ECLI:NL:RBAMS:2025:2091

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
C/13/749117 HA ZA 24-336
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding door Practical B.V. aan [eiser] B.V. wegens nalatigheid bij belastingaangiftes

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een schadevergoedingskwestie tussen [eiser] B.V. en Practical B.V. De zaak betreft de schade die [eiser] heeft geleden door het te laat indienen van belastingaangiftes in Duitsland door Practical. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis op 20 november 2024 geoordeeld dat Practical verantwoordelijk was voor de schade die [eiser] had geleden door deze nalatigheid. In het eindvonnis werd de omvang van de schade vastgesteld, waarbij verschillende schadeposten werden besproken, waaronder opgelegde boetes, gederfde winst en kosten voor Duitse belastingspecialisten. De rechtbank oordeelde dat Practical het volledige bedrag aan opgelegde boetes moest vergoeden, omdat zij tekort was geschoten in haar verplichtingen. Daarnaast werd de gederfde winst geschat op basis van de omzet van het voorgaande jaar, en werden de kosten voor de werkzaamheden van de ceo van [eiser] ook voor vergoeding in aanmerking genomen. Uiteindelijk werd de totale schade begroot op € 74.812,02, die Practical aan [eiser] moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wees ook de proceskosten toe aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/749117 / HA ZA 24-336
Vonnis van 2 april 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.P. Hellinga,
tegen
PRACTICAL B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Practical,
advocaat: mr. R. Bosman.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 november 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de akte van [eiser] van 18 december 2024, met daarin een nadere onderbouwing van de schade en vermeerdering van eis, met producties,
- de antwoordakte van Practical van 22 januari 2025.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In deze procedure vordert [eiser] dat Practical de schade vergoedt die [eiser] heeft geleden door het te laat indienen van belastingaangiftes in Duitsland. Kort gezegd heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 20 november 2024 (hierna: het Tussenvonnis) geoordeeld dat Practical verantwoordelijk is voor het te laat indienen van de btw-aangiftes en dat het aannemelijk is dat [eiser] daardoor schade heeft geleden. Deze schade moet door Practical worden vergoed. De rechtbank moet in dit vonnis alleen de omvang van de schade nog vaststellen.
2.2.
[eiser] heeft haar schade door middel van een akte nader onderbouwd en bij diezelfde akte ook haar eis vermeerderd. Practical heeft geen bezwaar tegen de eisvermeerdering gemaakt. Omdat verder is voldaan aan de vereisten van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt de eisvermeerdering toegestaan.
2.3.
Na vermeerdering van eis vordert [eiser] , zakelijk weergegeven, betaling van (i) € 38.317,50 voor opgelegde boetes, (ii) € 31.019,76 voor gederfde winst, (iii) € 19.318,80 voor kosten voor de Duitse belastingspecialist en (iv) € 30.437,50 voor gewerkte uren door mevrouw [naam] , ceo van [eiser] . Practical heeft bezwaar gemaakt tegen zowel de verschuldigdheid als de hoogte van de genoemde schadeposten. Hierna wordt per schadepost besproken of en in hoeverre deze kan worden toegewezen.
Opgelegde boetes
2.4.
In het Tussenvonnis is geoordeeld dat de opgelegde boetes voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat niet duidelijk is hoe het gevorderde bedrag voor de opgelegde boetes is opgebouwd. [eiser] heeft daarop een overzicht van de Duitse fiscus overgelegd waarop de boetes zijn weergegeven die tussen 1 januari 2019 en 1 januari 2022 zijn opgelegd (hierna: het boeteoverzicht). Alle bedragen op het boeteoverzicht komen volgens [eiser] als boete voor vergoeding in aanmerking. Het bedrag op het boeteoverzicht is lager dan het bedrag dat bij dagvaarding aan boetes werd gevorderd. Volgens [eiser] komt dat doordat de totale opgelegde boetes zijn verlaagd als gevolg van de werkzaamheden van haar Duitse belastingspecialist en [naam] .
2.5.
