ECLI:NL:RBAMS:2024:8237

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
13-221110-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 december 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg van Waals-Brabant, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 oktober 2024, en de behandeling vond plaats op 12 december 2024. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek op 31 december 2024 hervat, waarbij direct uitspraak werd gedaan. De opgeëiste persoon, die de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.D. Roozemond.

De rechtbank heeft verschillende verweren van de raadsman verworpen, waaronder het verweer dat het EAB niet genoegzaam was en dat er een beroep op het ne bis in idem beginsel gedaan moest worden. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat de Belgische autoriteiten voldoende garanties hebben gegeven om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet aan onmenselijke of vernederende behandeling zal worden blootgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de feiten die in het EAB zijn omschreven, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in wapens. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet onevenredig bezwarend was voor de opgeëiste persoon en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een weigering van de overlevering rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-221110-24
Datum uitspraak: 31 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 17 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 oktober 2024 door de Rechtbank van Eerste Aanleg van Waals-Brabant, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 december 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.D. Roozemond, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
De rechtbank heeft de onderbreking van het onderzoek bevolen en medegedeeld dat het onderzoek zal worden hervat op de zitting van 31 december 2024 rond 12:15 uur waar de behandeling met toestemming van partijen unus zal worden gesloten en direct uitspraak zal worden gedaan.
De rechtbank heeft op 31 december 2024 met toestemming van partijen het onderzoek hervat in de stand waarin het zich voor de onderbreking op 12 december 2024 bevond.
De rechtbank heeft op 31 december 2024 het onderzoek gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek van 15 oktober 2024 (naar aanleiding van het aanhoudingsbevel bij verstek van 7 februari 2023 en het arrest van de Kamer van Inbeschuldigingstelling van 11 oktober 2024).
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het aanhoudingsbevel bij verstek niet rechtsgeldig is. Het EAB verwijst ook naar het aanhoudingsbevel bij verstek van 7 februari 2023. Dit diende als grondslag van het EAB dat in maart 2024 is ingetrokken. In die zaak was er sprake van een verstekvonnis, maar dit verstek is gezuiverd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het onderhavige EAB betreft een nieuw EAB dat is uitgevaardigd ten behoeve van de vervolging van de opgeëiste persoon in België, met als grondslag een nieuw aanhoudingsbevel (van een latere datum dan het aanhoudingsbevel dat aan het ingetrokken EAB ten grondslag ligt) en waarop bovendien nog niet eerder is beslist.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, zodat de overlevering moet worden geweigerd. Kortgezegd is de link die naar de opgeëiste persoon wordt gelegd niet voldoende onderbouwd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum, de rol van de opgeëiste persoon – die als dader wordt aangemerkt – en – hoewel dit niet is vereist – de wijze waarop ze bij de opgeëiste persoon als verdachte zijn gekomen. Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in België wordt verdacht, zal later in België moeten blijken.
Wat betreft het verweer van de raadsman inhoudende dat de opgeëiste persoon op basis van de feitsomschrijving niet aan de feiten kan worden gelinkt is de rechtbank van oordeel dat dit een bewijsverweer betreft. Een dergelijk verweer staat ter beoordeling aan de Belgische strafrechter en kan niet tot weigering van de overlevering leiden.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in wapens, munitie en explosieven;
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 18 november 2024 is daarom door
the judge d'instruction au Tribunal de Première Instance du Brabant Wallonten behoeve van de opgeëiste persoon een terugkeergarantie afgegeven. De opgeëiste persoon heeft op zitting verklaard geen beroep te doen op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank zal daarom artikel 6, eerste lid, OLW niet toepassen en de overlevering dus niet afhankelijk maken van de terugkeergarantie. Dit heeft tot gevolg dat de Belgische autoriteiten, in geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf, niet verplicht zijn de tenuitvoerlegging daarvan aan Nederland over te dragen.

6.Lopende vervolging in Duitsland voor hetzelfde feit

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het ne bis in idem beginsel volgens de raadsman niet door België bij de Duitse autoriteiten is geverifieerd.
Voor zover de raadsman daarmee een beroep heeft willen doen op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW, faalt dit verweer, reeds omdat deze bepaling alleen ziet op een vervolging in Nederland.
Nog daargelaten dat de omstandigheid dat een opgeëiste persoon mogelijk in een andere lidstaat dan de uitvaardigende en uitvoerende lidstaten kan worden vervolgd voor hetzelfde feit niet aan overlevering in de weg staat, overweegt de rechtbank nog het volgende. Uit het EAB blijkt dat de pleegplaats van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht Ittre (België) betreft, terwijl de plofkraak waarvoor de opgeëiste persoon volgens de raadsman mogelijk in Duitsland nog kan worden (dan wel is) vervolgd in Erkelenz (Duitsland) is gepleegd. Bovendien is de pleegdatum van de plofkraak waarvoor de overlevering in België wordt verzocht (zijnde 25 februari 2022) anders dan de pleegdatum van de plofkraak waarvan hij mogelijk in Duitsland wordt verdacht (namelijk 17 maart 2022). Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt onlosmakelijk is verbonden met het feit waarvoor de opgeëiste persoon mogelijk in Duitsland kan worden (dan wel is) vervolgd. Overigens is van een openstaande vervolging of veroordeling in Duitsland niet gebleken blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 november 2024 van de opgeëiste persoon.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

7.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat op dit moment een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [4]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 13 november 2024, afkomstig van het Diensthoofd bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie is gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Haren indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte.
Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze garantie niet voldoende bescherming biedt, omdat de gevangenis in Haren daarvoor te vol is. De overlevering moet daarom worden geweigerd, dan wel moet de behandeling van de zaak worden aangehouden om nadere vragen aan de Belgische autoriteiten te stellen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met voornoemde detentiegarantie het gevaar op een vernederende of onmenselijke behadeling voor de opgeëiste persoon is weggenomen, zodat de Belgische detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2022) [5] gaat de rechtbank aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de informatie in de verstrekte detentiegarantie. De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd doet hier niet aan af. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

8.Evenredigheid

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing van het evenredigheidsbeginsel aan het toestaan van de overlevering in de weg staat.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de afweging om een EAB uit te vaardigen is voorbehouden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. De Belgische rechter heeft in deze zaak de afweging gemaakt om een EAB uit te vaardigen. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Wat de raadsman heeft aangevoerd maakt dat niet anders. De keuze voor het uitvaardigen van een EAB door de Belgische autoriteiten gaat niet verder dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit – het voorkomen van straffeloosheid – te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 11 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg van Waals-Brabant, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland en Ç.H. Dede, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.