ECLI:NL:RBAMS:2024:98

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/13/730504 / HA ZA 23-204
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Mededingingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in de zaak van Stichting CSS Claims tegen Google c.s. met prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 10 januari 2024, wordt een bevoegdheidsincident behandeld in de zaak van Stichting CSS Claims tegen Google c.s. De rechtbank is gevraagd zich onbevoegd te verklaren voor de vorderingen tegen Google LLC en Alphabet, die gevestigd zijn in de Verenigde Staten. De eiseres, Stichting CSS Claims, stelt dat Google misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie op de relevante nationale markten voor algemene zoekdiensten, wat heeft geleid tot schade voor elf zakelijke partijen die zij vertegenwoordigt. De rechtbank houdt de beslissing over de bevoegdheid aan in afwachting van prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de uitleg van artikel 8 van de Brussel I bis-Verordening. De rechtbank overweegt dat de uitleg van deze bepalingen relevant is voor de beoordeling van de samenhang tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden. De zaak wordt naar de parkeerrol verwezen en zal opnieuw worden behandeld op 3 april 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/730504 / HA ZA 23-204
Vonnis in incident van 10 januari 2024
in de zaak van
de stichting
STICHTING CSS CLAIMS,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. B.J.H. Braeken LLM. te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOOGLE NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
GOOGLE LLC,
gevestigd te Mountain View, Californië (Verenigde Staten van Amerika),
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ALPHABET INC.,
gevestigd te Mountain View, Californië (Verenigde Staten van Amerika),
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. P.P.J. van Ginneken te Amsterdam.
Partijen zullen hierna CSS en Google c.s. (afzonderlijk Google Netherlands, Google LLC en Alphabet) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 november 2022, met producties
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van internationale onbevoegdheid, met producties
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, met producties
  • het proces-verbaal van de op 23 november 2023 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De zaak in het kort
2.1.
Dit is een zogenaamde
follow on-zaak. De Europese Commissie (hierna: de EC) heeft vastgesteld dat Google misbruik van haar machtspositie heeft gemaakt op de relevante nationale markten voor algemene zoekdiensten. Het gaat in deze procedure over de schade die daardoor is veroorzaakt. CSS stelt namens elf zakelijke partijen vorderingen in tegen Google c.s.
2.2.
In dit vonnis gaat het alleen over de bevoegdheid van de rechtbank. Google c.s. vindt namelijk dat Google LLC en Alphabet niet voor de Nederlandse rechter gedagvaard hadden mogen worden. De rechtbank houdt die beslissing aan tot het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het HvJ) de door het hof Amsterdam gestelde prejudiciële vragen heeft beantwoord.

3.De feiten, voor zover thans van belang

3.1.
Google Netherlands is een dochteronderneming van Google, een multinationale onderneming met hoofdkantoor in de Verenigde Staten van Amerika. Google LLC staat aan het hoofd van Google. Sinds een interne herstructurering op 2 oktober 2015 is Alphabet de moedermaatschappij van Google LLC.
3.2.
Google is gespecialiseerd in internet-gerelateerde diensten en producten, waaronder online reclamediensten, een zoekmachine, cloud-computing, software en hardware. Google biedt verschillende diensten aan in alle EER-landen.
3.3.
Het belangrijkste product van Google is de zoekmachine Google Search, die zoekresultaten aanbiedt aan gebruikers. Bijna 90% van de inkomsten van Google is afkomstig van advertenties, die bijvoorbeeld worden weergegevens als gebruikers een zoekopdracht ingeven. Als een gebruiker een zoekopdracht invoert, zorgen algoritmes ervoor dat zoekresultaten worden weergegeven. De resultaten van de twee sets algoritmes, de algemene zoekresultaten en de gespecialiseerde zoekresultaten, worden gezamenlijk weergegeven op de zoekresultatenpagina’s. De algoritmes voor algemene zoekresultaten zorgen ervoor dat websites met elke mogelijke soort content worden weergegeven, inclusief websites van concurrerende gespecialiseerde zoekdiensten. Algoritmes voor gespecialiseerde zoekresultaten geven daarentegen alleen maar resultaten weer van een bepaald soort informatie, zoals nieuws, lokale bedrijven of productinformatie.
3.4.
Websites hoeven niet te betalen om in de algemene zoekresultaten te verschijnen. Websites kunnen wel betalen om hun website als advertentie in de zoekresultaten te laten verschijnen door middel van Google Ads. Deze Ads-resultaten worden boven of onder de algemene zoekresultaten weergegeven. Adverteerders kunnen tegen betaling hun producten of diensten onder de aandacht van gebruikers brengen. Als een gebruiker op een Ads-resultaat klikt, ontvangt Google daarvoor een vergoeding van de adverteerder.
3.5.
Google Shopping is een gespecialiseerde zoekdienst van Google. Hiermee kunnen klanten producten en prijzen online vergelijken en aanbiedingen vinden bij onlineverkopers, waaronder webwinkels van fabrikanten, platforms en andere wederverkopers. Bij de introductie van Google Shopping werden de resultaten prominent weergegeven bovenaan de gewone zoekresultaten. In Google Shopping verschijnen zowel resultaten van ondernemingen die daarvoor betalen als ondernemingen die niet betalen.
3.6.
Bij besluit van 27 juni 2017 heeft de EC Google beboet voor een bedrag van € 2,42 miljard voor misbruik van machtspositie als bedoeld in artikel 102 VWEU [1] (hierna: het EC-besluit), door als zoekmachine in de 13 EER-landen (vanaf januari 2008 en vervolgens op verschillende data) haar eigen prijsvergelijkingsdienst (Google Shopping) gunstiger te positioneren en weer te geven op de zoekresultatenpagina dan concurrerende vergelijkingsdiensten voor online shopping. Op 18 december 2017 heeft de EC haar besluit geadresseerd aan Google LLC en Alphabet.
3.7.
Google heeft op 27 september 2017 verschillende corrigerende maatregelen aangeboden om een einde te maken aan het misbruik. Op 7 november 2019 heeft de EC aangegeven nog steeds geen, althans onvoldoende, verkeer te registreren naar concurrerende aanbieders van productvergelijkingsdiensten die met Google concurreren.
3.8.
Google LLC en Alphabet hebben beroep ingesteld tegen het EC-besluit. Het gerecht van de Europese Unie heeft in haar arrest van 10 november 2021 het EC-besluit voor het overgrote deel in stand gelaten. Google LLC en Alphabet hebben op 20 januari 2022 hoger beroep tegen dit arrest ingesteld bij het HvJ. Die procedure loopt nog.
3.9.
CSS is opgericht op 1 april 2022 en treedt op grond van volmachten namens elf aanbieders van productvergelijkingsdiensten (hierna: de benadeelden) op met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding wegens het misbruik door Google.