Practical heeft aangevoerd dat de opgelegde boetes uiteenvallen in twee categorieën, namelijk ‘laattijdige betalingstoeslag’ (
Verspätungszuschlag) en ‘achterstallige betalingstoeslag’ (
Säumniszuschlag). Practical betwist dat zij aansprakelijk is voor betaling van de
Säumniszuschlag. Dit type boete kan aan [eiser] zijn opgelegd wanneer de omzetbelasting die maandelijks is afgedragen achteraf niet voldoende bleek, bijvoorbeeld vanwege hogere omzetcijfers dan waar de betaalde omzetbelasting op is gebaseerd. [eiser] was echter zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van de correcte omzetcijfers. Boetes in verband met fouten in de aangeleverde cijfers komen dan voor rekening van [eiser] zelf, aldus Practical. Ook blijkt volgens Practical uit het boeteoverzicht dat voor sommige maanden de omzetbelasting pas na het verstrijken van de uiterste vervaldatum is betaald. [eiser] was echter zelf verantwoordelijk voor tijdige betaling, Practical hoefde de betalingsopdracht slechts klaar te zetten. Volgens Practical is het onderaan de streep onduidelijk wie verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtredingen waarvoor boetes zijn opgelegd, zodat Practical geen boetebedragen aan [eiser] hoeft te vergoeden.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat Practical het volledige bedrag aan opgelegde boetes aan [eiser] moet betalen. De kern van de overeenkomst tussen partijen is dat [eiser] Practical heeft ingeschakeld om voor haar de aangiftes van de omzetbelasting in Duitsland te verzorgen. Daarin is Practical tekortgeschoten. Practical is daarom verantwoordelijk voor alle boetes die het gevolg zijn van haar tekortkoming. Dat zijn in principe alle boetes die zijn opgelegd.
2.7.
Als er een boete is opgelegd waarvan [eiser] stelt dat die is veroorzaakt door het handelen van Practical, terwijl dat naar mening van Practical niet zo is, mag van Practical worden verwacht dat zij deze boete voldoende gemotiveerd betwist, waarna het aan [eiser] als eisende partij is om te bewijzen dat de boete het gevolg is van de tekortkoming van Practical. De betwisting van Practical is echter onvoldoende gemotiveerd. Practical suggereert weliswaar dat (een deel van) de boete opgelegd kan zijn als gevolg van onjuiste omzetcijfers die door [eiser] zijn aangeleverd, maar onderbouwt dit verder niet. Het had op de weg van Practical gelegen om dit verwijt concreet te maken, bijvoorbeeld door concrete voorbeelden te geven van maanden waarin de omzet achteraf hoger bleek dan waarop reeds betaalde bedragen zijn gebaseerd. Practical heeft weliswaar opgemerkt dat (i) de opgelegde boetes “
evengoed verband kunnen houden” met een te lage afdracht van btw door een hogere omzet dan doorgegeven en (ii) de boetes voor achterstallige betaling erop
lijkente duiden dat de Duitse fiscus heeft vastgesteld dat de afgedragen btw niet toereikend is geweest zijn, maar die opmerkingen zijn te algemeen en onvoldoende onderbouwd.
2.8.
Ook de stelling van Practical dat uit het boeteoverzicht blijkt dat [eiser] zelf te laat de belasting heeft betaald is onvoldoende gemotiveerd. Practical onderbouwt namelijk niet om welke maanden dat gaat en welk deel van de boete daarmee samenhangt. Bovendien is in rechtsoverweging 4.9.1 van het Tussenvonnis juist bepaald dat [eiser] de bedragen die Practical heeft klaargezet op tijd heeft betaald. De stellingen van Practical bevatten geen argumenten om hiervan terug te komen.
2.9.
Practical heeft nog aangevoerd dat zij niet verantwoordelijk is voor boetes die zijn opgelegd voor de periode waarin zij geen diensten voor [eiser] verrichte, namelijk 2018 en vanaf 2022. Dat klopt, maar [eiser] vordert ook geen boetes over die periode (meer).
2.10.
Het totaalbedrag van de boetes dat uit het boeteoverzicht volgt, namelijk € 38.317,50 wordt dus toegewezen.
Gederfde winst
2.11.
