ECLI:NL:RBAMS:2023:1172

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
13/154386-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor openlijke geweldpleging en diefstal met geweld

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een 19-jarige man veroordeeld tot 6 maanden jeugddetentie, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en 40 uur taakstraf. De man was beschuldigd van openlijke geweldpleging en diefstal met geweld. De zaak kwam voort uit twee incidenten waarbij de verdachte betrokken was. Op 2 april 2022 pleegde hij samen met anderen openlijk geweld tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij een machete werd gebruikt. Daarnaast was hij betrokken bij een straatroof op 18 januari 2022, waarbij [slachtoffer 3] werd beroofd van zijn tas onder bedreiging van geweld.

Tijdens de rechtszaak op 16 februari 2023 heeft de officier van justitie, mr. A.H. Buijsman, de verdachte aangeklaagd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. N.M. Delsing, pleitte voor vrijspraak van de zwaardere aanklachten, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] en diefstal met geweld tegen [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had bijgedragen aan de poging doodslag of zware mishandeling van [slachtoffer 1] en sprak hem daarvan vrij.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het gebruik van een mes en de impact op de slachtoffers. De verdachte werd als jongvolwassen beschouwd, en de rechtbank besloot het adolescentenstrafrecht toe te passen, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden. De rechtbank legde een jeugddetentie op, met bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht en begeleiding door de reclassering. De uitspraak benadrukt de zorg over het toenemende geweld onder jongeren en de noodzaak van een pedagogische aanpak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/154386-22
Datum uitspraak: 2 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H. Buijsman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.M. Delsing naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. het (mede)plegen van een poging doodslag gericht op [slachtoffer 1] op 2 april 2022 in Amsterdam. Dit is subsidiair tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als openlijke geweldpleging;
2. openlijke geweldpleging gericht tegen [slachtoffer 2] op 2 april 2022 in Amsterdam;
3. het (mede)plegen van een diefstal met geweld tegen [slachtoffer 3] op 18 januari 2022 in Amsterdam. Dit is subsidiair tenlastegelegd als openlijke geweldpleging.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In deze zaak zijn op twee data geweldshandelingen gepleegd tegen verschillende slachtoffers waarbij verdachte aanwezig is geweest. Ten eerste is verdachte op 2 april 2022 samen met twee andere jongens naar het plein aan de Corantijnstraat gegaan, omdat hij al langere tijd ruzie had met [slachtoffer 2] en verdachte hem wilde pakken. [slachtoffer 2] is gebeld door het andere slachtoffer, [slachtoffer 1] , die met een meisje op het plein had afgesproken. Op het plein kwamen er opeens drie jongens met bivakmutsen aanlopen, waaronder verdachte. Tijdens deze ontmoeting is er door de groep van verdachte geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Eén van de andere twee jongens heeft daarbij een grote machete gebruikt. Volgens onderzoek van de politie werden bij de twee andere jongens al sinds 2020 verbanden gelegd met de drillrapscene.
Ten tweede is verdachte op 18 januari 2022 samen met andere jongens naar het Osdorpplein gegaan. Van te voren is door iemand uit de groep een afspraak gemaakt met slachtoffer [slachtoffer 3] , waarbij is aangegeven dat zij wiet van hem wilden kopen. Verdachte is met twee andere jongens naar een parkeergarage in de buurt gegaan en een vierde jongen was ergens in de buurt. Op een gegeven moment liep verdachte samen met de twee jongens naar [slachtoffer 3] toe, de vierde jongen was daar met [slachtoffer 3] en daarna is er geweld gebruikt door de groep tegen [slachtoffer 3] en is zijn tas gestolen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe de rol van verdachte bij bovenstaande zaken moet worden beoordeeld.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier vindt dat het medeplegen van een poging doodslag of een poging zware mishandeling gericht tegen [slachtoffer 1] niet bewezen kan worden, omdat dergelijke pogingen onvoldoende blijken uit de handelingen van verdachte. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Uit de handelingen van verdachte volgt wel dat hij openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , omdat zijn bijdrage voldoende significant is geweest. Hij heeft meer gedaan dan het alleen getalsmatig versterken van de groep. Het ging om een geplande actie waarbij welbewust de confrontatie is opgezocht en verdachte en de andere twee jongens om [slachtoffer 1] heen zijn gaan staan. Verdachte stond er bij toen er vervolgens zichtbaar geweld werd gebruikt tegen [slachtoffer 1] . De openlijke geweldpleging kan dan ook worden bewezen.
