ECLI:NL:RBAMS:2024:906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/330865-23 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtstaat en eerlijk proces

Op 31 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Gorzów Wielkopolski. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 8 december 2023 is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, is gedetineerd in Nederland en heeft de Poolse nationaliteit. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, terwijl de officier van justitie stelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de situatie zoals bedoeld in artikel 12 onder b OLW zich voordoet, omdat de opgeëiste persoon in hoger beroep is verdedigd door een gemachtigde advocaat.

De rechtbank heeft ook de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde overwogen, maar concludeerde dat er geen individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces is aangetoond. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/330865-23 (EAB II)
Datum uitspraak: 31 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 13 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 december 2023 door de
Regional Court in Gorzów Wielkopolski. 2nd Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 januari 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Referte

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
valid judgment of the Regional court in Gorzów Wielkopolski of
16 December 2022, amended by the judgment entered into by the Court of Appeal in Szczecin dated 27 September 2023, Reference number: II K 170/20 (Il AKz 129/23).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog 5 jaar, 9 maanden en 20 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit vonnis betreft de feiten zoals deze zijn omschreven in het EAB. [2]

5.Weigeringsgrond van artikel 12 OLW

Standpunten
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is nu voor wat betreft het proces in hoger beroep de situatie van artikel
12 onder b OLW zich voordoet.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB vermeldt onder b) dat op 16 december 2022 vonnis is gewezen door de
Regional Court in Gorzów Wielkopolskien dat het vonnis in eerste aanleg in hoger beroep is
amendeddoor
the Court of Appeal in Szczecinbij arrest van 27 september 2023. De opgeëiste persoon is ter zitting in eerste aanleg verschenen.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep waarbij het vonnis in eerste aanleg is gewijzigd, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [3]
De rechtbank zal gelet op het bovenstaande alleen de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit het op 10 januari 2024 gewijzigde EAB onder d) – ingesloten bij aanvullende brief van 11 januari 2023 – blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen ter zitting in hoger beroep maar dat de opgeëiste persoon terwijl hij op de hoogte was van de procedure in hoger beroep is verdedigd door een door hem gemachtigde advocaat, die ook het hoger beroep tegen het vonnis in eerste aanleg heeft ingesteld.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b OLW zich voordoet en dat derhalve de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:

1. Deelneming aan een criminele organisatie;

5. Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [6]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe het volgende aan dat:
- het onderzoek in Polen is uitgevoerd;
- het bewijsmateriaal zich in Polen bevindt;
- de vervolging en berechting reeds hebben plaatsgevonden in Polen en er thans een voor

tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ligt;

- het Openbaar Ministerie niet voornemens is vervolging voor de feiten in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten, het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Circuit Court in Gorzow Wielkopolski 2nd Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. Sloot en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.