ECLI:NL:RBAMS:2024:946

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
9764019 EL 22-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging effectenleaseovereenkomst en terugbetaling door Dexia

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Dexia Nederland B.V. [eiser] heeft een leaseovereenkomst afgesloten met Dexia, maar stelt dat deze overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd omdat hij geen schriftelijke toestemming heeft verkregen van zijn echtgenote, [naam]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vernietigingsbrieven die door [eiser] zijn ingediend, voldoende zijn om de overeenkomst te vernietigen op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW. Dexia heeft betoogd dat de vernietigingsbrieven geen rechtsgevolg hebben omdat ze niet ondertekend en niet gedateerd zijn, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelt dat Dexia niet heeft aangetoond dat [eiser] zijn echtgenote op de hoogte heeft gesteld van de overeenkomst, en dat de vernietigingsbrieven dus rechtsgevolg hebben. De rechtbank heeft Dexia veroordeeld tot terugbetaling van de door [eiser] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de vorderingen van Dexia afgewezen. De proceskosten zijn voor Dexia.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling Privaatrecht
zaak- en rolnummer: 9764019 EL 22-20
vonnis van: 15 februari 2024
Vonnis van de kantonrechter:
i n z a k e
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente Peel en Maas,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
t e g e n
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna Dexia en [eiser] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 maart 2022;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende een eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens houdende een conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende een conclusie van repliek in reconventie;
- de rolbeslissing van 12 oktober 2023;
- de akte van [eiser] met bijgevoegde verklaringen;
- de antwoordakte van Dexia.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer]
10-7-1998
Spaarleasen
180 mnd
€ 20.460,13
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
5-2-2004
- € 60,04
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 7.615,28 aan maandtermijnen en een bedrag van € 60,04 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser] € 104,56 aan dividenden ontvangen. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 56,45 aan [eiser] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
[eiser] was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst gehuwd met [naam] (verder: [naam] ). [naam] heeft [eiser] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van deze overeenkomst.
2.5.
Bij brief van 12 maart 2007 van de gemachtigde van [eiser] aan Dexia is een ongedateerde brief van [naam] gevoegd waarin [naam] een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst als bedoeld in artikel 1:89 BW. Bij brief van 19 juni 2007 van [naam] aan Dexia, heeft zij opnieuw daarop een beroep gedaan.

3.De vorderingen en het verweer

In conventie en reconventie

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de onderhavige overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd en Dexia te veroordelen om al hetgeen door [eiser] krachtens die overeenkomst aan Dexia is betaald, aan [eiser] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van de door [eiser] gedane betalingen, althans vanaf de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening, met veroordeling van Dexia in de proceskosten.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen van [eiser] . Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat dat Dexia niets meer aan [eiser] verschuldigd is, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
[eiser] voert verweer tegen de vorderingen van Dexia en concludeert tot
niet-ontvankelijkverklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, kosten rechtens.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie

Machtiging
4.1.
Dexia betwist bij conclusie van antwoord - bij gebreke van een recente volmacht - dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens [eiser] deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een recente volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van [eiser] om Dexia nog immer in rechte te betrekken.
Dit verweer slaagt niet. Door Dexia is niet betwist dat Leaseproces door [eiser] gevolmachtigd is. Zij wil bewijs dat de volmacht voldoende toereikend is om deze procedure te starten. Hiervoor is geen grond, nu Dexia niet heeft onderbouwd dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat [eiser] geen toereikende volmacht heeft verstrekt. Bovendien heeft [eiser] bij conclusie van repliek dit verweer van Dexia betwist en is Dexia is in haar latere stukken daar niet meer op ingegaan en heeft [eiser] inmiddels verklaringen van hemzelf en zijn echtgenote in het geding laten brengen, zodat ervan uit moet worden gegaan dat hij op de hoogte is van de procedure en de wil had de procedure aanhangig te maken.
Huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
4.2.