Ook vindt de officier van justitie dat bewezen kan worden dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , omdat verdachte heeft bekend dat hij hem heeft geslagen, op de camerabeelden is te zien dat de jongen met de machete achter [slachtoffer 2] aanrent en [slachtoffer 2] ook is geraakt aangezien hij verklaart dat zijn jas kapot is gesneden.
De officier van justitie vindt tot slot dat bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen een straatroof heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] . Uit de aangifte van [slachtoffer 3] , de camerabeelden en de getuigenverklaringen volgt dat er geweld is gebruikt door de groep tegen [slachtoffer 3] en dat zijn tas is gestolen. Aangezien er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer 3] te bestelen, verdachte hieraan gezamenlijk uitvoering heeft gegeven en het niet aannemelijk is dat [slachtoffer 3] zijn tas zomaar zou afstaan, is het opzet op het (mede)plegen van geweld aannemelijk.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat verdachte vrijgesproken moet worden van het (mede)plegen van de poging doodslag en poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] , omdat niet blijkt dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] . Ook moet verdachte worden vrijgesproken van het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] , omdat hij een onvoldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Hij was alleen aanwezig en heeft zich niet gedistantieerd, maar deze handelingen zijn volgens de Hoge Raad onvoldoende om te spreken van een significante of wezenlijke bijdrage. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] eenmaal heeft geslagen in zijn gezicht, hetgeen voldoende is voor een bewezenverklaring van dat feit.
Van het (mede)plegen van de straatroof of het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 3] moet verdachte volgens de verdediging worden vrijgesproken, omdat uit het dossier niet volgt dat hij geweld heeft gebruikt of opzet had op de samenwerking met de daders van dit feit. Ook blijkt niet dat hij met zijn handelingen een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Verdachte verklaart dat hij op die locatie was om te chillen, hij wist niets van een vooropgezet plan, heeft niet deelgenomen aan het geweld maar liep ergens anders toen het geweld plaatsvond. Volgens de verdediging volgt dit uit de camerabeelden van de openbare bibliotheek Amsterdam aan het Osdorpplein.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder 1 (primair, subsidiair en meer subsidiair) ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging doodslag, poging zware mishandeling of het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] . Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet had op het gezamenlijk plegen van geweld tegen [slachtoffer 1] of dat verdachter zelf geweld heeft gebruikt tegen hem. Daarnaast kunnen de gedragingen van verdachte – te weten het aanwezig zijn, bij [slachtoffer 1] gaan staan en geen afstand nemen op het moment dat er geweld tegen hem wordt gebruikt – niet worden gekwalificeerd als een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het gepleegde geweld tegen [slachtoffer 1] . Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde..
4.4.2
Het oordeel over het onder 2 en 3 ten laste gelegde
Feit 2: openlijke geweldpleging
Verdachte verklaart dat hij een lopend conflict had met [slachtoffer 2] , dat hij hoorde dat [slachtoffer 2] daar op het plein zou zijn en dat hij hem één keer met zijn vuist tegen zijn hoofd heeft geslagen. In zijn aangifte verklaart [slachtoffer 2] dat verdachte en de jongen met de machete in zijn hand achter hem aan renden, dat verdachte hem met zijn vuist op zijn slaap sloeg en de jongen met de machete een zwaaiende beweging richting [slachtoffer 2] maakte en zijn jas raakte. De verklaringen van [slachtoffer 2] worden ondersteund door de camerabeelden. Daarop is te zien dat verdachte en de jongen met de machete achter [slachtoffer 2] aanrennen. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] .
Feit 3 (primair): straatroof
[slachtoffer 3] verklaart in zijn aangifte dat hij had afgesproken met iemand om iets te verkopen, dat hij op de afgesproken plek met een man in gesprek was en er vervolgens drie jongens naar hen toe kwamen. De man met wie hij in gesprek was hield op een gegeven moment zijn nek vast en de andere jongens gingen om hem heen staan. [slachtoffer 3] verklaart dat hij werd geslagen door de groep, dat zij zijn tas (een zwarte namaak Louis Vuitton-tas) hebben gestolen en ermee zijn weggerend. [slachtoffer 3] zag daarna dat hij een gat in zijn jas had en bloedde.
Er zijn ook getuigen die het incident hebben gezien. Getuige [getuige 1] verklaart dat hij vier (jonge) jongens zag rennen en dat de voorste jongen een zwarte Louis Vuitton-tas vasthield. Getuige [getuige 2] verklaart dat de voorste jongen van de jongens die achter het slachtoffer aanrenden een voorwerp in zijn broekzak had zitten. Dit voorwerp stak uit de broekzak en [getuige 2] had sterk het vermoeden dat dit het handvat van een mes was. De politie die naar de plaats van het incident is gekomen zag dat [slachtoffer 3] een snijwond in zijn bovenarm en borstkas had.
Verdachte verklaart tegenover de politie dat zij met zijn vieren waren, dat één jongen naar de coffeeshop ging en dat verdachte en de andere twee jongens naar de parkeergarage gingen om de telefoon op te laden. Verdachte is toen meerdere keren naar buiten gelopen om te kijken of de jongen al uit de coffeeshop kwam en toen dat het geval was is hij met de andere twee jongens naar de overkant gelopen waar het incident plaatsvond. Verdachte verklaart dat er werd geslagen en dat er een mes tevoorschijn is gehaald waarmee is gestoken.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat er een diefstal met geweld heeft plaatsgevonden, waarbij de groep van verdachte [slachtoffer 3] ’s tas heeft gestolen en [slachtoffer 3] is geslagen en met een mes is gestoken.
Vervolgens is het de vraag of verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van deze straatroof te komen, is het noodzakelijk dat komt vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad op de diefstal met geweld en op de samenwerking daartoe (het zogenaamde dubbel opzet). Daarvoor is nodig dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere verdachten.
De rechtbank leidt uit de navolgende feiten en omstandigheden af dat verdachte dit dubbele opzet heeft gehad. Verdachte heeft met drie andere jongens afgesproken op de plaats van het incident. Een van de drie andere jongens heeft met [slachtoffer 3] ook op die plaats afgesproken. Verdachte is met twee van de drie de parkeergarage ingegaan. Vanuit de parkeergarage en vlak voor de ontmoeting met [slachtoffer 3] is verdachte meerdere keren op en neer naar beneden gelopen om buiten te kijken wanneer de andere jongen uit de coffeeshop kwam. Toen dat het geval was heeft verdachte de twee jongens opgehaald en zijn zij als groep naar buiten gegaan. Vervolgens zijn zij samen naar de jongen gegaan die met [slachtoffer 3] had afgesproken. De vier jongens, waaronder verdachte, zijn om [slachtoffer 3] heen gaan staan. Vervolgens hebben zij hem meerdere keren geslagen en hebben zij de tas van [slachtoffer 3] afgepakt. Ook is hij door een van de jongens gestoken met een mes. De verklaring van verdachte dat hij niets wist van een mes en dit niet heeft gezien vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Dit is tegenstrijdig met wat hij heeft verklaard bij de politie en komt ook niet overeen met de verklaring van [getuige 2] dat er een handvat (van waarschijnlijk een mes) uitstak bij de voorste jongen van het groepje. De verklaring van verdachte dat hij gelijk zou zijn weggelopen vindt de rechtbank ook niet geloofwaardig, omdat uit de aanloop naar het incident en uit de getuigenverklaringen blijkt dat hij onderdeel is geweest van de groep en er planmatig is gewerkt. Anders dan de verdediging heeft bepleit vindt de verklaring van verdachte onvoldoende steun in de camerabeelden. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte in een groep van drie jongens langs de zebra oversteekt en naar twee personen loopt en er vervolgens een gevecht plaatsvindt. Weliswaar is op enig moment te zien dat er een persoon wegwandelt, maar dat is na de start van het gevecht en de beelden zijn te onduidelijk om vast te stellen dat die persoon verdachte is.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een bewust en nauwe samenwerking tussen verdachte en de andere verdachten. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld tegen [slachtoffer 3] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 2:
