ECLI:NL:RBAMS:2025:1468

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
13/156840-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling met een machete

Op 7 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 april 2022 te Amsterdam, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met twee slachtoffers. Tijdens de zitting op 21 februari 2025 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en de verdediging van de verdachte, mr. J.N. Hoek, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, maar dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen is verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] door hem meerdere keren te schoppen en te slaan, en met een machete in zijn richting te zwaaien. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op de dood. Voor de poging tot zware mishandeling werd de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en stelde bijzondere voorwaarden aan de verdachte, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/156840-22
Datum uitspraak: 7 maart 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002 ,
wonende op het adres [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.N. Hoek, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2) op 2 april 2022 te Amsterdam. Beide feiten zijn subsidiair ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als openlijke geweldpleging.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie kan het medeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer 1] (feit 1, primair) worden bewezen. Het medeplegen van poging tot doodslag van [slachtoffer 2] (feit 1, primair) kan niet worden bewezen, maar ten aanzien van dit feit kan wel poging tot zware mishandeling (feit 2, subsidiair) worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Primair dient verdachte volgens de raadsman te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte een van de daders is. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de handelingen, zoals ten laste gelegd onder feit 1 en 2 primair en subsidair niet kunnen worden gekwalificeerd als poging tot doodslag ofpoging tot zware mishandeling. Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] , omdat er geen bewijs is dat er geweld tegen hem is gepleegd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Samenvatting
De rechtbank acht de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank acht de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling wel bewezen op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen en de hierna volgende overwegingen. De rechtbank acht tot slot met betrekking tot [slachtoffer 2] (feit 2) het medeplegen niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. De rechtbank overweegt als volgt.
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 1] op 2 april 2022 met [naam 1] op het pleintje aan de Corantijnstraat heeft afgesproken. Na een tijdje komt er een man bij hen staan en later voegen zich nog twee mannen bij hen. De mannen worden in het proces-verbaal, waarin de camerabeelden van het incident zijn beschreven, aangeduid als NN1, NN2 en NN3. Terwijl [slachtoffer 1] , [naam 1] en NN1 op het pleintje staan, belt [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] om ook naar het pleintje te komen en voegt ook [slachtoffer 2] zich bij het groepje.
Op enig moment wordt [slachtoffer 1] door NN1 onderuit geschopt, valt [slachtoffer 1] hard tegen een bankje aan en krijgt hij van NN1 een harde een trap in het gezicht. [slachtoffer 1] wil opstaan, maar wordt weer onderuit gehaald door NN1. Op de grond liggend, wordt [slachtoffer 1] door NN1 en NN3 meerdere keren tegen zijn hoofd geschopt en geslagen. NN3 zwaait ondertussen ook met een machetein de richting van [slachtoffer 1] en maakt een stekende beweging naar [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zijn handen voor zijn gezicht hield tijdens het geweld en dat hij thuis zag dat hij een snijwond op zijn rechterhand had. De rechtbank trekt op grond van deze bewijsmiddelen de conclusie dat deze snijwond is veroorzaakt door de machete.
Tijdens het geweld tegen [slachtoffer 1] zijn NN2 en NN3 achter [slachtoffer 2] aangerend en heeft NN3 met de machete een snijdende beweging gemaakt in de richting van [slachtoffer 2] , waarbij zijn jas is gescheurd. Ook heeft [slachtoffer 2] een klap tegen zijn hoofd gekregen.
Rollen medeverdachten
In het vonnis, dat is gewezen tegen medeverdachte [medeverdachte 1] , is vastgesteld dat [medeverdachte 1] degene is die op de camerabeelden als NN1 wordt aangeduid en dat hij degene is met de bijnaam [bijnaam 1] . [1] In het vonnis, dat is gewezen tegen medeverdachte [medeverdachte 2] , is vastgesteld dat [medeverdachte 2] degene was die samen met de persoon met de machete achter [slachtoffer 2] is aangerend. [2] Uit de camerabeelden blijkt dat NN2 en NN3 samen achter [slachtoffer 2] aanrennen en dat NN3 degene is met de machete. De rechtbank stelt dan ook vast dat [medeverdachte 2] degene is die als NN2 wordt aangeduid.