Er is sprake van huurkoop. Dit betekent dat [eiser] voor het aangaan van elke overeenkomst de schriftelijke toestemming van [naam] behoefde (HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3868). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [naam] de bevoegdheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:88 en 1:89 BW.
4.3.
Volgens Dexia hebben de vernietigingsbrieven geen rechtsgevolg omdat de eerste brief niet is ondertekend en niet is gedateerd en de tweede brief niet is ontvangen. Om die reden kan het beroep op de artikelen 1:88/1:89 BW niet slagen, aldus Dexia. Dexia wordt daarin niet gevolgd. Niet wordt betwist door Dexia dat zij de eerste ongedateerde brief, toegezonden bij brief van 12 maart 2007, heeft ontvangen. Uit die vernietigingsbrief heeft Dexia kunnen en moeten begrijpen dat de verklaring tot vernietiging gericht was op de betreffende overeenkomst. Voor zover de vernietigingsbrief volgens Dexia onvolkomenheden vertoonde had bovendien van Dexia mogen worden verwacht dat zij hierover opheldering zou hebben gevraagd aan [naam] en [naam] in de gelegenheid zou hebben gesteld deze op te heffen, bijvoorbeeld door de brief alsnog te dateren en van een handtekening te voorzien. Dit heeft Dexia nagelaten. Dexia kan zich (voor het eerst) in deze procedure niet beroepen op de omstandigheid dat de vernietigingsbrief niet is ondertekend en niet is gedateerd.
Beroep Dexia op verjaring vernietiging ex artikel 1:88/89 BW
4.4.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 oktober 2015 (JOR 2015/337 m.nt. mr. T.M.C. Arons, ECLI:NL:HR:2015:3018) beslist dat de stuitende werking op de voet van artikel 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van een op die collectieve actie, ingesteld op 13 maart 2003, aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens artikel 1:89 BW en dat dit ingevolge het bepaalde in artikel 3:52 lid 2 BW ertoe leidt dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit. Voorts heeft de Hoge Raad daarin bepaald dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als hiervoor bedoeld, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in artikel 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
4.5.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:936) volgt dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomst is gestuit indien uiterlijk zes maanden na 25 januari 2007, dat wil zeggen uiterlijk op 25 juli 2007, een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven.
4.6.
Vastgesteld wordt dat de overeenkomst méér dan drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering zijn afgesloten. Dat betekent dat bovengenoemd arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is indien [naam] op 13 maart 2000 bekend was met deze overeenkomst.
4.7.
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 is het toetsingskader voor zaken als de onderhavige, weergegeven. Beoordeling van deze zaak aan de hand van dat toetsingskader leidt tot het volgende.
4.8.
Voor de beoordeling van het beroep op verjaring door Dexia is van belang op welk tijdstip [naam] daadwerkelijk bekend werd met de overeenkomst. Het verjaringsberoep van Dexia kan alleen slagen wanneer Dexia daarvoor voldoende stelt en onderbouwt. Om Dexia daartoe in staat te stellen moet [eiser] voldoende gegevens verstrekken over de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van [naam] met de overeenkomst. Doet [eiser] dat niet dan heeft zij het verweer tegen het verjaringsberoep onvoldoende onderbouwd.
4.9.
Eerst zal worden beoordeeld of [eiser] zijn verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia voldoende heeft onderbouwd. Door [eiser] zijn schriftelijke verklaringen van hemzelf en [naam] overgelegd, waarin staat vermeld dat deze zijn opgesteld op basis van antwoorden die elk van hen buiten aanwezigheid van de ander heeft gegeven in een telefoongesprek met hun gemachtigde.
4.9.1.