In het Tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat Practical aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de sluiting van haar Duitse Amazon-account. Volgens [eiser] is deze schade geleden tussen 2 november 2023 en 20 december 2023. De omvang van de schade moet worden vastgesteld aan de hand van de omzet in die periode een jaar eerder, vermeerderd met een groeifactor van 1,5 gebaseerd op de groei van de omzet in oktober 2023 ten opzichte van diezelfde maand een jaar eerder, en een brutowinstmarge van 72,09%, aldus [eiser] .
2.12.
Volgens Practical is een groeifactor van 1,5 niet realistisch en moet deze 0,5 zijn. De omzet van [eiser] in Duitsland is namelijk gedaald: in 2021 was de omzet in november en december respectievelijk € 26.621,38 en € 18.660,13 tegenover € 8.317 en € 7.179 in 2022. Practical heeft geen bezwaar gemaakt tegen de door [eiser] gehanteerde brutowinstmarge.
2.13.
De rechtbank beschikt over onvoldoende gegevens om een nauwkeurige analyse te kunnen maken van de ontwikkeling van de omzet via het Duitse Amazon-account. Zo ontbreken bijvoorbeeld omzetcijfers over een langere periode dan één of twee maanden. De gederfde winst laat zich daarom niet nauwkeurig bepalen. Omdat tegelijkertijd voldoende aannemelijk is dat er sprake is van gederfde winst, bepaalt artikel 6:97 BW dat de rechtbank de schade in zo een geval kan schatten. [1] . Om de schade te kunnen schatten, moet eerst de omzet voor de maanden november en december 2023 worden geschat. Gelet op de stellingen van beide partijen schat de rechtbank dat deze omzet gelijk was aan die van het jaar ervoor (een groeifactor van 1). Dat brengt de geschatte omzet voor november en december 2023 in totaal op € 15.496.
2.14.
In werkelijkheid is in november en december 2023 een omzet behaald van € 2.069,-. De misgelopen omzet is dan € 13.427. Uitgaande van een brutowinstmarge van 72,09% is de gederfde winst die voor vergoeding in aanmerking komt € 9.679,52.
2.15.
Volgens [eiser] maken ook kosten voor werkzaamheden van [naam] deel uit van de gederfde winst. [naam] heeft zich namelijk ingezet voor het heropenen van het Amazon-account en daarmee werkzaamheden verricht ter voorkoming, dan wel beperking van schade. Deze kosten worden verderop in dit vonnis besproken, samen met de overige kosten voor de werkzaamheden van [naam] .
Kosten Duitse belastingspecialisten
2.16.
In het Tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de kosten voor Duitse belastingspecialisten voor vergoeding in aanmerking komen. [eiser] heeft vervolgens onderbouwd dat zij het kantoor Moore in Duitsland en Nederland heeft ingeschakeld om haar te helpen de problemen met de Duitse fiscus op te lossen. [eiser] heeft de daarbij horende kosten onderbouwd met facturen van Moore Duitsland en een factuur van Moore Nederland. Volgens Practical heeft [eiser] de vordering tot vergoeding van de facturen van Moore Duitsland onvoldoende onderbouwd door niet aan te geven welke werkzaamheden het gevolg zijn van de tekortkoming van Practical, terwijl in de urenspecificatie van vier van de negen facturen werkzaamheden worden genoemd die zien op een ruimere periode dan die waarin Practical verantwoordelijk was voor de belastingaangifte in Duitsland, namelijk van 2019 tot en met 2021. Vanwege deze onvoldoende onderbouwing komen de facturen niet voor vergoeding in aanmerking, aldus Practical.
2.17.
De rechtbank is van oordeel dat niet het volledige bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. Op de facturen van Moore Duitsland staan – zoals Practical heeft aangevoerd – ook tijdregels van werkzaamheden die zien op de jaren voor 2019 en na 2021. Daarbij komt dat [eiser] niet heeft gespecificeerd welke tijdregels op de facturen samenhangen met de tekortkoming van Practical, terwijl Practical niet heeft gesteld welk bedrag als gevolg daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komt. Dit alles betekent niet dat het volledige bedrag als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen, zoals Practical aanvoert, maar wel dat zal worden geschat welk deel van de facturen voor vergoeding in aanmerking komt. Op basis van omschrijvingen bij de tijdregels op de verschillende facturen schat de rechtbank dat van de facturen van Moore Duitsland € 15.000 ziet op werkzaamheden die samen met de tekortkoming van Practical. Dat bedrag komt dus voor vergoeding in aanmerking.
