ECLI:NL:RBAMS:2024:8772

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
13082617-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met snorfiets en fietser, aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 september 2022 te Amsterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder van een snorfiets, reed in het donker en onder slechte weersomstandigheden, waarbij hij een verkeersbord met een dwangpijl negeerde. Dit leidde tot een aanrijding met een tegemoetkomende fietser, die daardoor zwaar lichamelijk letsel opliep. Tijdens de zitting op 9 december 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en de verdediging van de verdachte, mr. T.S. Finken, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank heeft de schuld van de verdachte vastgesteld op basis van zijn gedragingen en de omstandigheden van het ongeval, en heeft geoordeeld dat er geen sprake was van medeschuld van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 110 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/082617-23
Datum uitspraak: 23 december 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 december 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.S. Finken, naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van wat het slachtoffer [slachtoffer] en haar raadsman mr. R.A.M. Koolen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat op 17 september 2022 te Amsterdam door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.
De tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft aanmerkelijke schuld aan het veroorzaken van het verkeersongeval. Hij reed als beginnend bestuurder op zijn scooter in het donker met slecht zicht als gevolg van de regen, aan de verkeerde kant van een dwangpijl én belijning een straat in, en heeft daarbij ook niet zoveel mogelijk rechts gehouden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde.
De ten laste gelegde gedragingen hangen zo nauw met elkaar samen dat verdachte feitelijk één verwijt wordt gemaakt, namelijk het langs de verkeerde kant het verkeersbord met de dwangpijl passeren. Er is sprake van een afwijkende verkeerssituatie, omdat de twee delen van de Tweede Constantijn Huygensstraat aan weerszijden van de Overtoom, niet precies in elkaars verlengde liggen, waardoor een verkeersdeelnemer niet rechtuit kan rijden maar een knik naar rechts moet maken. Daarnaast hebben harde regen, duisternis, grote verkeersdrukte en niet werkende verkeerslichten er waarschijnlijk toe bijgedragen dat verdachte het verkeersbord met daarop de dwangpijl heeft gemist. Het vanaf de Overtoom inrijden van de Tweede Constantijn Huygensstraat is toegestaan voor fietsers en snorfietsers. Verdachte ontkent op het voor aangeefster bestemde deel van de weg te hebben gereden. Dit blijkt ook niet uit de camerabeelden, waarop te zien is dat het ongeval plaatsvindt nadat verdachte rechts langs de middelste van de drie haaientanden is gereden. Verdachte heeft niet goed opgelet maar van de vereiste mate van schuld is geen sprake. Daarbij komt dat niet vast is komen te staan dat aangeefster aan de voorkant van haar fiets verlichting voerde, hetgeen volgens verdachte niet zo was. Dit maakte het voor verdachte een stuk lastiger om aangeefster te zien.
Oordeel van de rechtbank
Feitelijke toedracht
Op 17 september 2022 omstreeks 01:00 uur reed verdachte als bestuurder op zijn scooter (een snorfiets) over de Tweede Constantijn Huygensstraat te Amsterdam, komende uit de richting van de Eerste Helmersstraat en gaande in de richting van de Vondelstraat. Aangekomen bij de Overtoom stak verdachte de kruising over om zijn weg over de Tweede Constantijn Huygensstraat te vervolgen. Bij de ingang van die straat stond een verkeersbord D2 met een zogenaamde dwangpijl die aangaf dat de verhoging in het wegdek waarop het bord stond aan de rechterzijde diende te worden gepasseerd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij heel bekend is met het rijden in Amsterdam, en dat hij de verhoging met het verkeersbord aan het begin van de straat op dat moment ook had gezien.
Verdachte is de verhoging echter aan de linkerzijde gepasseerd en is vervolgens tegen een hem tegemoet rijdende fietser, [slachtoffer] , aangereden. [slachtoffer] is daardoor ten val gekomen en heeft zwaar lichamelijk letsel aan haar kaak en gebit opgelopen.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan. Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in dc zin van deze bepaling. Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
Het was donker ten tijde van het ongeval en het regende hard. Verdachte had daardoor, zo heeft hij ter zitting verklaard, slecht zicht, en moest af en toe om het windscherm van zijn scooter heen kijken om de weg voor hem goed te kunnen zien. In verband met het late tijdstip waren de verkeerslichten niet meer in werking.
Dit alles had voor verdachte aanleiding moeten zijn om grote voorzichtigheid in acht te nemen. Dit heeft hij niet gedaan. Verdachte koos ervoor om de verhoging in het wegdek niet aan de rechterkant maar aan de linkerkant te passeren waardoor hij op het weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer terecht kwam in plaats van op de voor hem bestemde rijstrook aan de rechterzijde van de weg. Op de camerabeelden is bovendien te zien dat verdachte ten tijde van het ongeval, vanuit zijn rijrichting gezien, enigszins links van het midden van het weggedeelte links naast de verhoging rijdt.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat sprake is van medeschuld van het slachtoffer doordat zij (mogelijk) geen licht voerde aan de voorkant van haar fiets, merkt de rechtbank het volgende op. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, schuld aan de zijde van de verdachte niet opheft. In zeer uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn. [2] De onvoorzichtigheid van de ander(en) moet dan zo groot zijn geweest dat de onvoorzichtigheid van de verdachte te gering wordt om schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op te leveren. Daarvan is in dit geval geen sprake, ook als vast was komen te staan dat het slachtoffer zonder voorlicht reed.