op 2 april 2022 te Amsterdam openlijk, te weten op de Corantijnstraat te Amsterdam, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] ;
- met gebalde vuist tegen zijn hoofd te stompen en
- met een machete een stekende en/of snijdende beweging te maken in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ;
ten aanzien van feit 3 primair:
op 18 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een tas die aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- voornoemde [slachtoffer 3] te omsingelen en
- bij de nek vast te pakken en vastgepakt houden en
- meermalen met een mes, in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] te steken en/of te snijden en
- tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] te slaan.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten volgens het adolescentenstrafrecht (ASR) zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd en een taakstraf van 60 uren. Het gaat om ernstige feiten waarbij een mes is gebruikt. De officier van justitie vindt het messengebruik onder jonge verdachten en dat dit normaal lijkt te worden gevonden door deze groep zorgelijk. Het is gevaarlijk, kan heel erg fout gaan en heeft nare gevolgen voor de slachtoffers ervan. Dit soort feiten hebben naast de directe slachtoffers ook veel impact op de maatschappij.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat in de strafmaat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals het blanco strafblad en het feit dat hij net 18 jaar oud was ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De verdediging verzoekt om het ASR toe te passen. Als de rechtbank de diefstal met geweld bewezen vindt, verzoekt de verdediging om in de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zelf geen geweld heeft gebruikt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepassing ASR
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben, gelet op het rapport van de psycholoog van 10 oktober 2022 en het reclasseringsadvies van 3 februari 2023, waarin toepassing van het ASR wordt geadviseerd, gevraagd om toepassing te geven aan het ASR.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat een jongvolwassen verdachte die op het moment van het strafbare feit meerderjarig is volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan voor jongvolwassenen tot 23 jaar besluiten om het ASR toe te passen als daarvoor aanleiding is gelet op de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank ziet in deze zaak, gelet op de voornoemde adviezen, aanleiding om op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het ASR toe te passen. Hoewel verdachte zich aan ernstige feiten heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende indicatoren zijn voor toepassing van het ASR. Verdachte is nog relatief jong, lijkt niet goed in het aangeven van zijn grenzen, laat zich meeslepen in situaties en is beïnvloedbaar. Hij woont nog bij zijn moeder thuis en heeft een goede band met haar. De psycholoog en de reclassering verwachten dat een pedagogische aanpak goed zal uitpakken en een positieve invloed zal hebben op de ontwikkeling van verdachte.
Algemene uitgangspunten
De LOVS jeugd oriëntatiepunten gaan bij openlijke geweldpleging uit van een taakstraf van 40 uur of dienovereenkomstige jeugddetentie. Er wordt een aantal strafverzwarende omstandigheden genoemd, waarbij geldt dat iedere strafverzwarende factor in beginsel 40 uur taakstraf of 20 dagen jeugddetentie optelt bij de ‘basisstraf’. Bij een straatroof geldt het uitgangspunt dat er een taakstraf vanaf 60 uur of dienovereenkomstige jeugddetentie wordt opgelegd. Ook hierbij geldt weer dat er strafverzwarende factoren kunnen zijn, deze verhogen de ‘basisstraf’ per factor met 60 uur taakstraf of 1 maand jeugddetentie. Strafverzwarende omstandigheden (voor beide feiten) zijn bijvoorbeeld de ernst van het geweld of letsel, het gebruik van een wapen, de plaats van het delict en het georganiseerde karakter van de groep.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met een ander openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] . Daarbij is er met een vooropgezet plan gewerkt en is de confrontatie met het slachtoffer bewust opgezocht. De confrontatie heeft er uiteindelijk toe geleid dat [slachtoffer 2] is geslagen door verdachte en door een ander is geraakt met een mes. Verdacht heeft dus ook zelf geweld gebruikt. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] blijkt dat hij voor zijn leven vreesde door het handelen van de jongens. Dat verdachte (al dan niet samen met de mededader) deze angstgevoelens heeft veroorzaakt bij het slachtoffer vindt de rechtbank kwalijk.