In de verklaring van [eiser] staat vermeld:
“a. (…) Ten tijde van het aangaan van het contract was ik 34 jaar oud. Wij zijn sinds 1995 gehuwd. Onze zoon is in maart 1996 geboren. Ik was magazijnmedewerker en mijn vrouw werkte in de confectie.
b. (…) Ik heb het contract via een tussenpersoon afgesloten. De adviseur is bij mij thuis geweest. Mijn vrouw was daar niet bij aanwezig. Ik heb mijn vrouw ook niets over dit gesprek verteld. Ik wilde extra vermogen opbouwen.
c. (…) De inleg betaalde ik van mijn inkomen en dit werd afgeschreven van een gezamenlijke rekening. Ik beschouwde deze rekening als mijn eigen rekening. Mijn vrouw maakte namelijk gebruik van een andere rekening.
d. (…) Ik heb mijn vrouw voor het eerst ingelicht over het bestaan van het contract naar aanleiding van de negatieve mediaberichten. Op dat moment werd bekend dat er vele gedupeerden met enorme schulden werden geconfronteerd. Ik ben mij er vervolgens in gaan verdiepen. Toen werd mij pas duidelijk wat ik had afgesloten.
e. (…) Ik maakte gebruik van een gezamenlijk rekening. Dit was mijn rekening. Mijn vrouw had een betaalpas van de rekening, maar deze werd niet door haar gebruikt. Ik betaalde hiermee alle vaste lasten, zoals de hypotheek en verzekeringen.
Mijn vrouw maakte gebruik van een andere gezamenlijke rekening. Zij deed hiermee de boodschappen en haar eigen privé-uitgaven. Ik gebruikte deze rekening nooit. Ik had wel een pasje van de rekening.
f. (…) Mijn inkomen werd op mijn rekening gestort en het inkomen van mijn vrouw kwam op haar rekening binnen.
g. (…) De financiële administratie werd door mij verzorgd. Ik zorgde voor de meeste bankbetalingen en overboekingen. De meeste betalingen werden toen ook al automatisch afgeschreven.
h. (…) Mijn vrouw deed de boodschappen en alle overige betalingen deed ik. Heel spannend was het niet, omdat er veel automatisch werd afgeschreven.
i. (…) Ik maakte de bankafschriften van mijn rekening open en de afschriften van de rekening van mijn vrouw werden door haar geopend. Wij hebben de afspraak elkaars post niet te openen. Mijn vrouw heeft nooit vragen gesteld over een betaling aan of van Dexia.
j. (…) De belastingaangifte werd door een belastingadviseur verzorgd. Wij ondertekenden de ingevulde aangifte blindelings. Wij namen de aangifte niet door, omdat we hier geen verstand van hadden.
k. (…) Nee.
l. (…) Wij bouwden allebei pensioen op via onze werkgevers. Verder waren er geen vermogensvoorzieningen.
m. (…) Wij beslisten gezamenlijk over bijvoorbeeld een vakantiebestemming en over de aankoop van een andere auto. Ik wist precies wat wij te besteden hadden. Mijn vrouw kon ook vertellen wat zij gespaard had. (…)”.
4.9.2.
In de verklaring van [naam] staat vermeld:
a. (…) In 1998 werd ik 35 jaar oud. Wij zijn gehuwd en wij hebben een zoon, geboren in 1996. Ik werkte destijds in de confectie en daarna in de logistiek. Mijn man was werkzaam in de logistiek.
b. (…) Dat weet ik niet. Ik heb in ieder geval nooit een tussenpersoon bij ons thuis gezien.
c. (…) Geen idee. Ik weet zeker dat er niets van mijn rekening werd afgeschreven.
d. (…) Mijn man vertelde mij voor het eerst over het contract toen hij in de media over de Dexia producten had gehoord. Dit waren hele slechte berichten. Ik begreep uit zijn verhaal dat er veel mensen in de schulden terecht waren gekomen. Het had geen zin om achteraf verwijten te maken, want mijn man had het met de beste bedoeling gedaan.
e. (…) Mijn rekening gebruikte ik voor de huishoudelijke uitgaven. De rekening van mijn man gebuikte hij voor het betalen van de vaste lasten. Wij hadden wel een pasje van elkaars rekening, want het waren gezamenlijke rekeningen. We gebruikten deze alleen nooit.
f. (…) Mijn inkomen werd op mijn rekening gestort. Het salaris van mijn man werd op zijn rekening gestort.