Conclusie
De rechtbank is, op grond van het voorgaande van oordeel dat het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is, omdat hij aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam is geweest.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 17 september 2022 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (snorfiets, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende over de Tweede Constantijn Huygensstraat, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en gebitsletsel, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Tweede Constantijn Huygensstraat, komende uit de richting van de Eerste Helmersstraat en gaande in de richting van de Vondelstraat,
- terwijl het regende en de weg vochtig was,
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder was,
verdachte heeft een in zijn rijrichting gekeerd bord D2 Bijlage 1 genegeerd, verdachte is dit bord immers voorbijgegaan aan een andere zijde dan de daarop aangebrachte naar rechts wijzende pijl aangaf,
verdachte heeft terwijl hij de Tweede Constantijn Huygensstraat in tegengestelde richting bereed, in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet zoveel mogelijk rechts gehouden,
verdachte is vervolgens tegen [slachtoffer] , aangereden,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 dagen, en tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (OBM) voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om bij een veroordeling voor artikel 5 WVW te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf (taakstraf en/of OBM). Verdachte heeft nog geen vaste woonplaats maar heeft mogelijk zicht op een betalende baan. Het opleggen van een geldboete zou de bestaande problematiek vergroten. Voor zijn werk dat deels bestaat uit het bezorgen van goederen heeft verdachte zijn rijbewijs nodig. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij een veroordeling voor artikel 6 WVW te volstaan met een deels voorwaardelijke taakstraf onder enkel de algemene voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte is op zijn snorfiets zonder enige aanleiding aan de verkeerde kant van de weg een straat ingereden. Hij heeft vervolgens niet voldoende opgelet en is tegen de hem tegemoetkomende fietser [slachtoffer] aangereden. [slachtoffer] heeft door het ongeval ernstige verwondingen aan haar kaak en gebit opgelopen en ondervindt daarvan tot op de dag van vandaag veel hinder. Zij heeft vele tandheelkundige behandelingen moeten ondergaan en zal er nog meer moeten ondergaan. Zij verkeert nog steeds in onzekerheid over de toekomst van haar gebit, zoals ook blijkt uit haar ter terechtzitting voorgelezen verklaring.
De rechtbank heeft voor wat betreft de strafoplegging gekeken naar straffen die voor vergelijkbare gevallen door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd en naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die bij een situatie als deze (aanmerkelijke schuld aan het ongeval, geen middelengebruik vastgesteld en zwaar lichamelijk letsel) uitgaan van een taakstraf van 120 uur en een onvoorwaardelijke OBM voor de duur van zes maanden.
Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedragingen en de gevolgen daarvan, ziet de rechtbank in beginsel geen reden om van die uitgangspunten af te wijken. Daarbij is ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze mede naar voren komen uit het door het Leger des Heils uitgebrachte reclasseringsadvies van 20 november 2024. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 oktober 2024 blijkt voorts dat verdachte niet recentelijk voor overtreding van de Wegenverkeerswet is veroordeeld.
In het kader van de verkeersveiligheid en ter voorkoming van verdere recidive acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Het door verdachte gestelde belang bij behoud van zijn rijbewijs in verband met eventuele toekomstige werkzaamheden is te onduidelijk en onvoldoende onderbouwd om hier in het kader van de strafoplegging rekening mee te houden.
De rechtbank komt op grond van deze uitgangspunten wel tot een lagere strafoplegging dan de door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank neemt in strafmatigende zin in aanmerking dat het procesverloop voor verdachte onzeker is geweest nu de vervolging voor artikel 6 WVW op bevel van het hof Amsterdam is ingesteld. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn omdat verdachte op 3 januari 2023 door de politie is gehoord en vanaf
dat moment rekening kon houden met verdere vervolging voor dit feit Niettemin is er sprake van een aanzienlijk tijdverloop. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf van 110 uren passend en gebode. Daarnaast vindt de rechtbank in het kader van de verkeersveiligheid en ter voorkoming van recidive het opleggen van een OBM voor de duur van zes maanden noodzakelijk, waarvan een gedeelte groot twee maanden van de OBM in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 110 (honderdtien) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
55 (vijfenvijftig) dagen.
Ontzegtverdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden van deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2024.
[…]

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004 ECLI:NL:HR:2004:AO5822 en van 29 april
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 29 oktober 2003, ECLI:NL:GHSHE:2003:AN8706