ECLI:NL:RBAMS:2024:905

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
13/307236-23 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtstaat en verdedigingsrechten

Op 31 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Gorzów Wlkp. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB op 17 januari 2024 behandeld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op basis van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd.

De opgeëiste persoon betwistte de juistheid van de informatie in het EAB, met name dat hij in persoon was opgeroepen en dat hij door een gemachtigde raadsman was vertegenwoordigd. De officier van justitie stelde echter dat de informatie in het EAB betrouwbaar was en dat er geen aanwijzingen waren om aan de juistheid te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen tijdens de eerdere zittingen, maar dat hij wel op de hoogte was van de procedure en een advocaat had gemachtigd.

De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was en dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De rechtbank stelde vast dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden en besloot de overlevering toe te staan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/307236-23 (EAB I)
Datum uitspraak: 31 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 29 november 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 mei 2023 door de
Circuit Court in Gorzów Wlkp. 2nd Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 januari 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
Judgement in force by the District Court in Gorzów Wielkopolski as of
6 July 2021, reference II K. 943/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog 10 maanden, 3 weken en 2 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond van artikel 12 OLW

Standpunt raadsman
De opgeëiste persoon heeft onvoldoende zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen omdat hij betwist wat in het EAB staat vermeld, namelijk dat hij in persoon is opgeroepen voor de zitting en dat hij door een gemachtigde raadsman is vertegenwoordigd. Op grond hiervan is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing en dient de overlevering te worden geweigerd.
Standpunt officier van justitie
Op grond van de in het EAB verstrekte informatie doen zich de situaties voor als bedoeld in artikel 12 onder a en b OLW zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Er dient op basis van het vertrouwensbeginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de in het EAB verstrekte informatie nu er zich in het dossier geen aanwijzingen bevinden die aanleiding geven van dit beginsel af te wijken. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB onder d) staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen gedurende het proces dat tot het vonnis heeft geleid. Voorts staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zittingen en hij op de hoogte was van de procedure. Bovendien staat vermeld dat de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van de procedure, een advocaat heeft gemachtigd die hem ook daadwerkelijk ter zitting heeft vertegenwoordigd en aanwezig is geweest om de verdediging te voeren. In de toelichting onder d.2. staat ten slotte vermeld dat de opgeëiste persoon gedetineerd was op het moment dat de zittingen in zijn zaak plaatsvonden maar dat hij niet wenste te verschijnen.
De rechtbank gaat - behoudens uitzonderingen - op grond van het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van deze informatie. Door de verdediging zijn hier vraagtekens bij gezet, maar er zijn – mede gelet op het vertrouwensbeginsel – onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat aan de verstrekte informatie moet worden getwijfeld. De rechtbank verwerpt het verweer.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de situatie als bedoeld in artikel 12 onder a en b OLW zich voordoet en dat dus de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Circuit Court in Gorzow Wielkopolski. 2nd Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. P. Sloot en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (