5.2Detentieomstandigheden in Polen
De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen.
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. De mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten.
Hierom heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 6 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon het onderzoek heropend en geschorst om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen met betrekking tot de Poolse detentieomstandigheden in
remand regimesaan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het Huis van Bewaring?
Zo ja, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, daaraan voorafgaand altijd toestemming zal moeten vragen?
Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
Hoeveel vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) heeft de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel?
Bij de rechtbank zijn meerdere zaken aanhangig waarin zij het openbaar ministerie in de gelegenheid heeft gesteld de genoemde vragen te stellen. Het openbaar ministerie heeft er vervolgens voor gekozen deze vragen voor te leggen in één overleveringszaak (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon), met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en van een centrale autoriteit in Polen antwoorden te verkrijgen. In die bewuste zaak is op
1 oktober 2024 uitspraak gedaan. Het openbaar ministerie heeft laten weten de vragen pas hierna in elke andere Poolse vervolgingszaak voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, ondanks dat de rechtbank daartoe al opdracht heeft gegeven in haar tussenuitspraak van 6 juni 2024.
De rechtbank stelt vast dat de procedure in de zaak van de opgeëiste persoon daarmee al ruim zeven maanden voortduurt, waarvan in ruim vier maanden niets is gebeurd omdat de door de rechtbank geformuleerde vragen niet aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn voorgelegd.
De rechtbank stelt vast dat er geen antwoorden zijn ontvangen op de vragen die in de tussenuitspraak van 6 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon zijn gesteld, en dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeniet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan en zal zij een niet meer te verlengen redelijke termijn stellen om de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen alsnog nadere informatie te verstrekken die het vastgestelde individuele gevaar wegneemt, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden dat reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten.
Hoewel het in deze fase normaliter niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat informatie met betrekking tot de hierboven in de vragen van de rechtbank genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden is opgetreden binnen de hierna te noemen redelijke termijn.
De rechtbank stelt hierbij een termijn van 30 dagen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden ontvangen. De vordering zal aan het einde van de termijn van 30 dagen dan wel uiterlijk binnen 10 dagen na afloop van de termijn van 30 dagen opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. Dit betekent dat de zaak uiterlijk 24 november 2024 weer op zitting zal worden geplaatst om na te gaan of een verandering in de omstandigheden is opgetreden.
Op basis van artikel 22, vierde lid onder c, OLW verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven en zal de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW.