ECLI:NL:RBAMS:2025:1537

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
13/172328-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een 74-jarige man in een zedenzaken met betrekking tot aanranding en ontucht

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 74-jarige man, die werd beschuldigd van aanranding en ontucht met een vrouw die hij op 19 juli 2019 had gemasseerd. De zaak kwam ter terechtzitting op 25 februari 2025, waar de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. B.L.M. Ficq, hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte feitelijke aanranding van de eerbaarheid van de aangeefster, alsook ontuchtige handelingen terwijl zij zich in een kwetsbare positie bevond als patiënt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zedenzaken vaak moeilijk te bewijzen zijn, omdat er meestal slechts twee personen bij de feiten betrokken zijn. In dit geval was er onvoldoende steunbewijs om de verklaringen van de aangeefster te onderbouwen. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster, die gedetailleerd de gebeurtenissen beschreef, vergeleken met de verklaring van de verdachte, die stelde dat de massage op een stoel plaatsvond en dat hij enkel het hoofd en de nek van de aangeefster had gemasseerd.

Na zorgvuldige overweging van de verklaringen en het beschikbare bewijs, concludeerde de rechtbank dat het bewijsminimum niet was gehaald. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat de ontuchtige handelingen niet bewezen konden worden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. K.A. Brunner, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/172328-22
Datum uitspraak: 11 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.L.M. Ficq, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 19 juli 2019 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer] , subsidiair ten laste gelegd als het plegen van ontucht met [slachtoffer] terwijl zij zich als patiënt of cliënt in het kader van zijn werkzaamheden in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd;
het plegen van ontucht met [slachtoffer] terwijl hij wist dat zij in een staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

