ECLI:NL:RBAMS:2025:1839

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
13-382313-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en gelijkstelling met een Nederlander

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 23 december 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door de District Court in Koszalin op 31 oktober 2024. De verdachte, geboren in Polen, was aanwezig op de zitting van 27 februari 2025, bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, wat een voorwaarde is voor gelijkstelling met een Nederlander. De verdediging voerde aan dat de verdachte sinds 2012 in Nederland woont en werkt, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs boden voor deze claim. De officier van justitie betwistte de claims van de verdediging en stelde dat er geen bewijs was voor een onafgebroken verblijf.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld. Er is vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, maar de rechtbank concludeerde dat de specifieke omstandigheden van de verdachte na overlevering, inclusief de garantie van een minimum van 4 m2 persoonlijke ruimte en de mogelijkheid om dagelijks buiten de cel te zijn, het risico op schending van zijn grondrechten wegneemt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-382313-24
Datum uitspraak: 13 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 23 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 oktober 2024 door
the District Court in Koszalin, II Criminal Department, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
verblijvende op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 februari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat in Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decision about detentionvan
the Local Court in Sławnovan 19 juli 2024 (met kenmerk II Kp 182/84).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als het feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
Volgens de verdediging woont en werkt de opgeëiste persoon sinds 2012 in Nederland. Ter onderbouwing daarvan heeft de verdediging op verschillende momenten stukken overgelegd. De afgelopen tijd heeft de opgeëiste persoon gezondheidsproblemen, waardoor voornamelijk zijn vrouw voor het inkomen zorgt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond een periode van vijf jaar onafgebroken, rechtmatig in Nederland te hebben verbleven.
Allereerst dienen de stukken die twee dagen voor de zitting zijn overgelegd buiten beschouwing gelaten te worden. Bovendien volgt niet uit de stukken dat de opgeëiste persoon vijf jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven. Zo zijn geen stukken overgelegd die zijn verblijf in Nederland in 2019 en 2020 onderbouwen. Ook is niet voldaan aan het inkomensvereiste. In 2012 en 2013 heeft de opgeëiste persoon wel voldoende verdiend, maar voor 2015 is enkel de laatste pagina van een arbeidsovereenkomst overgelegd en geen stukken over zijn daadwerkelijke inkomen in dat jaar. Verder is het inkomen in meerdere jaren onvoldoende of is überhaupt niet aangetoond hoeveel de opgeëiste persoon dat jaar heeft verdiend. Daarom is niet voldaan aan de eerste voorwaarde van artikel 6, derde lid, OLW en hoeft dus geen terugkeergarantie opgevraagd te worden bij de Poolse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank constateert allereerst dat de stukken deels pas twee dagen voor de zitting en derhalve te laat zijn aangeleverd. De rechtbank zal dat deel van de stukken dan ook buiten beschouwing laten.
De opgeëiste persoon heeft in de periode vanaf 2012 tot heden op geen enkel moment ingeschreven gestaan in de Basisregistratie Personen. Wel zijn enkele huurovereenkomsten overgelegd waaruit blijkt dat hij bepaalde periodes in Nederland heeft gewoond. Ook blijkt uit de hoogte van het inkomen over bepaalde jaren (bijvoorbeeld 2018) dat hij in Nederland gewoond moet hebben. Uit de stukken blijkt echter niet dat hij een onafgebroken periode van 5 jaar in Nederland heeft gewoond. In de jaren 2015, 2019, 2020, 2022 en 2023 heeft hij onvoldoende inkomsten gehad en over het jaar 2024 zijn geen gegevens overgelegd. De opgeëiste persoon heeft weliswaar verklaard dat zijn echtgenote in die jaren voor het gemeenschappelijk inkomen zorgde, maar hiervan is geen enkel bewijsstuk ingediend. De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000.
Aan de eerste voorwaarde is dus niet voldaan. De tweede voorwaarde behoeft hierom geen bespreking.

6.Artikel 11 OLW

6.1.
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
6.2.
Detentieomstandigheden
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 in een andere zaak [6] geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het kernpunt hierbij is dat in het
remand regimeslechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimein Polen waar hij zal worden gedetineerd.
Bij brief van 23 januari 2024 heeft
the Regional Public Prosecutor’s Office in Koszalinde volgende aanvullende informatie verstrekt:
“It may be assumed with high probability that after the Dutch Court issues a positive decision to hand over [opgeëiste persoon] to Poland, the suspect will be transported to Poland by plane and will be received at the airport Warszawa-Okęcie.
(...) Next, [opgeëiste persoon] will be transported to the Remand Centre in Słupsk (…).
After having carried out the investigative measures with the participation of the suspect, the District Public Prosecutor in Slawno is not planning to extend the temporary detention and the suspect will be released.”
Vervolgens heeft
the Regional Public Prosecutor’s Office in Koszalinbij brief van 12 februari 2025 de volgende individuele detentiegarantie verstrekt:
“(…) In addition, we have been informed that it will be possible to detain the suspect [opgeëiste persoon] in a prison cell which has the living space measuring a minimum of 4 square metres (excluding hygiene and sanitary facilities), which the Prosecutor in charge of the case will personally request from the Records Department upon admission of the suspect to the Remand Centre.
Moreover, I would like to inform you that the suspect [opgeëiste persoon] will be able to spend a minimum of 2 hours daily outside of his prison cell at the Remand Centre in Słupsk since the Polish Criminal Enforcement Code stipulates that a detained suspect shall have the right to take a 1-hour-long walk daily and shall also have the right to participate in recreation and educational activities taking place in the Common Room. The activities which are organized in the Common Room, i.e. outside of the prison cell, take place during the day between 08:00 and 21:45.”
Standpunt van de verdediging
De antwoorden van de Poolse autoriteiten zijn in principe afdoende en uit de stukken valt af te leiden dat hij waarschijnlijk snel geschorst zal worden uit de voorlopige hechtenis in Polen. Als hij echter niet wordt geschorst is onduidelijk of deze toezeggingen in stand blijven.
Standpunt van de officier van justitie
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk snel geschorst zal worden na zijn overlevering. Verder is gegarandeerd dat hij in het
remand centerin Słupsk ten minste 4 m2
living spaceexclusief sanitaire voorzieningen ter beschikking zal hebben. Volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) is hiermee voldaan aan de vereisten en zijn de overige materiële detentieomstandigheden (zoals activiteiten buiten de cel) niet meer relevant. Voor zover dit wel relevant is, is gegarandeerd dat de opgeëiste persoon ten minste twee uur per dag buiten zijn cel mag doorbrengen. Hiermee wordt het algemene gevaar in het concrete geval van de opgeëiste persoon weggenomen.
Oordeel van de rechtbank
Uit de bovengenoemde informatie volgt dat de opgeëiste persoon na overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst in het
remand centerin Słupsk. De opgeëiste persoon zal daar ten minste 4 m2 persoonlijke celruimte (exclusief sanitaire voorzieningen) krijgen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de opgeëiste persoon één uur per dag kan wandelen en daarnaast kan deelnemen aan verschillende activiteiten buiten zijn cel. Voor hem is gegarandeerd dat hij ten minste 2 uur per dag buiten zijn cel kan doorbrengen.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeis weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Koszalin, II Criminal Department, Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en H.J.H. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100