ECLI:NL:RBAMS:2024:8745

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
13/063402-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 16 oktober 2024, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door het Circuit Court of Gorzów Wielkopolski in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1980, die wordt aangeklaagd in Polen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen voortgezet, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de detentieomstandigheden in Polen zijn beoordeeld. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, maar dat er geen individueel reëel gevaar is aangetoond voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn gesteld voor het verkrijgen van aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met 60 dagen verlengd. De zaak zal opnieuw worden behandeld uiterlijk op 14 november 2024, om te beoordelen of er wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden die de overlevering kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/063402-22
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 12 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 september 2021 door
the Circuit Court of Gorzów Wielkopolski, Criminal Division Two(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 23 mei 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 23 mei 2024, in aanwezigheid van mr. mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd [2] en de gevangenhouding met gelijktijdige schorsing tot aan de uitspraak bevolen.
De tussenuitspraak van 6 juni 2024
De rechtbank heeft op 6 juni tussenuitspraak gewezen. Daarin is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit een garantie als bedoeld in artikel 6 OLW op te vragen en de onder 7.2 van die tussenuitspraak genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW met 30 dagen – ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt – verlengd onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 18 juni 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 18 juni 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW met dertig dagen verlengd en heeft de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW met dezelfde termijn verlengd.
De raadkamers van 2 en 30 augustus 2024
Tijdens de raadkamerzittingen op 2 en 30 augustus 2024 zijn de beslistermijnen telkens verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW en is de gevangenhouding telkens met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De zitting van 2 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 2 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Hij is vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid onder b, OLW met dertig dagen verlengd en heeft de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid , OLW met dezelfde termijn verlengd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 6 juni 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 6 juni 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW al beoordeeld. Deze overwegingen en beoordelingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 6 juni 2024 ten aanzien van een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW het volgende vastgesteld.
De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Circuit Public Prosecutorheeft op 10 juni 2024 de volgende garantie gegeven:
‘’With regard to […] a guarantee of returning Mr [opgeëiste persoon] so that he serves his custodial sentence within the Netherlands, I kindly inform that the person is returned in the case of conditionally surrendering the requested person by the executing state. Such procedure is covered by Article 607 j) of the Polish Code of Criminal Procedure, which implements the provision of Article 5 item 3 of the 2002/584/JHA Council Framework Decision of 13 June 2002 on the European Arrest Warrant and on the surrender procedures between Member States.’’
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU: Poolse rechtsstaat
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
5.2
Detentieomstandigheden in Polen
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [5]
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. De mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. [6]
Hierom heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 6 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon het onderzoek heropend en geschorst om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen met betrekking tot de Poolse detentieomstandigheden in
remand regimesaan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het Huis van Bewaring?
Zo ja, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, daaraan voorafgaand altijd toestemming zal moeten vragen?
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
Hoeveel vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) heeft de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel?
Bij de rechtbank zijn meerdere zaken aanhangig waarin zij het openbaar ministerie in de gelegenheid heeft gesteld de genoemde vragen te stellen. Het openbaar ministerie heeft er vervolgens voor gekozen deze vragen voor te leggen in één overleveringszaak (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon), met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en van een centrale autoriteit in Polen antwoorden te verkrijgen. In die bewuste zaak is op
1 oktober 2024 uitspraak gedaan. Het openbaar ministerie heeft laten weten de vragen pas hierna in elke andere Poolse vervolgingszaak voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, ondanks dat de rechtbank daartoe al opdracht heeft gegeven in haar tussenuitspraak van 6 juni 2024.
De rechtbank stelt vast dat de procedure in de zaak van de opgeëiste persoon daarmee al ruim zeven maanden voortduurt, waarvan in ruim vier maanden niets is gebeurd omdat de door de rechtbank geformuleerde vragen niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn voorgelegd.
De rechtbank stelt vast dat er geen antwoorden zijn ontvangen op de vragen die in de tussenuitspraak van 6 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon zijn gesteld, en dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan en zal zij een niet meer te verlengen redelijke termijn stellen om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen alsnog nadere informatie te verstrekken die het vastgestelde individuele gevaar wegneemt, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden dat reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten.
Hoewel het in deze fase normaliter niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat informatie met betrekking tot de hierboven in de vragen van de rechtbank genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden is opgetreden binnen de hierna te noemen redelijke termijn.
De rechtbank stelt hierbij een termijn van 30 dagen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden ontvangen. De vordering zal aan het einde van de termijn van 30 dagen dan wel uiterlijk binnen 10 dagen na afloop van de termijn van 30 dagen opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. Dit betekent dat de zaak uiterlijk 24 november 2024 weer op zitting zal worden geplaatst om na te gaan of een verandering in de omstandigheden is opgetreden.
Op basis van artikel 22, vierde lid onder c, OLW verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven en zal de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd;
BEPAALTdat de zaak uiterlijk 14 november 2024 (het einde van de redelijke termijn van 30 dagen) dan wel binnen tien dagen na 14 november 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland;
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid onder c, OLW met 60 dagen.
VERLENGTde gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW (onder voortzetting van de schorsing tot aan de volgende uitspraak).
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. C. Klomp en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van L.P. van Kessel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
4.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
5.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
6.Artikel 11, tweede lid, OLW.