De straatroof waaraan verdachte heeft deelgenomen is nog zwaarder qua ernst en gevolgen. Ook bij dit feit is er berekenend te werk gegaan en is een mes gebruikt. [slachtoffer 3] heeft meerdere snijwonden opgelopen, waarvoor hij een dag moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Het had nog veel erger voor hem kunnen aflopen. Onder andere de door hem doorstane angst blijkt ook duidelijk uit zijn verklaringen.
Verdachte is in een korte periode meermaals in beeld gekomen met geweldsincidenten waarbij het gebruik van een mes kennelijk niet is geschuwd. De rechtbank ziet in het dossier aanwijzingen dat verdachte banden heeft met een problematisch sociaal netwerk. Zo blijkt een deel van de groep personen waarmee de feiten zijn gepleegd in verband te worden gebracht met de drillrapscene. Het is algemeen bekend dat in die scene het gebruik van geweld en messen als de norm wordt gezien. In de maatschappij is er ook onrust over de toename van geweld en (specifiek) het messengebruik onder jongeren. Dat zorgt voor algemene gevoelens van onveiligheid. De rechtbank maakt zich – net als de officier van justitie – ernstige zorgen om deze omstandigheden en weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Dat de feiten op de openbare weg plaatsgevonden, waar nietsvermoedende mensen worden geconfronteerd met dit soort geweld vindt de rechtbank een strafverzwarende factor. Dit geldt met name voor de straatroof bij Meer en Vaart, een plek waar vaker steekpartijen tussen jongeren plaatsvinden. Sterker nog, op dezelfde dag (in de middag) is daar een steekpartij geweest die wel fataal is afgelopen. Een andere strafverzwarende factor is de georganiseerde wijze waarop de groep bij beide feiten heeft gehandeld.
Persoonlijke omstandigheden
Uit de rapporten van de psycholoog en de reclassering komt – kort gezegd – naar voren dat verdachte een goede band heeft met zijn moeder hetgeen een beschermende factor vormt. Hoewel verdachte middelen gebruikt kan een stoornis op dit gebied niet worden vastgesteld. Er zijn zorgen over het sociale netwerk van verdachte. Het is zeer wenselijk dat verdachte zijn scholing voortzet en dagbesteding vindt. Hierin moet hij gestuurd worden. De psycholoog merkt op dat verdachte stapsgewijs naar zelfstandigheid geholpen moet worden. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en het voortzetten van de Elektronische Monitoring (EM) voor maximaal 6 maanden als stok achter de deur (voor het realiseren van dagbesteding). Na de sluiting van het onderzoek heeft de reclassering (bij e-mail van 22 februari 2023) verzocht om in de bijzondere voorwaarden (over het begeleid wonen) specifiek de instelling Viittaa op te nemen.
De straf
De rechtbank komt alles afwegende tot oplegging van een jeugddetentie van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden conform het advies van de reclassering en een taakstraf van 40 uren. Omdat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie al heeft ondergaan in voorarrest, betekent dit dat hij niet terug hoeft naar de gevangenis.
Omdat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – heeft geoordeeld dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken, komt zij dus tot een iets lagere (taak)straf dan de officier heeft gevorderd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen, te weten openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] en een diefstal met geweld tegen [slachtoffer 3] .