2.18.
Practical heeft de factuur van Moore Nederland verder niet betwist. De vordering tot betaling van deze factuur wordt daarom ook toegewezen, voor een bedrag van € 1.815.
Kosten werkzaamheden [naam]
2.19.
[eiser] heeft bij eisvermeerdering gevorderd dat de kosten van de werkzaamheden van [naam] door Practical worden vergoed. De werkzaamheden van [naam] worden deels als onderdeel van de gederfde winst gevorderd, namelijk de werkzaamheden van [naam] die samenhangen met het heropenen van het Duitse Amazon-account, en deels als losse kostenpost. In beide gevallen is er volgens [eiser] echter sprake van kosten die zien op het beperken van verdere schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, zodat deze schadeposten gezamenlijk besproken worden.
2.20.
Het meest vergaande bezwaar van Practical tegen deze kosten is dat dit interne kosten zijn die niet door een reguliere werknemer, maar door [naam] als enig aandeelhouder en bestuurder zijn gemaakt. Deze kosten komen volgens Practical daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
2.21.
Dit argument van Practical slaagt niet. Het is vaste jurisprudentie dat interne kosten, voor zover zij redelijk zijn, als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen en dat dit ook geldt als die interne kosten zien op de reguliere werktijd van medewerkers. [2] De gedachte hierachter is dat iemand die zijn reguliere werkzaamheden niet kan uitvoeren – als gevolg van handelen waar een ander voor aansprakelijk is – het resultaat van die reguliere werkzaamheden moet missen. [3] Dat geldt naar oordeel van de rechtbank niet alleen voor werknemers, maar evengoed voor een ceo/directeur-aandeelhouder die haar reguliere werkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren. [naam] heeft uren moeten besteden aan zaken die het gevolg zijn van de tekortkoming van Practical, en die uren heeft zij niet kunnen besteden aan het verder uitbouwen van [eiser] . [eiser] moet daarom het resultaat van de reguliere werkzaamheden van [naam] missen. De schade die daaruit voortvloeit komt voor vergoeding in aanmerking, voor zover de omvang van de kosten redelijk is en de kosten voldoende zijn onderbouwd.
2.22.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiser] dat [naam] 126 uur heeft besteed aan het heropenen van het Amazon-account en 243,5 uur aan het oplossen van de andere problemen die door Practical zijn ontstaan. [eiser] had de werkzaamheden liever uitbesteed, maar daar had zij de financiële middelen niet voor. Daarnaast moest [naam] veel werkzaamheden zelf uitvoeren omdat Practical niet heeft geholpen met het oplossen van de problemen. Het interne uurtarief van [naam] is € 125. Dit tarief is afgeleid van het commerciële uurtarief van [naam] van € 175, bijvoorbeeld wanneer zij wordt gevraagd een lezing te houden of te spreken op een congres, aldus nog steeds [eiser] .
2.23.
Practical betwist het aantal gewerkte uren, omdat uit de overzichten die [eiser] heeft overgelegd niet zou blijken dat de 126 en 243,5 uur daadwerkelijk in die omvang zijn gemaakt. Daarnaast is het uurtarief volgens Practical onvoldoende onderbouwd.
2.24.
De rechtbank stelt vast dat het uurtarief van [naam] niet met stukken is onderbouwd. Daarnaast stelt [eiser] dat zij in het kader van het openen van het Amazon-account voor iedere verstuurde e-mail naar de belastingspecialisten van Moore, de Duitse fiscus of naar Practical één (1) uur heeft gerekend, maar dat is niet te verifiëren. Ook voor de tijd van andere werkzaamheden doet [eiser] aannames en schattingen die verder niet te verifiëren zijn.
2.25.
Uit de overzichten die [eiser] heeft overgelegd blijkt vooral dat [naam] tal van e-mails aan verschillende partijen heeft gestuurd en verschillende andere werkzaamheden heeft uitgevoerd, maar niet hoeveel tijd dat precies heeft gekost. Daarom vindt de rechtbank het wel aannemelijk dat [naam] werkzaamheden heeft uitgevoerd om de (omvang van de) schade te beperken, maar dat die omvang niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Ook hier zal de omvang van de schade op basis van artikel 6:97 BW dus worden geschat.
