ECLI:NL:RBAMS:2024:8474

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 december 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
13-051353-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) in het kader van detentieomstandigheden en schending van grondrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB hervat na eerdere zittingen in 2024, waarbij de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon centraal stonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen. Ondanks herhaalde verzoeken om informatie aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden, zijn er geen antwoorden ontvangen. Hierdoor is het reeds vastgestelde individuele gevaar voor de opgeëiste persoon niet weggenomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 11, eerste lid, van de Overleveringswet (OLW) besloten geen gevolg te geven aan het EAB en heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Dit betekent dat de overleveringsprocedure is beëindigd en de overleveringsdetentie is opgeheven. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van de OLW toegepast en benadrukt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-051353-23
Datum uitspraak: 26 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 5 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 augustus 2021 door de
2nd Criminal Division of the Regional Court in Ostrołęka,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ;
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB is – na eerdere behandeling op de zittingen van 19 maart 2024 en 26 maart 2024 – hervat op de zitting van 11 juni 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Konya, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op de zitting van 19 maart 2024 met 30 dagen verlengd. [2] Op de zitting van 26 maart 2024, bij tussenuitspraak van 9 april 2024 en op de zitting van 11 juni 2024 is deze beslistermijn nogmaals telkens met dertig dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW. [3] Ter zitting van 26 maart 2024 is de gevangenhouding bevolen. Bij tussenuitspraak van 9 april 2024 en ter zitting van 11 juni 2024 is verder de gevangenhouding van de opgeëiste persoon verlengd met telkens dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak van 25 juni 2024 [4]
Bij tussenuitspraak van 25 juni 2024 is onder meer geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het onderzoek is heropend en geschorst om via de officier van justitie nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering nogmaals met 30 dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid (oud), OLW), onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Raadkamers van 23 augustus 2024 en 18 september 2024
Op de raadkamerzittingen van 23 augustus 2024 en 18 september 2024 is – in afwachting van nadere informatie uit Polen omtrent de detentieomstandigheden – de beslistermijn telkens verlengd met 30 dagen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
De zitting van 8 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 8 oktober 2024, in aanwezigheid
van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan
door zijn raadsman mr. J.X. ten Velden (waarnemend voor mr. S. Konya), beiden advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak van 22 oktober 2024 [5]
Bij de tussenuitspraak van 22 oktober is onder meer geconcludeerd dat sprake is van een individueel reëel gevaar voor de opge
ëiste persoonvan schending van zijn grondrechten nu hij na overlevering in het
remand regimein Polen zal terechtkomen.
Het onderzoek is heropend en geschorst en waarbij de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW heeft aangehouden, aangezien de mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden dit reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten, waarbij de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn is vastgesteld op maximaal 30 dagen. Daarnaast is de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, aanhef en onder c, OLW met 60 dagen verlengd en onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 26 november 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB – met toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 26 november 2024 in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie.
De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. S. Konya en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraken van 9 april 2024 en 25 juni 2024

Bij tussenuitspraak van 9 april 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en
inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten. Deze overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bij tussenuitspraak van 25 juni 2024 heeft de rechtbank (onder meer) geoordeeld over artikel
11 OLW in combinatie met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU.
De rechtbank beschouwt ook deze overwegingen als herhaald en ingelast in deze uitspraak.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 5 van de tussenuitspraak van 9 april 2024 en naar die onder punt 5 van de tussenuitspraak van 25 juni 2024. De rechtbank heeft in die laatste tussenuitspraak overwogen dat sprake is van een algemeen gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank vragen geformuleerd om te kunnen beoordelen of er gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien het vastgestelde algemene gevaar
.De overwegingen uit voornoemde uitspraken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het Openbaar Ministerie heeft er na de tussenuitspraak van 25 juni 2024 voor gekozen om de vragen omtrent het onderzoek naar een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon niet direct aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, maar deze vragen voor te leggen in één andere overleveringszaak, met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en in de hoop dat een centrale autoriteit in Polen antwoorden zou kunnen verstrekken die voor alle vergelijkbare zaken van belang zouden zijn. In alle overige zaken, waaronder deze, is de uitkomst in die ene
testcaseafgewacht. In die zaak is op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan. [6]
De rechtbank heeft geoordeeld dat – nadat op 7 augustus 2024 was vastgesteld dat voor die opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat – geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon alsnog is uitgesloten.
De rechtbank had in deze zaak op 7 augustus 2024 de redelijke termijn als bedoeld in artikel 11, vierde lid, OLW vastgesteld op 60 dagen.
Op 1 oktober 2024 is daarom geen gevolg gegeven aan het EAB en is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
De rechtbank heeft in deze uitspraak van 1 oktober 2024 (opnieuw) als kernpunt van het probleem gewezen op – kort gezegd – enerzijds het feit dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd (en niet 4 m2, zodat uitgegaan moet worden van persoonlijke ruimte tussen de 3 en 4 m2) en anderzijds op het feit dat hierbij als bijkomende slechte omstandigheid [7] wordt meegewogen dat voorlopig gedetineerden onvoldoende uren buiten de cel kunnen doorbrengen (gelet op onder meer de bevindingen zoals beschreven in het CPT-rapport van 22 februari 2024 [8] en het feit dat de verstrekte aanvullende informatie onvoldoende
garantiegeeft dat toch voldoende uren buiten de cel kunnen worden doorgebracht).
Bij tussenuitspraak van 22 oktober 2024 in deze zaak onder punt 4 is de rechtbank vervolgens tot het oordeel gekomen dat sprake is van een individueel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon aangezien er gelet op de aanpak van het Openbaar Ministerie op de zitting van 8 oktober 2024 logischerwijs nog geen antwoord is gekomen op de op 7 oktober 2024 gestelde vragen omtrent het onderzoek naar een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon in het
remand regimein Polen. De rechtbank heeft daarbij wel bepaald dat de mogelijkheid bestaat dat alsnog een wijziging van omstandigheden optreedt. De rechtbank heeft daarom de beslissing tot overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden en daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW een redelijke termijn vastgesteld van 30 dagen. De overweging onder punt 4 van de tussenuitspraak van 8 oktober 2024 dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toegelicht dat naar aanleiding van de uitspraak van 1 oktober 2024, op 7 oktober 2024 nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn gesteld. Nu hierop tot op heden geen antwoorden zijn gekomen dient de rechtbank het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de raadsman
Bij het uitblijven van antwoorden van de Poolse autoriteiten op de gestelde vragen over de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimedient door de rechtbank overeenkomstig de inhoud van de tussenuitspraak van 22 oktober 2024 geen gevolg te worden gegeven aan het EAB.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vragen die aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn voorgelegd zijn geformuleerd om te kunnen beoordelen of voor de individuele opgeëiste persoon het vastgestelde algemene gevaar kan worden weggenomen.
Nu er geen antwoorden op de gestelde vragen zijn ontvangen is het door de rechtbank reeds vastgestelde individuele gevaar niet weggnomen. Ook is niet op een andere manier gebleken van gewijzigde omstandigheden. Aan het EAB zal dan ook ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.
Dit betekent dat de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [9]

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

7.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie artikel 22, eerste en vijfde lid, OLW.
6.Rechtbank Amsterdam 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
7.Vergelijk Hof van Justitie, 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857, punt 75 (Dorobantu).
8.
9.Zie artikel 28, derde lid, OLW.