maart 2025 wordt bevestigd dat de opgeëiste persoon de oproep voor die zitting “
received into his own hands”.
De rechtbank concludeert dat de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW daarmee aan de orde is. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich niet voor.
Ten aanzien van het hoger beroep tegen onderliggend vonnis 2
Allereerst constateert de rechtbank dat volgens de aanvullende informatie van 20 februari 2025 zowel onderliggend vonnis 2 (IV K 266/14) als het verzamelvonnis op 16 juni 2020 zijn gewezen. Dit lijkt niet te stroken met de overige beschikbare informatie. Het onderliggende vonnis 2 (IV K 266/14) hoeft echter niet aan artikel 12 OLW getoetst te worden. Uit onderdeel d), dat is toegevoegd als bijlage bij de aanvullende informatie van 20 februari 2025, volgt immers dat er tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld door de toegevoegde advocaat van de opgeëiste persoon.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
De rechtbank zal daarom alleen de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft geen informatie verstrekt over de procedure in hoger beroep. De rechtbank beschikt daarom op dit moment over onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon in hoger beroep zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak aanhouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit te verzoeken om onderdeel d) van het EAB in te vullen ten aanzien van de procedure in hoger beroep.
Daarnaast verzoekt de rechtbank de officier van justitie om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
- Wat is de datum en het referentienummer van het arrest in hoger beroep en welke gerechtelijke instantie heeft het arrest in beroep heeft gewezen?
- Heeft de opgeëiste persoon op enig moment
,in eerste aanleg of in hoger beroep, een adresinstructie ontvangen waarbij hij is gewezen op de verplichting om aan de Poolse autoriteiten een adres door te geven waarop hij bereikbaar was voor de Poolse justitiële autoriteiten en hen te informeren over eventuele adreswijzigingen?
- Zo ja, wanneer en op welke wijze heeft die adresinstructie plaatsgevonden?
- Gold de verplichting om op het door hem opgeven adres bereikbaar te zijn voor de Poolse justitiële autoriteiten, alsmede om adreswijzigingen door te geven, ook voor de procedure in hoger beroep?
- Op welke wijze is de opgeëiste persoon op de hoogte gebracht van de datum en tijdstip van de zitting in hoger beroep?