4.Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
CSS vordert bij vonnis, voor zover uitvoerbaar bij voorraad, kort weergegeven:
1. te verklaren voor recht dat Google c.s. op grond van onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking hoofdelijk aansprakelijk is jegens de benadeelden;
2. te verklaren voor recht dat Google c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de benadeelden geleden en nog te lijden schade;
3. hoofdelijke veroordeling van Google c.s. tot vergoeding van de schade die de benadeelden hebben geleden, op te maken bij staat;
4. hoofdelijke veroordeling van Google c.s. in de proceskosten, waaronder de nakosten;
5. hoofdelijke veroordeling van Google c.s. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 6.775,--;
6. afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 53 van de Brussel I bis-Verordening.
4.2.
CSS legt aan haar vorderingen samengevat het volgende ten grondslag. In het
EC-besluit is vastgesteld dat Google vanaf januari 2008 misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie en aldus inbreuk heeft gemaakt op artikel 102 VWEU alsmede dat Google LLC en Alphabet behoren tot de inbreukmakende onderneming. Met dit EC-besluit, waaraan de nationale rechter ook tijdens een lopende Europese beroepsprocedure is gebonden (artikel 16 lid 1 Verordening 1/2003 [2] ), staat tevens vast dat Google LLC en Alphabet naar Nederlands recht onrechtmatig hebben gehandeld. Als gevolg van het misbruik heeft Google aanzienlijke winsten behaald en is zij ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van de benadeelden, die door die verrijking zonder redelijke grond zijn verarmd.
De benadeelden hebben als gevolg van het misbruik schade geleden in de vorm van (blijvend) verlies van winstgevendheid en waarde van hun ondernemingen. Voor die schade zijn Google LLC en Alphabet naar Nederlands recht hoofdelijk aansprakelijk. Naast Google LLC en Alphabet is volgens CSS ook Google Netherlands hoofdelijk aansprakelijk voor de schade op grond van het Sumal-arrest [3] , kort gezegd omdat Google Netherlands een economische eenheid vormt met Google LLC en Alphabet.
4.3.
Google c.s. heeft nog geen conclusie van antwoord genomen.
in het incident
4.4.
Google c.s. vordert dat de rechtbank zich (internationaal) onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de tegen Google LLC en Alphabet ingestelde vorderingen, met veroordeling van CSS in de kosten van het incident.
4.5.
CSS voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in het incident

5.1.
CSS heeft de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak tegen Google LLC en Alphabet primair gegrond op artikel 7 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Kort gezegd omdat uit het Sumal-arrest voortvloeit dat tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Subsidiair is deze rechtbank bevoegd op grond van artikel 6 sub e Rv, omdat Nederland als
Handlungsorten
Erfolgsortkan worden aangemerkt. Meer subsidiair is deze rechtbank volgens CSS bevoegd op grond van artikel 9 sub c Rv (
forum necessitatis).
5.2.
Volgens Google c.s. ontbreekt de voor artikel 7 lid 1 Rv vereiste samenhang omdat de feitelijke en juridische situatie van Google Netherlands afwijkt van die van Google LLC en Alphabet en omdat de vorderingen tegen Google Netherlands evident kansloos zijn. Bovendien was het voor Google LLC en Alphabet niet voorzienbaar dat zij voor de Nederlandse rechter zouden worden gedagvaard. Het Sumal-arrest is volgens Google c.s. hier niet van toepassing omdat Google Netherlands geen enkele betrokkenheid heeft bij de inrichting van Google Search en Google Shopping en dus ook niet bij de inbreuk. Ook aan artikel 6 sub e Rv kan geen rechtsmacht worden ontleend omdat Nederland niet kan worden aangemerkt als
Handslungsortof als
Erfolgsort.Artikel 9 sub c Rv schept evenmin bevoegdheid omdat dit artikel alleen kan worden toegepast in zeer uitzonderlijke situaties, zoals in het geval van oorlog of natuurrampen.
5.3.
Google c.s. heeft verzocht om de onderhavige procedure aan te houden tot het HvJ de door het hof Amsterdam in twee arresten van 19 september 2023 in de kartelschadezaken kartonverpakkingen [4] en stroomkabels [5] gestelde prejudiciële vragen over de uitleg van artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Verordening heeft beantwoord. Omdat artikel 7 lid 1 Rv op artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Verordening is geënt, is die uitleg relevant voor de onderhavige zaak.
5.4.
CSS heeft bezwaar gemaakt tegen dit verzoek. Kort gezegd betoogt CSS dat de vragen die het hof Amsterdam heeft gesteld niet relevant zijn voor de onderhavige zaak, omdat die vragen zien op de uitleg van artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Verordening en niet op artikel 7 lid 1 Rv. Bovendien gaat het in de onderhavige zaak om andere feiten dan die in de zaken bij het hof Amsterdam aan de orde zijn, aldus CSS.
5.5.
De rechtbank zal het verzoek van Google c.s. honoreren om de volgende redenen.
De procedures bij het hof Amsterdam betreffen, net als de onderhavige zaak, de situatie dat een Nederlandse ankergedaagde wordt opgevoerd die, anders dan de niet-Nederlandse medegedaagden, geen geadresseerde is van een besluit waarin een inbreuk op het mededingingsrecht wordt vastgesteld. In beide zaken is, net als in de onderhavige zaak, de Nederlandse ankergedaagde neerwaarts aansprakelijk gesteld op basis van het Sumal-arrest.
5.6.
Het hof Amsterdam heeft onder meer als vraag gesteld of in dergelijke gevallen sprake kan zijn van de voor artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Verordening vereiste nauwe band tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden. De onderhavige zaak gaat weliswaar over artikel 7 lid 1 Rv, maar die bepaling is ontleend aan artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Verordening. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient, anders dan CSS betoogt, artikel 7 lid 1 Rv in beginsel op dezelfde wijze te worden uitgelegd als artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Verordening. Dit brengt mee dat de antwoorden van de aan het HvJ gestelde vragen over de uitleg van artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Verordening ook in de onderhavige zaak van belang kunnen zijn.
5.7.
Het is inderdaad juist dat de feitelijke situatie in de zaken die bij het hof Amsterdam aanhangig zijn anders is dan in de onderhavige zaak. De Nederlandse ankergedaagden in de zaken bij het hof Amsterdam waren beheersvennootschappen en zij verrichtten, anders dan Google Netherlands in de onderhavige zaak, geen economische activiteiten in Nederland. Het hof Amsterdam heeft de voorlopige vraagstelling ook in die zin beperkt dat zij vraagt of een nauwe band bestaat in de zin van artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Verordening tussen enerzijds een vordering tegen een ankergedaagde die louter aandelen hield en beheerde en anderzijds vorderingen tegen geadresseerden van het besluit. [6]
De definitieve vraagstelling is echter breder geformuleerd, waarbij in een sub-vraag wordt gevraagd of het voor het aannemen van een nauwe band uitmaakt of de ankergedaagde louter aandelen hield en beheerde. De hoofdvraag ziet dus ook op de situatie dat de ankergedaagde economische activiteiten verricht, zoals Google Netherlands in dit geval.
5.8.
CSS betwijfelt of het HvJ de breder geformuleerde vragen ook beantwoordt, omdat alleen vragen mogen worden beantwoord die nuttig zijn voor de beslechting van het geschil. Dit doet er echter niet aan af dat die vragen nu voorliggen bij het HvJ en dat de mogelijkheid bestaat dat het HvJ die vragen zal beantwoorden.
5.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de onderhavige zaak zal worden aangehouden tot het HvJ de door het hof Amsterdam gestelde prejudiciële vragen heeft beantwoord. In afwachting daarvan zal de zaak naar de parkeerrol worden verwezen.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de parkeerrol zal komen van 3 april 2024,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Singeling, rechter, bijgestaan door mr. J.P. van der Stouwe, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, 25 maart 1957 Rome, Trb. 1957,91
2.Verordening 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).
3.HvJEU 6 oktober 2021, C-882/19, ECLI:EU:C:2021:800 (Sumal).
4.ECLI:NL:GHAMS:2023:2571 (kartonverpakkingen)
5.ECLI:NL:GHAMS:2023:2570 (stroomkabels)
6.ECLI:Nl:GHAMS:2023:961 (stroomkabels)