ECLI:NL:RBAMS:2025:1813

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
13.395.281-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 19 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België, op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 11 december 2024, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van het medeplegen van cannabisteelt in België. Tijdens de zitting op 5 maart 2025 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij met zijn Belgische advocaat wil overleggen over de mogelijkheid om zich op een garantie te beroepen, maar heeft hij geen expliciet beroep gedaan op artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering niet afhankelijk gemaakt hoeft te worden van deze garantie, wat betekent dat de Belgische autoriteiten niet verplicht zijn om mee te werken aan een overname van de straf door Nederland in geval van een veroordeling.

De rechtbank heeft ook het verweer van de raadsman verworpen dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van artikel 9, eerste lid, onder a, OLW, omdat er een lopende strafvervolging in Nederland zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen Nederlands strafrechtelijk onderzoek is dat betrekking heeft op hetzelfde feit als waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat de verstrekte garanties voldoende zijn om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet wordt blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.395.281-24
Datum uitspraak: 19 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 10 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 december 2024 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, in België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 maart 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek afgeleverd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen op 11 december 2024 met referentie
2024/038.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Door de raadsman is aangevoerd dat het voor de opgeëiste persoon niet duidelijk is waarvoor zijn overlevering is gevraagd. Wat zijn betrokkenheid is bij het feit waarvan hij in België wordt verdacht, blijkt niet uit de feitsomschrijving en evenmin is duidelijk wanneer het feit zou zijn gepleegd. Om die reden moet de overlevering worden geweigerd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. Uit het EAB (in samenhang gelezen met
Form A) blijkt immers dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van het medeplegen van cannabisteelt. Dit zou hebben plaatsgevonden in twee loodsen in Wuustwezel in de periode van 1 december 2023 tot 13 maart 2024. Gelet hierop is het voor de opgeëiste persoon kenbaar waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en wordt het specialiteitsbeginsel gewaarborgd.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft desgevraagd verklaard dat hij met zijn Belgische advocaat wil overleggen of hij zich na overlevering op de (reeds) verstrekte garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW zal beroepen. Hij heeft aldus niet expliciet een beroep gedaan op artikel 6, eerste lid, OLW.
Gelet daarop zal de rechtbank de overlevering niet afhankelijk maken van de verstrekte garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. Dit betekent dat de Belgische autoriteiten in geval van een veroordeling tot een onherroepelijke en onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet gehouden zijn om mee te werken aan een overname van die straf door Nederland.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, OLW

De raadsman heeft verder aangevoerd dat artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW aan overlevering in de weg staat omdat tegen hem in Nederland een strafvervolging gaande is. De opgeëiste persoon is op 8 januari 2025 door de politie in Rotterdam gehoord in een onderzoek met de zaaknaam ‘Scheermes’ dat onder leiding van een Nederlandse officier van justitie staat. In het proces-verbaal van dat verhoor staat op pagina drie vermeld dat de opgeëiste persoon verdacht wordt van de teelt van verdovende middelen.
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat er geen sprake is van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek dat ziet op hetzelfde feit als waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Het verhoor op 8 januari jongstleden heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een Europees Onderzoeksbevel dat door de Belgische justitiële autoriteit is uitgevaardigd en heeft niet in het kader van een Nederlandse vervolging plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verweer niet.
Dat het verhoor van 8 januari 2025 op grond van een EOB ten behoeve van het Belgische onderzoek heeft plaatsgevonden, wordt bevestigd door de verklaring die de opgeëiste persoon tijdens zijn voorgeleiding aan deze rechtbank op 9 januari 2025 heeft afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de verdenking en dat hij gisteren (
rechtbank: op 8 januari 2025) al was verhoord door de Belgische politie, bij welk verhoor ook Nederlandse politie aanwezig was. Tevens blijkt uit het proces-verbaal van dit verhoor dat de advocaat die de opgeëiste persoon toen bijstond, aan de aanwezige Belgische politiebeambte heeft gevraagd of de mogelijkheid bestond dat naar aanleiding van dit verhoor het EAB zou worden ingetrokken. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat in het uittreksel Justitiële Documentatie geen (lopende) Nederlandse strafzaak is vermeld die op hetzelfde feit ziet als het feit waarvan de opgeëiste persoon in België wordt verdacht.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen enkel aanknopingspunt voor het verweer dat in Nederland een vervolging voor hetzelfde feit plaatsvindt.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW doet zich niet voor.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [4]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 31 januari 2025, afkomstig van de adviseur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel. In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van
de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.
Door de raadsman is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de verstrekte detentiegarantie het algemene reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Belgische detentie-instellingen voor de opgeëiste persoon niet wegneemt. Niettegenstaande de toezeggingen is uit de onderzoeken van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) gebleken dat er weinig in de slechte omstandigheden – zoals onder meer overbevolking in de gevangenissen, het gebrek aan activiteiten en geweld onder gedetineerden - is veranderd. Het CPT heeft ook een nieuw bezoek aan België voor 2025 aangekondigd. In Antwerpen, waar de opgeëiste persoon zal worden geplaatst, wordt met name de overbevolking genoemd. Om die reden heeft het gevangenispersoneel in 2024 tijdens een protestactie geen nieuwe gedetineerden meer binnen gelaten. Deze overbevolking wordt niet ondervangen door de toegezegde omvang van de leefruimte en de aanwezigheid van een bed op cel.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Gelet op de verstrekte detentiegarantie staan de detentieomstandigheden in Belgische detentie-instellingen niet aan overlevering in de weg.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2025) [5] gaat de rechtbank aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd doet hier niet aan af. De door hem aangevoerde argumenten bevestigen het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van alle Belgische penitentiaire inrichtingen reeds eerder heeft aangenomen. Dit betekent echter niet dat de op 31 januari 2025 ten behoeve van de opgeëiste persoon verstrekte individuele garantie onvoldoende bescherming biedt.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Y.M.E. Jurgens en D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Rb. Amsterdam 29 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:553
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.