2.26.
Bij het schatten van de schade gaat wordt zoveel mogelijk uitgegaan van de beschikbare gegevens. De rechtbank zal eerst een inschatting maken van het uurtarief en daarna van het aantal gewerkte uren van [naam] .
2.27.
Een uurtarief van € 100 is in dit geval passend bij de functie van ceo die [naam] bij [eiser] vervult. Zoals gezegd heeft [eiser] het door haar gevorderde uurtarief niet verder onderbouwd. Daarom is een terughoudende schatting van het uurtarief passend. Daartegenover heeft Practical alleen aangevoerd aan [eiser] het uurtarief onvoldoende heeft onderbouwd, maar niet gesteld wat wel een redelijk uurtarief zou zijn.
2.28.
Over het aantal gewerkte uren van [naam] overweegt de rechtbank het volgende. Zoals gezegd blijkt uit de overzichten die [eiser] heeft overgelegd niet precies hoeveel uur [naam] aan de verschillende werkzaamheden heeft besteed. De rechtbank ziet daarin reden om zelf een schatting van het aantal uur te maken.
2.29.
De gewerkte uren voor het heropenen van het Amazon-account worden geschat op 55 uur. Daarbij wordt opgemerkt dat de e-mails van en naar Taxually VAT Services niet in die schatting worden meegenomen. [eiser] heeft in deze procedure namelijk niet toegelicht wie deze partij is en wat zij te maken heeft gehad met het heropenen van het Amazon-account.
2.30.
De gewerkte uren voor de overige werkzaamheden worden geschat op 45 uur. Daarbij wordt opgemerkt dat uren voor e-mails van en aan de advocaat van [eiser] en uren voor het bestuderen van stukken en verzamelen van bewijs niet in de schatting zijn meegenomen. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, gaat de rechtbank er namelijk van uit dat deze uren zien op werkzaamheden ter voorbereiding of instructie van deze procedure. De bijbehorende kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. [4]
2.31.
In totaal schat de rechtbank het aantal bestede uren dat voor vergoeding in aanmerking komt op 100. Uitgaande van het geschatte uurtarief van € 100 per uur komt de totale vergoeding voor de werkzaamheden van [naam] uit op € 10.000.
Tussenconclusie
2.32.
De totale schade die [eiser] als gevolg van het nalaten van Practical heeft geleden wordt begroot op € 74.812,02‬. Dit bedrag zal Practical aan [eiser] moeten betalen.
Rente en kosten
2.33.
[eiser] heeft gevorderd om het toe te wijzen bedrag aan schade te verhogen met de wettelijke (handels)rente. Wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW is alleen toewijsbaar als het toe te wijzen bedrag direct voortvloeit uit een overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen (handelsovereenkomst). In dit geval vloeit het toe te wijzen bedrag niet direct voort uit zo’n overeenkomst, maar uit een verplichting tot het vergoeden van schade. In zo’n geval kan alleen wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen. [eiser] heeft gevorderd rente toe te wijzen vanaf 13 december 2023, maar licht verder niet toe waarom deze datum als begindatum moet worden genomen. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, 19 maart 2024.
2.34.
[eiser] heeft verder nog gevorderd dat Practical wordt veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, maar deze vordering heeft zij niet onderbouwd. Daarom wordt deze vordering afgewezen.
2.35.
Practical is in deze procedure grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00) [5]
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.768,22
2.36.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Practical om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 74.812,02‬ te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 19 maart 2024, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Practical in de proceskosten van € 10.768,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Practical niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt Practical tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.H.C. Van der Roest en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1842, r.o. 3.2.
2.Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:874, r.o. 3.2.1.
3.Vgl. Hoge Raad 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1278, r.o. 3.6.2.
4.Artikel 6:96 lid 3 BW en artikel 241 Rv.
5.[eiser] krijgt voor de aanvullende akte waarin zij haar schade nader heeft onderbouwd geen punten toegewezen, omdat zij in principe bij dagvaarding haar schade voldoende behoorde te onderbouwen.