Rol van verdachte
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet, is of verdachte de persoon is die als NN3 wordt aangeduid. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen [naam 1] chat op 16 mei 2022 dat zij samen met drie personen met de bijnamen [bijnaam 1] , [bijnaam 2] en [bijnaam 3] naar Corantijn ging om [naam 2] te klappen en dat [slachtoffer 1] er ook was. In de chat schrijft [naam 1] dat alle drie deze personen stampten op het hoofd van [slachtoffer 1] . Ook schrijft zij dat [bijnaam 3] een machete pakte en [naam 2] daarmee in zijn zij sloeg terwijl hij aan het rennen was, waarna zijn jas was gescheurd. [bijnaam 3] zou [slachtoffer 1] daarna met de machete in zijn gezicht hebben geslagen.
De rechtbank overweegt dat de beschrijving van de camerabeelden de inhoud van de chat ondersteunt. De beschrijving van de geweldshandelingen die op de camerabeelden te zien zijn komt namelijk overeen met de geweldshandelingen die in de chat worden omschreven. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de persoon met de bijnaam [bijnaam 3] degene is die als NN3 is aangeduid in de beschrijving van de beelden.
Dan rest de vraag of verdachte degene is die als [bijnaam 3] wordt aangeduid. De rechtbank acht relevant dat [naam 1] heeft verklaard dat zij iemand met de bijnaam [bijnaam 3] kent. Dat zij hem ook daadwerkelijk kent, blijkt uit een chatgesprek waarin [naam 1] schrijft dat zij [bijnaam 3] “hoofd gegeven heeft”, met andere woorden dat zij orale seks met hem heeft gehad. [naam 1] heeft ook verklaard dat [bijnaam 3] en [bijnaam 1] op het moment van haar verhoor gedetineerd waren in [detentieadres] . Uit onderzoek van de politie is gebleken dat verdachte en [medeverdachte 1] op dat moment beiden gedetineerd waren in [detentieadres] . Hiervoor is al overwogen dat [medeverdachte 1] de bijnaam [bijnaam 1] heeft. Daarnaast is op de telefoon van [medeverdachte 1] een video aangetroffen die op 21 april 2022 is gemaakt, waarin een persoon wordt aangehouden voor station Den Haag Centraal. De persoon die de aanhouding filmt, roept meermalen: “free [bijnaam 3] ”. Uit onderzoek blijkt dat verdachte op diezelfde dag is aangehouden voor Den Haag Centraal. Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de snapchatgebruikersnaam van [bijnaam 3] is: [gebruikersnaam 1] . Uit onderzoek blijkt dat verdachte voorheen ingeschreven heeft gestaan op een adres met de postcode [postcode] . Hoewel voornoemde feiten en omstandigheden, ieder op zichzelf bezien, misschien niet voldoende zijn om vast te stellen dat verdachte [bijnaam 3] is, oordeeltde rechtbank dat deze in onderlinge samenhang bezien, maken dat het niet anders kan dan dat verdachte [bijnaam 3] is. Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat verdachte degene is die bij de beschrijving van de camerabeelden als NN3 is aangeduid.
Oordeel feit 1 ( [slachtoffer 1] )
Medeplegen bewezen
Uit het voorgaande volgt dat [slachtoffer 1] onderuit is getrapt door [medeverdachte 1] en door [medeverdachte 1] en verdachte (tegen zijn hoofd) is geschopt en geslagen. Ook heeft verdachte meermalen met een machete in de richting van [slachtoffer 1] gezwaaid, waarvan in ieder geval één keer in de richting van het gezicht van [slachtoffer 1] , waarbij verdachte [slachtoffer 1] in zijn hand heeft gesneden. De rechtbank stelt op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgaande vast dat verdachte en [medeverdachte 1] bij het plegen van dit geweld nauw en bewust hebben samengewerkt.
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende objectieve steun is voor de vaststelling dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood bij dit geweld. Schoppen tegen het hoofd en zwaaien met een machete in de richting van het hoofd zijn geweldshandelingen die, zowel los van elkaar als gezamenlijk, ernstig en gevaarlijk zijn. De kans op zwaar lichamelijk letsel is bij deze handelingen zeer groot. Ook is niet onvoorstelbaar dat bij dit soort geweld de dood in zou treden. Echter, uit vaste jurisprudentie blijkt dat schoppen tegen het hoofd of zelfs steken met een (groot) mes, niet zonder meer voldoende is om vast te stellen dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. Aangezien in deze zaak objectieve feiten en omstandigheden met betrekking tot de aard en intensiteit van het geweld ontbreken, kan de rechtbank niet vaststellen dat de kans op de dood aanmerkelijk was en dus kan ook opzet op een poging tot doodslag niet worden vastgesteld. De rechtbank acht feit 1, primair dan ook niet bewezen spreekt verdachte hiervan vrij.