g. (…) Mijn man was verantwoordelijk voor de administratie. Hij zorgde voor de overboekingen en deed de grotere betalingen. Ik bemoeide mij daar niet mee.
h. (…) Ik deed voornamelijk de boodschappen en ik kocht kleding voor onze zoon. Mijn man deed alle overige betalingen.
i. (…) Ik maakte mijn eigen afschriften open. De bankafschriften van mijn man maakt ik niet open. Ik keek daar niet naar. Ik heb nooit een betaling aan of van Dexia gezien.
j. (…) De aangifte werd door een belastingadviseur ingevuld. Ik ongetekende mijn aangifte zonder deze door te nemen. Ik ben daar erg gemakkelijk in.
k. (…) Nee.
l. (…) Ik bouwde pensioen op via mijn werkgever. Mijn man ook. Volgens mij was dat het.
m. (…) Wij spraken over aankopen voor in huis en de tuin. Dan gaven wij allebei aan wat we gespaard hadden om de uitgaven te kunnen doen. (…)”.
4.10.
Dexia heeft ter onderbouwing van haar beroep op verjaring aangevoerd dat:
a. betalingen van de op grond van de overeenkomst verschuldigde bedragen hebben plaatsgevonden vanaf een en/of-rekening die op naam van [naam] en [eiser] stond;
b. de overeenkomst is afgesloten via een tussenpersoon, die bij [eiser] thuis is geweest;
c. er een groot bedrag aan incasso’s is betaald;
d. de ingelegde gelden mogelijk ook van het inkomen van [naam] werden betaald;
e. [naam] moet zijn opgevallen dat [eiser] post van Dexia ontving;
f. de uit de overeenkomst voortvloeiende aftrekbare rente moet zijn vermeld op de gezamenlijke belastingaangifte.
Al deze omstandigheden leiden ertoe, aldus Dexia, dat [eiser] [naam] moet hebben ingelicht over het bestaan en de inhoud van de overeenkomst, dan wel dat zij daar zelf achter is gekomen.
4.11.
Dexia voert – met betrekking tot de door [eiser] overgelegde verklaringen – aan dat deze uitsluitend berusten op de herinneringen van [eiser] en [naam] en dat geen bewijsmiddelen worden overgelegd die de daarin genoemde standpunten staven. Dexia gaat er dan ook vanuit dat [naam] vóór 13 maart 2000 op de hoogte was van de onderhavige overeenkomst.
4.12.
Dexia verliest hierbij echter uit het oog dat [eiser] niet hoeft te bewijzen wanneer [naam] daadwerkelijk kennisnam van het bestaan van de overeenkomst. Zoals hiervoor reeds is overwogen rust die bewijslast op Dexia. Wel mag van [eiser] worden verwacht dat het verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia zo goed is onderbouwd als in het gegeven geval redelijkerwijs van [eiser] kan worden verlangd. Nu echter gesteld noch gebleken is dat in dit geval aan [eiser] ook andere bronnen of aanknopingspunten ter beschikking staan dan zijn eigen herinneringen en de herinneringen van [naam] , kan van [eiser] niet worden verlangd dat hij het verweer op iets anders baseert dan op die herinneringen.
4.13.
Naar aanleiding van hetgeen [eiser] hebben verklaard concludeert Dexia dat de inhoud van de verklaringen van [eiser] en [naam] onvoldoende concreet zijn. Volgens Dexia wijzen de verklaringen geen concreet moment aan waarop [naam] bekend werd met de overeenkomst.
4.14.
