ECLI:NL:RBAMS:2024:8773

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
13/341154-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 september 2023 in Amsterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die met een snelheid van 64 km/u boven de toegestane snelheid reed, heeft een fietser aangereden, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel, in de vorm van hersenletsel, heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ernstig tekort is geschoten in de voorzichtigheid die van verkeersdeelnemers verwacht wordt. Tijdens de zitting op 9 december 2024 heeft de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, de vordering gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. Verlaan, heeft betoogd dat het rijgedrag van de verdachte niet als roekeloos kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, maar niet van roekeloosheid. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met een voorwaardelijk deel van 60 uren en een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is de verdachte voor een jaar de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/341154-23
Datum uitspraak: 23 december 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van wat het slachtoffer [slachtoffer] en zijn raadsman mr. R. Toxopeus, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat op 1 september 2023 te Amsterdam door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.
De tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte reed 64 km/u te hard op een weg waar 30 km/u is toegestaan en kon daardoor niet meer tijdig reageren op de overstekende fietser [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). In dit geval is sprake van ernstige schuld van verdachte aan het ongeval.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft kort gezegd aangevoerd dat het verkeersgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig maar niet als roekeloos.
Oordeel van de rechtbank
Feitelijke toedracht
Op 1 september 2023 om ongeveer 03:00 uur in de nacht reed verdachte in een auto in Amsterdam over de Kinkerstraat, komende uit de richting van de Tweede Kostverlorenkade en gaande in de richting van de Bilderdijkkade. Verdachte was naar de sportschool geweest en zat, naar eigen zeggen, nog vol adrenaline. Hij hard harde muziek aan staan. Aangekomen bij de kruising met de Nicolaas Beetsstraat is verdachte met hoge snelheid tegen een hem op de Kinkerstraat uit tegengestelde richting tegemoet komende fietser, [slachtoffer] , aangereden die bezig was de Kinkerstraat over te steken en linksaf de Nicolaas Beetsstraat in wilde gaan. Op het moment dat verdachte [slachtoffer] zag, ongeveer één seconde voor de aanrijding, heeft hij nog geprobeerd te remmen en uit te wijken, maar kon hij een aanrijding niet meer voorkomen. [slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel) opgelopen.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan. Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in dc zin van deze bepaling. Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
Verdachte reed die nacht in de auto, een Mercedes, van zijn vader. Hij reed vaker in die auto en was ermee bekend dat het een snelle auto is met groot motorvermogen. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte vijf seconden voor het ongeval met zijn auto was opgetrokken tot een snelheid van ongeveer 94 km/u en vlak voor de aanrijding ongeveer 84 km/u reed. Eén seconde voor de aanrijding is de rem bediend, waardoor de snelheid van de auto ten tijde van de aanrijding 64 km/u bedroeg. Ter plaatse geldt een maximaal toegestane snelheid van 30 km/u. Verdachte wist dit maar heeft desondanks veel te hard gereden, op een plaats in de Amsterdamse binnenstad waar ook ’s nachts andere verkeersdeelnemers te verwachten zijn. Ook had hij harde muziek aanstaan wat er ook toe zal hebben bijgedragen dat zijn aandacht niet volledig op het verkeer was gericht. Dit alles maakte dat verdachte niet tijdig meer kon remmen of uitwijken toen hij zich plots geconfronteerd zag met het voor hem overstekende slachtoffer [slachtoffer] .
Conclusie
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte en de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden van het geval stelt de rechtbank vast dat verdachte ernstig tekort is geschoten in de voorzichtigheid die van verkeersdeelnemers verwacht wordt. Het verkeersongeval is daarmee te wijten aan zijn schuld.
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig, zeer onvoorzichtig tot roekeloos, dat geldt als de zwaarste vorm van schuld.