Poging zware mishandeling bewezen
Op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld, oordeelt de rechtbank dat deze mate van geweld wel zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Door deze geweldshandelingen te plegen, hebben verdachte en [medeverdachte 1] deze kans ook bewust aanvaard. De rechtbank acht het medeplegen van poging tot zware mishandeling (feit 1, subsidiair) dan ook bewezen.
Oordeel feit 2 ( [slachtoffer 2] )
Vrijspraak poging doodslag, poging zware mishandeling bewezen
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geprobeerd te steken of snijden met de machete, maar dat hierbij enkel zijn jas is geraakt. In lijn met hetgeen met betrekking tot feit 1 is besproken, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] door dit geweld te gebruiken. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van feit 2, primair.
De rechtbank stelt vast dat het proberen te snijden met een machete in de zij, op een kennelijk dusdanig kleine afstand dat in ieder geval de jas van [slachtoffer 2] geraakt kon worden, wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Verdachte heeft deze kans door dit geweld te gebruiken, bewust aanvaard. Dit levert dan ook een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] op (feit 2, subsidiair).
Vrijspraak medeplegen en klap tegen het hoofd
De rechtbank overweegt voorts dat [slachtoffer 2] ook een klap tegen zijn hoofd heeft gekregen van [medeverdachte 2] . De rechtbank oordeelt echter dat er sprake is van een groot verschil in geweldsintensiteit tussen de klap die [medeverdachte 2] aan [slachtoffer 2] heeft gegeven en het snijden met de machete door verdachte. De klap die door [medeverdachte 2] is gegeven, levert op zich niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om vast te stellen dat [medeverdachte 2] een bijdrage aan het geweld door verdachte heeft geleverd die van voldoende gewicht is om te kunnen oordelen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Al met al oordeelt de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat verdachte de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] heeft medegepleegd. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van zowel het medeplegen als de klap tegen het hoofd van [slachtoffer 2] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1, subsidiair.
op 2 april 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, die [slachtoffer 1] ;
- met een trap onderuit heeft geveegd en
- meerdere malen tegen diens hoofd heeft geschopt en getrapt en geslagen
- meerdere malen, met een machete, stekende en/of snijdende bewegingen heeft
gemaakt in de richting van het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 1] daarbij in zijn hand heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2, subsidiair.
op 2 april 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- met een machete een stekende en/of snijdende beweging heeft gemaakt in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 2] daarbij in zijn jas heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist. Hierbij zou rekening gehouden moeten worden met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat verdachte binnenkort vader wordt. Daarom heeft de verdediging de rechtbank verzocht om maximaal een gevangenisstraf op te leggen van enkele maanden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling. Verdachte heeft [slachtoffer 2] geprobeerd in zijn zij te steken met een machete en heeft hierbij zijn jas geraakt. Als de zwaai met de machete iets anders terecht was gekomen, had [slachtoffer 2] hier ernstig letsel aan over kunnen houden. De poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] heeft verdachte medegepleegd met [medeverdachte 1] . Zij hebben samen zwaar geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] , door hem meerdere keren tegen zijn hoofd te schoppen en te slaan en door met een machete in de richting van zijn gezicht te slaan, waarbij [slachtoffer 1] is geraakt in de hand waarmee hij zijn gezicht bedekte. Schoppen tegen het hoofd is gevaarlijk en leidt in veel gevallen tot ernstig letsel, of zelfs nog erger. Het behoeft daarnaast geen motivering dat het zwaaien met een machete in de richting van het hoofd zo mogelijk nog gevaarlijker is. Hoewel de rechtbank in rubriek 3.3 heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was op de dood, is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van één van de zwaarste en meest gevaarlijke vormen van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank rekent verdachte deze feiten dan ook zwaar aan.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 28 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, al vaker is veroordeeld tot gevangenisstraffen voor ernstige strafbare feiten, waaronder straatroof, inbraak, afpersing en poging tot zware mishandeling. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee. Twee van deze straffen, namelijk een gevangenisstraf van 7 maanden en een gevangenisstraf van 12 maanden, zijn aan verdachte opgelegd tussen het plegen van onderhavige feiten en dit vonnis. De rechtbank houdt hier in het kader van artikel 63 Wetboek van Strafrecht rekening mee bij het bepalen van de straf in onderhavige zaak.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 15 maart 2024 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat er op alle leefgebieden sprake is van instabiliteit. Verdachte zou een negatief sociaal netwerk en een verstandelijke beperking hebben en impulsief en beïnvloedbaar zijn. Eerder is reclasseringscontact niet goed verlopen en hield verdachte zich niet aan afspraken. Bovendien is hij gerecidiveerd. Ondanks het hoge risico op onttrekking aan voorwaarden, is de reclassering van mening dat begeleiding door de reclassering gewenst is, omdat verdachte begeleiding nodig heeft bij het op orde krijgen van zijn leven. Daarom adviseert de reclassering een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met de slachtoffers en mededaders, het meewerken aan dagbesteding en het tonen van een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot toezicht op de bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert tot slot om het volwassenstrafrecht toe te passen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ondertussen een woning heeft en dat hij zijn leven aan het beteren is. Ook heeft hij verklaard dat hij mee zou willen werken met de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Gezien het voorgaande en in het bijzonder de aard en ernst van de feiten en de omstandigheid dat verdachte vaker veroordeeld is voor soortgelijke feiten, acht de rechtbank enkel een gevangenisstraf passend. De omstandigheid dat verdachte binnenkort vader wordt en dat hij zijn woning zou kunnen verliezen bij een gevangenisstraf, wegen niet zwaar genoeg om van dit uitgangspunt af te stappen. De rechtbank komt wel tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. Dit heeft onder andere te maken met de omstandigheid dat de officier van justitie ten aanzien van feit 1 poging tot doodslag bewezen acht en de rechtbank niet. De rechtbank vindt het daarnaast van belang dat van de gevangenisstraf ook een gedeelte voorwaardelijk wordt opgelegd. Dit als stok achter de deur, om verdachte ervan te weerhouden om wederom een strafbaar feit te begaan. Tot slot ziet de rechtbank, net als de reclassering, aanleiding om hieraan de bijzondere voorwaarden te verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd. Ondanks dat verdachte zijn leven nu meer op de rit lijkt te hebben, is dat allemaal nog pril en blijkt nog steeds van problemen op verschillende leefgebieden, zoals het ontbreken van een dagbesteding.
De rechtbank komt tot het oordeel dat in beginsel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend zou zijn, waarvan het onvoorwaardelijk deel twaalf maanden zou beslaan.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 9 juni 2022 aangehouden voor dit feit. De rechtbank gaat – in het voordeel van verdachte - mee met het standpunt van de officier van justitie dat de redelijke termijn op dat moment is gestart. Normaliter beslaat de redelijke termijn twee jaar en de rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de termijn in deze zaak langer zou moeten zijn. Aangezien op 7 maart 2025 uitspraak wordt gedaan, is de termijn met negen maanden overschreden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een onredelijke overschrijding omdat er twee getuigen moesten worden gehoord. De rechtbank gaat hierin niet mee, mede gezien de omstandigheid dat deze getuigen al eind 2023 en begin 2024 zijn gehoord en de zaak pas in 2025 op zitting is gebracht. De rechtbank houdt daarom rekening met de overschrijding van de redelijke termijn bij het bepalen van de straf, en acht een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, primair en 2, primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, subsidiair en 2, subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2, subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat
een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
-zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering
Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt of heeft met de slachtoffers en de mededaders in onderhavige zaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
-een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot het toezicht
en de bijzondere voorwaarden toont. Veroordeelde toont openheid van zaken ten aanzien van zijn werk, zijn financiële situatie en zijn sociale netwerk.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. B. Kuppens en N.T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2025.

Voetnoten

1.Zie vonnis rechtbank Amsterdam 2 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4996.
2.Zie vonnis rechtbank Amsterdam 2 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1172.