Gelet op de hierboven beschreven ernst van deze feiten en de rapporten over de persoon van verdachte, waaruit naar voren komt dat verdachte hulp en sturing nodig heeft, is de rechtbank van oordeel dat – zonder inzet van passende hulp – er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 141 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en onder 3 (primair) tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Feit 3 (primair): diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit of de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Betrokkene wordt verplicht om zich te melden bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 Amsterdam, zo frequent als de toezichthouder nodig acht. Betrokkene dient zich te houden aan de aanwijzingen die hem in dat kader gegeven zullen worden.
School/werk
Betrokkene dient zijn medewerking te verlenen aan het realiseren van een adequate dagbesteding in de vorm van school en/of werk.
Inkomen en schuldhulpverlening
Betrokkene dient zijn medewerking te verlenen aan het realiseren van een inkomen en schuldhulpverlening, indien van toepassing en dit door de toezichthouder geïndiceerd wordt geacht.
Diagnostiek en behandelverplichting/begeleiding
Betrokkene dient zijn medewerking te verlenen aan diagnostiek betreffende delictanalyse en (indien dit uit de diagnostiek/delictanalyse naar voren komt) behandeling/begeleiding c.q. het volgen van gedragsinterventie(-s) ten behoeve van delictpreventie bij Inforsa FAZ (zo mogelijk bij het jeugd FACT-team van Inforsa) of een soortgelijke forensische behandel-/begeleidingsinstelling, te bepalen door de toezichthouder. Ook dient hij zijn medewerking te verlenen aan behandeling c.q.
gedragsinterventie(s) ten aanzien van middelengebruik, indien dit door de toezichthouder geïndiceerd wordt geacht.
Controles op middelengebruik
Betrokkene dient zijn medewerking te verlenen aan (urine-)controles op middelengebruik, indien dit door de toezichthouder geïndiceerd wordt geacht.
Begeleide woonvoorziening/maatschappelijke opvang
Betrokkene verblijft in Viittaa of een andere instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra er een plek voor betrokkene beschikbaar is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Contactverboden
Betrokkene wordt verboden om direct dan wel indirect met de volgende medeverdachten contact op te nemen:
  • [naam 1] , geboren op [geboortedatum]
  • [naam 2] , geboren op [geboortedatum]
  • [naam 3] , geboren op [geboortedatum]
  • [naam 4] , geboren op [geboortedatum]
  • [naam 5] , geboren op [geboortedatum]
  • [naam 6] , geboren op [geboortedatum]
Betrokkene wordt verboden om direct dan wel indirect contact op te nemen met de slachtoffers:
  • [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum]
  • [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum]
Advies locatieverbod en -gebod
Uit het onderzoek Elektronische Monitoring komt naar voren dat aan de voorwaarden voor het toepassen van het elektronische controlemiddel de enkelband kan worden voldaan.
Advies Locatieverbod
Betrokkene bevindt zich gedurende zes maanden na het ingaan van zijn proeftijd niet in het verboden gebied in Amsterdam-West. Zie de afbeelding voor het verboden gebied. Betrokkene werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod.
Advies Locatiegebod
Betrokkene is gedurende zes maanden na ingang van zijn proeftijd, of zo veel korter als de toezichthouder nodig acht, op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met betrokkene en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft betrokkene op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft betrokkene een aaneengesloten
blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Betrokkene werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Betrokkene gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat betrokkene in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
Elektronische monitoringmiddelen
Een combinatie van een locatieverbod ter bescherming van aanwijsbare slachtoffers en een locatiegebod met elektronische monitoring is geïndiceerd. Het toepassen van elektronische monitoring is mogelijk. Het onderzoek naar de haalbaarheid heeft opgeleverd dat aan de voorwaarden voldaan kan worden. De aansluiting van het elektronische monitoringmiddel heeft reeds plaatsgevonden in het kader van zijn schorsingstoezicht.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Andere voorwaarden het gedrag van veroordeelde betreffende
Betrokkene houdt zich aan alle aanwijzingen van de reclassering.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van [zijn/haar] identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
40 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. F.J. Lourens en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2023.