Standpunten officier van justitie en raadsvrouw
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader steunbewijs zedenzaken
Zedenzaken kenmerken zich over het algemeen door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. Het is dan ook vaak het woord van de aangever/aangeefster tegen het woord van degene tegen wie aangifte is gedaan.
Artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) schrijft voor dat een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde niet alleen kan worden gebaseerd op de verklaringen van de aangever/aangeefster. In zedenzaken geldt echter wel dat een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met een geloofwaardige en betrouwbare aangifte ertoe kan leiden dat voldaan is aan het bewijsminimum. Niet vereist is dat het steunbewijs ziet op de ten laste gelegde gedragingen. Zo kan dat steunbewijs onder andere bestaan uit kort na het incident door getuigen bij de aangever/aangeefster waargenomen emoties of uit een verklaring van een getuige die de concrete context waarbinnen de seksuele/ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden bevestigt. [1]
Verklaring aangeefster
Aangeefster [slachtoffer] heeft – kort samengevat – het volgende verklaard over de gebeurtenissen op 19 juli 2019: [2]
“Hij zei laten we een oefening doen die gebruikelijk is op het gebied van therapie om posttraumatische stress te verwerken. (…) Hij zei dat ik moest gaan liggen voor deze oefening. Er was nergens ruimte om te gaan liggen, ik vroeg ook waarom het moest. Hij zei toen dat ik op zijn bed kon gaan liggen. Ik voelde me niet comfortabel op zijn bed te gaan liggen maar ik dacht ik moet hem vertrouwen. En hij is tenslotte een therapeut. Hij zei dat hij mij een voetmassage zou geven en dat hij dan wat tegen mij zou zeggen en later zou vragen wat hij had gezegd. Ik vroeg hem of het iets met die oefening te maken had en hij zei ja. Ik lag op zijn bed en hij pakte een massage olie van Etos of Kruitvat en hij begon mijn voeten te masseren en dan mijn benen. Ik vroeg hem dat hij mij wat zou vertellen en mij daarover vragen zou stellen. Hij gaf geen antwoord en was meer gefocust op de massage. Hij deed mijn onderbroek uit en ik zei dat ik me hier niet comfortabel bij voelde. Intussen smeerde hij een heleboel olie rond mijn geslachtsdelen. Hij zei dat ik niet zo onzeker moest zijn over mijn lichaam, bang zijn voor mijn lichaam. Ik zei dat ik helemaal niet bang was voor mijn lichaam. Hij was heel snel met zijn handen en in de tussen tijd had hij mijn bh opengemaakt en betaste mijn borsten. Allemaal in het kader van de massage. Hij was aan het spelen met mijn tepels en ik gaf aan te stoppen want ik voelde me daar een beetje ziek bij, ik vond het helemaal niet leuk. Hij vroeg toen of ik het goed vond om naakt naast mij te mogen liggen. Ik vroeg hem waarom en of hij iets erotisch voelde en dat dit niet de bedoeling was en dat hij mij alleen maar zou masseren voor die oefening en dat hij mijn therapeut was. Hij zei dat ik hem niet menselijk behandelde. Ik ben toen opgestaan en ben begonnen met mijzelf aan te kleden. Ik voelde mij aangeschoten omdat ik inmiddels vier of vijf glazen wijn had gedronken en dat had helemaal niet mogen gebeuren dus ik was boos op mijzelf. En toen ben ik weggegaan naar huis.”
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter zitting onder andere verklaard dat hij aangeefster op 19 juli 2019 inderdaad gemasseerd heeft. Deze massage heeft echter plaatsgevonden terwijl aangeefster op een stoel zat en zag enkel op het hoofd en de nek van aangeefster, aldus verdachte.
Mogelijk steunbewijs
In een gesprek tussen verdachte en aangeefster, dat enige tijd na het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden en dat heimelijk is opgenomen door aangeefster, is door aangeefster en verdachte onder andere het volgende gezegd: [3]
“ [slachtoffer] : herinner je je dat en toen zei jij ok ik zal je een massage geven
[verdachte] : dat klopt
[slachtoffer] : en dan doe ik een paar nieuwe dingen en kunnen we later kijken of ik me die dingen nog herinner het is een soort van ... hoe noem je dat?
[verdachte] : Mijn bedoeling ik herinner me dat mijn bedoeling is dat ik weet dat een deel van het menselijk geheugen in je lichaam opgeslagen zit dus in je buik, in je schouders in je borst dit zijn dus geheugenelementen van dingen die in je leven gebeurd zijn dus als je probeert dat te normaliseren door middel van een massage dan eh dan kan het soms zo zijn dat deze stukken van je geheugen verwerkt worden dat is de theorie erachter soms werkt het en soms niet”
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster in dit gesprek enkel uitleg gegeven heeft over zogenaamde ‘orgaanherinnering’. Hetgeen hij in het hierboven opgenomen citaat gezegd heeft hield geen verband met de daadwerkelijk gegeven massage, aldus verdachte.
Alhoewel het bovenstaande enige ondersteuning biedt voor de verklaring van aangeefster, is het bewijsminimum daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet gehaald. De enkele uitlating van verdachte zoals hierboven opgenomen is, gelet op de uitvoerigheid en de ernst van het verwijt, van onvoldoende gewicht om te komen tot een bewezenverklaring. Het dossier bevat ook geen ander steunbewijs dat - ook in samenhang bezien - wel van voldoende gewicht is. Dat verdachte op de geluidsbestanden niet ontkennend reageert als aangeefster hem ervan beschuldigt dat hij haar onderbroek heeft uitgedaan en dat hij haar intieme delen heeft betast terwijl hij haar masseerde is ook onvoldoende om het benodigde steunbewijs te leveren.
Conclusie
Nu de ten laste gelegde ontuchtige handelingen niet bewezen kunnen worden, spreekt de rechtbank verdachte vrij van alle aan hem ten laste gelegde feiten.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2025.

Voetnoten

1.Vergelijk bijvoorbeeld Parket bij de Hoge Raad 8 maart 2022, ECLI:NL:PHR:2022:194 (gevolgd: zie Hoge Raad 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:445).
2.Zie het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2019262540-1 van 23 januari 2020, doorgenummerde pagina’s 4 t/m 10.
3.Zie het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019262540-3 van 11 augustus 2021, doorgenummerde pagina’s 18 t/m 94. In het opgenomen citaat wordt aangeefster aangeduid met ‘ [slachtoffer] ’ en verdachte met ‘ [verdachte] ’.