Onder roekeloosheid moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging of gedragingen van een verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl deze verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt. Artikel 5a lid 1 WVW 1994 beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft. [2]
De kern van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat hij gedurende vijf seconden direct voorafgaand aan de aanrijding de maximaal toegestane snelheid fors heeft overschreden, waardoor hij niet op tijd heeft kunnen afremmen en de aanrijding heeft plaatsgevonden. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze gedraging van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als roekeloos in de hiervoor bedoelde zin. Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 1 september 2023 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, daarmee rijdende over de Kinkerstraat, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Kinkerstraat, komende uit de richting van de Tweede Kostverlorenkade en gaande in de richting van de Bilderdijkkade,
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte reed met een snelheid die veel hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 30 kilometer per uur,
- terwijl voornoemde [slachtoffer] verdachte tegemoet kwam rijden en links afsloeg richting de Nicolaas Beetsstraat,
verdachte heeft zich bij het naderen van het kruispunt met de Nicolaas Beetsstraat niet, althans niet tijdig, vergewist dat de weg vrij was van enig kruisend verkeer,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl verdachte ongeveer 5 seconden voor de aanrijding ongeveer 94 kilometer per uur had gereden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen, waarvan een gedeelte, groot 40 uren, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en waaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (OBM) voor de duur van één jaar.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het opleggen van een straf rekening te houden met (samengevat) de psychische problemen van verdachte. Een behandeling als voorgesteld door de reclassering zal voor hem evenzeer als straf worden gevoeld, en als bijkomend effect hebben dat hij enigszins uit zijn depressiviteit zal kunnen komen.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan [slachtoffer] ernstig hersenletsel heeft opgelopen. Verdachte heeft een onverantwoord risico genomen door met een snelheid van meer dan drie keer de maximaal toegestane snelheid ter plaatse door een straat in Amsterdam te rijden. Daardoor heeft verdachte veel te laat opgemerkt dat [slachtoffer] bezig was de weg over te steken en is hij tegen hem aangereden. Het slachtoffer heeft als gevolg van ernstig hersenletsel ruim een maand in coma gelegen en heeft door complicaties in het na-traject meerdere risicovolle operaties moeten ondergaan. Zijn leven is sinds het ongeval compleet veranderd en hij ondervindt tot op de dag van vandaag tal van beperkingen die maken dat hij nooit meer de oude zal worden, zoals ook blijkt uit zijn ter zitting voorgelezen verklaring.
De rechtbank heeft voor wat betreft de strafoplegging gekeken naar straffen die voor vergelijkbare gevallen door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd en naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die bij een situatie als deze (ernstige schuld aan het ongeval, geen middelengebruik vastgesteld en zwaar lichamelijk letsel) uitgaan van een taakstraf van 160 uur en een onvoorwaardelijke OBM voor de duur van één jaar.
Gelet op de ernstige overschrijding van de maximum snelheid acht de rechtbank een hogere taakstraf van 180 uur zoals door de officier van justitie geëist passend. Bovendien blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 oktober 2024, dat hij eerder in september 2023 al eens een strafbeschikking heeft gehad voor te hard rijden.
In verband met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze mede naar voren komen in het rapport van de reclassering (Inforsa) van 9 oktober 2024, zal de rechtbank echter een groter gedeelte daarvan, te weten 60 uur, in voorwaardelijke vorm opleggen. Daaraan zullen naast de algemene voorwaarde ook de bijzondere voorwaarden worden verbonden die door de reclassering worden geadviseerd. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte behandeling voor zijn psychische- en verslavingsproblematiek zal ondergaan. Er is sprake van langdurige psychische problematiek en daarmee samenhangende verslavingsproblematiek, waar verdachte zelf geen uitweg uit heeft kunnen vinden. Inmiddels lijkt verdachte echter het belang van hulp van buitenaf daarbij wel in te zien en heeft hij verklaard bereid te zijn zijn medewerking daaraan te verlenen. Naar inschatting van de rechtbank zal behandeling lange tijd in beslag kunnen gaan nemen, mogelijk ook langer dan twee jaar. De rechtbank zal daarom de proeftijd van het voorwaardelijke strafdeel op drie in plaats van op twee jaar bepalen.
Daarnaast acht de rechtbank in het kader van de verkeersveiligheid en ter voorkoming van recidive ook het opleggen van een OBM noodzakelijk. Deze bijkomende straf dient er mede toe verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 60 (zestig) uren, van deze taakstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de veroordeelde het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen bij FACT Inforsa/ de Waag of een soortgelijke zorgverlener in de reguliere GGZ, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk of onbetaald werk, met een vaste structuur.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Bijkomende straf
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2024.
[…]

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO5822 en van 29 april
2.Zie Hoge Raad 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1405.