Voor zover Dexia hiermee aanvoert dat het verweer tegen het beroep op verjaring onvoldoende is onderbouwd wordt zij hierin niet gevolgd. De door [eiser] en [naam] in hun verklaringen gegeven informatie over hun gezinssituatie, over het beheer van de gezinsfinanciën en over de informatievoorziening omtrent die financiën, onderbouwt voldoende het verweer van [eiser] dat [naam] in elk geval niet vóór 13 maart 2000 bekend is geworden met de overeenkomst. Niet gebleken is dat [eiser] en [naam] op relevante punten méér kunnen verklaren dan zij hebben gedaan. Het betoog van Dexia betreffende deze verklaringen berust slechts op aannames en veronderstellingen die niet concreet zijn onderbouwd. Dat [eiser] en [naam] zich niet meer herinneren op welk moment precies na 13 maart 2000 [naam] daadwerkelijk met de overeenkomst bekend is geworden is geen reden om de verklaringen als onvolledig of ongeloofwaardig aan te merken. Dit betreft immers een omstandigheid die ongeveer twintig jaar geleden heeft plaatsgevonden, op een moment waarop [eiser] en [naam] zich niet bewust waren van het belang van het tijdstip waarop dit plaatsvond.
4.15.
Dexia heeft tegenover de toelichting door [eiser] onvoldoende concrete feiten of omstandigheden genoemd die, indien zij komen vast te staan, kunnen bijdragen aan de conclusie dat [naam] op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomst. Daarom heeft Dexia, gelet op de toelichting door [eiser] , haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Om die reden wordt het bewijsaanbod van Dexia gepasseerd en heeft als uitgangspunt te gelden dat [naam] niet op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomst.
4.16.
Het beroep van Dexia op verjaring van de bevoegdheid tot vernietigen slaagt dus niet.
De vorderingen van [eiser]
4.17.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst zijn vernietigd toewijsbaar is.
4.18.
Dexia dient aan [eiser] ter zake van de overeenkomst te betalen al hetgeen hij ter zake van de overeenkomst aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen hij ter zake van deze overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel een reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente). De betreffende bedragen blijken uit de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst waarvan de juistheid niet is weersproken.
Wettelijke rente, overig en proceskosten
4.19.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde het einde van de termijn als genoemd in het begeleidend schrijven bij de vernietigingsbrief van 12 maart 2007 (27 maart 2007).
4.20.
De gevorderde wettelijke rente ter zake van de overeenkomst is toewijsbaar als volgt.
4.20.1.
Dexia is vanaf bovengenoemde ingangsdatum wettelijke rente verschuldigd over het saldo van hetgeen aan Dexia is betaald minus hetgeen van Dexia is ontvangen.
4.20.2.
Telkens indien na bovengenoemde ingangsdatum door Dexia een bedrag (exclusief wettelijke rente) is betaald ter zake van deze overeenkomst, is vanaf de datum van die betaling de wettelijke rente verschuldigd over hetgeen na aftrek van dat bedrag (exclusief wettelijke rente) nog door Dexia verschuldigd is.
4.20.3.
De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de datum van de voldoening van al hetgeen Dexia op grond van de hiervoor onder 4.19. bedoelde berekeningswijze verschuldigd is.
4.20.4.
Voor zover Dexia in het verleden reeds wettelijke rente heeft voldaan kan deze in mindering worden gebracht op het totale bedrag aan wettelijke rente dat Dexia op grond van het voorgaande verschuldigd is.
4.21.
Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding.
4.22.
Dexia zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten (inclusief nakosten) die in verband met bovenstaande vorderingen zijn gemaakt aan de zijde van [eiser] . De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 677,50 (2,50 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.023,53
De vorderingen van Dexia
4.23.
Het voorgaande betekent voor de vordering van Dexia dat deze zal worden afgewezen.
4.24.
Dexia zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die in verband met de vorderingen van Dexia zijn gemaakt aan de zijde van [eiser] . Omdat het partijdebat daarover is samengevallen met het debat over de vorderingen van [eiser] worden deze kosten tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van de vorderingen van [eiser]:
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst met nummers [nummer] rechtsgeldig is vernietigd,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] ter zake de overeenkomst te betalen hetgeen Dexia op grond van de hiervoor in rov. 4.18. bedoelde berekening verschuldigd is,
5.3.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente die Dexia verschuldigd is ter zake de hiervoor genoemde overeenkomst op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 4.19. en 4.20.,
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.023,53, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
ten aanzien van de vorderingen van Dexia:
5.6.
wijst de vordering af,
5.7.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil,
ten aanzien van alle vorderingen:
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: BF