ECLI:NL:RBAMS:2024:859

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
23/456
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-uitkering bij verlate aanvraag en risico van de aanvrager

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2024, zaaknummer AMS 23/456, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.B.A. Willering, had haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend, maar deze was door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afgewezen. De rechtbank had eerder een uitspraak gedaan op 7 april 2022, waarin het beroep van eiseres gegrond werd verklaard en het besluit van 3 december 2021 werd vernietigd. Echter, in het bestreden besluit van 22 december 2022 werd het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de onduidelijkheid over de medische situatie van eiseres op haar achttiende verjaardag voor risico van de aanvrager komt, aangezien zij haar aanvraag elf jaar na haar achttiende levensjaar had ingediend. Eiseres had aangevoerd dat zij op haar achttiende niet in staat was om te werken, maar de rechtbank stelde vast dat de medische gegevens die beschikbaar waren, voornamelijk betrekking hadden op een periode na haar achttiende verjaardag. De verzekeringsarts had alle relevante stukken bestudeerd, maar kon geen objectieve medische gegevens vinden die de arbeidsmogelijkheden van eiseres op haar achttiende konden vaststellen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding bestond voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, in aanwezigheid van griffier mr. N.J.A. van Eck. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om haar een uitkering toe te kennen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 juli 2021 afgewezen. Met het besluit van 3 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Met de uitspraak van 7 april 2022 [1] heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van 3 december 2021 vernietigd. Verweerder heeft vervolgens met het bestreden besluit van 22 december 2022 het bezwaar van eiseres met een gewijzigde motivering opnieuw ongegrond verklaard
1.3.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2024. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of eiseres op
[datum] 2009, de dag waarop zij achttien is geworden, arbeidsongeschikt was. De vaststelling van de arbeidsmogelijkheden van eiseres op die datum is moeilijk, omdat sprake is van een laattijdige aanvraag. Eiseres heeft de aanvraag om een Wajong-uitkering namelijk elf jaar na haar achttiende levensjaar ingediend. Voor zover door tijdsverloop de medische situatie zoals die op [datum] 2009 was niet meer goed is vast te stellen, komt dat voor risico van degene die de late aanvraag indient [2] , dus in dit geval voor dat van eiseres.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij op haar achttiende leeftijd niet in staat was om te werken. Zij heeft haar standpunt onderbouwd met medische stukken. Op zitting heeft zij daarbij in het bijzonder gewezen op het feit dat zij in maart 2011 de klachten waardoor zij arbeidsongeschikt is bij de huisarts heeft genoemd.
5. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts alle stukken heeft bestudeerd en meegenomen bij zijn medische beoordeling. De rechtbank volgt de conclusie van de verzekeringsarts dat uit deze medische stukken de arbeidsmogelijkheden van eiseres op
[datum] 2009 niet kunnen worden vastgesteld. De meeste medische gegevens gaan namelijk over de situatie van eiseres ruim na haar achttiende verjaardag. Dat geldt ook voor de klachten van maart 2011 die de huisarts heeft genoteerd. Uit de gegevens van de huisarts rond de achttiende verjaardag van eiseres, blijken geen klachten waardoor zij op die leeftijd niet zou hebben kunnen werken.
6. Eiseres heeft in haar beroep en op de zitting toegelicht dat zij die klachten rond haar achttiende wel had, maar door de druk van haar familie daar niet mee naar buiten kon komen. Het is niet dat de rechtbank haar daarin niet gelooft, maar verweerder moet op basis van objectieve medische gegevens vast kunnen stellen wat de arbeidsmogelijkheden van eiseres waren. Als hiervoor al gezegd gaat het hier om een verlate aanvraag en daarom komt de onduidelijkheid over de medische situatie van eiseres op haar achttiende verjaardag voor haar risico.
7. Eiseres wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat zij niet is gezien door een verzekeringsarts. Van belang is namelijk de medische situatie van eiseres in november 2009. Verweerder heeft afdoende toegelicht dat door het tijdsverloop een fysiek spreekuur geen toegevoegde waarde meer heeft en volstaan kan worden met een dossierstudie [3] . Een situatie die strijdig is met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021 [4] doet zich dan ook niet voor.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Bij deze uitkomst bestaat voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier, op 30 januari 2024.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2103.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240.
3.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 november 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2247
4.De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.