ECLI:NL:RBAMS:2024:8236

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
13-027541-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW en aanpassing van de straf in verband met het Nederlandse strafmaximum

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 december 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en had een verzoek ingediend voor een verzamelvonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de processen die tot de onderliggende vonnissen hebben geleid. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat de opgeëiste persoon zelf had verzocht om een verzamelvonnis en dat hij op de hoogte was van de procedures. Hierdoor heeft de rechtbank besloten om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat hem gelijkstelt met een Nederlander. De rechtbank heeft de opgelegde vrijheidsstraf, die het Nederlandse strafmaximum overstijgt, verlaagd tot een gevangenisstraf van één jaar en vier maanden. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd, maar gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de verlaagde straf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-027541-24
Datum uitspraak: 31 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 18 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 januari 2024 door
the Circuit Cout of Law in Świdnica,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [Geboorteplaats] (Polen) op [Geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 december 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.C. Cox, advocaat in Amersfoort en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
De rechtbank heeft de onderbreking van het onderzoek bevolen en medegedeeld dat het onderzoek zal worden hervat op de zitting van 31 december 2024 rond 12:15 uur waar de behandeling met toestemming van partijen unus zal worden gesloten en direct uitspraak zal worden gedaan.
De rechtbank heeft op 31 december 2024 met toestemming van partijen het onderzoek hervat in de stand waarin het zich voor de onderbreking op 12 december 2024 bevond.
De rechtbank heeft op 31 december 2024 het onderzoek gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final and enforceable judgment rendered by the District Court of Law in Wałbrzych, file reference number III K 1838/19, on the 21st of July 2020, in the wording given to it by the judgement rendered by the Circuit Court of law in Świdnica on the 1st of December 2020, file reference IV Ka 533/20. The combined judgment (cumulative sentence) became final and legally valid on the 1st of December 2020.
In het EAB is opgenomen dat aan het cumulatieve vonnis de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
judgement by the District Court of Law in Wałbrzych, file reference number III K 2111/18, on the 9th of September 2019. The Judgement became final and legally valid on the 17th of September 2019(hierna: vonnis 1);
judgement by District Court of law in Wałbrzych, file reference number III K 2097/18 On the 16th of April 2019. The judgement became final and legally valid on the 24th of April 2019(hierna: vonnis 2);
judgement by the District Court of Law in Wałbrzych, file reference number III K 1460/18, on the 12th of February 2019. The judgement became final and legally valid on the 20th of February 2019 (hierna: vonnis 3
);
judgement by the District Court of Law in Wałbrzych, file reference number III K 1509/18, on the 8th of January 2019. The dugement became final and legally valid on the 16th of January 2019 (hierna: vonnis 4
);
judgement by the District Court of Law in Wałbrzych, file reference number III K 1100/18, on the 22nd of November 2018. The judgement became final and legally valid on the 30th of November 2018 (hierna: vonnis 5
).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaren, elf maanden en zesentwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, dan wel dat de zaak moet worden aangehouden om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. Ten aanzien van het verzamelvonnis kan namelijk niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. De procedure in hoger beroep moet worden getoetst. De machtiging die de opgeëiste persoon in eerste aanleg heeft gegeven aan zijn advocaat geldt niet automatisch voor het hoger beroep en ook niet ten aanzien van een waarnemend stagiair, zodat geen sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW. Ook kan niet worden gesteld dat de opgeëiste persoon onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de Poolse autoriteiten, aangezien ten aanzien van het verzamelvonnis niet kan worden vastgesteld dat een adresinstructie aan de opgeëiste persoon is gegeven en de adresinstructie die in alle onderliggende vonnissen is gegeven zich niet tot het verzamelvonnis uitstrekt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Ten aanzien van het verzamelvonnis moet de procedure in hoger beroep worden getoetst, waarbij sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder b, OLW. Blijkens de aanvullende informatie van 25 november 2024 heeft de opgeëiste persoon op 4 november 2019 een machtiging gegeven aan zijn advocaat “
to handle the affairs related to the issue of combined judgment (cumulative sentence)”.Deze machtiging geldt ook ten aanzien van een waarnemend advocaat en verder is ambtshalve bekend dat deze machtiging zich ook uitstrekt ten aanzien van het hoger beroep. In alle onderliggende vonnissen heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie ontvangen, zodat van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden afgezien.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan het EAB een verzamelvonnis ten grondslag ligt, waaraan een vijftal onderliggende vonnissen ten grondslag liggen. Dit brengt mee dat zowel de onderliggende vonnissen, als het verzamelvonnis moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW, nu bij de onderliggende vonnissen onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd. Ook het verzamelvonnis valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW omdat daarin de duur van de straffen is gewijzigd en de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt.
Ten aanzien van het cumulatieve vonnis
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Nu uit het EAB blijkt dat de zaak definitief is afgedaan bij de beslissing van 1 december 2020 van
the Circuit Court of law in Świdnica, zal de rechtbank de beslissing in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de stukken en het verhandelde op zitting blijkt dat de opgeëiste persoon zelf heeft verzocht om een verzamelvonnis. Hij heeft daarbij zijn advocaat gemachtigd “
to handle the affairs related to the issue of combined judgment (cumulative sentence)”.De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de door hemzelf ingestelde procedure tot het verkrijgen van een verzamelvonnis, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Het had immers op de weg van de opgeëiste persoon gelegen om contact te blijven onderhouden met zijn advocaat over het (verdere) verloop van de procedure tot het verkrijgen van een verzamelvonnis of met de Poolse autoriteiten over de datum van de zitting. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op voornoemde punten op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest. De rechtbank ziet ten aanzien van het verzamelvonnis daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
Ten aanzien van onderliggende vonnissen 1 tot en met 4
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnissen terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 8 en 25 november 2024 volgt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoren in het vooronderzoek in Polen steeds is gehoord en dat hij toen ook een adresinstructie heeft gehad om eventuele adreswijzigingen door te geven, waarbij hij is gewezen op de gevolgen van het nalaten daarvan. De oproepingen zijn steeds verzonden naar het adres dat door de opgeëiste persoon is opgegeven ten behoeve van deze procedures.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedures tegen hem op de hoogte was en dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij de processen die tot deze vonnissen hebben geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet ten aanzien van de onderliggende vonnissen 1 tot en met 4 daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
Ten aanzien van onderliggend vonnis 5
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB blijkt echter dat de opgeëiste persoon op 11 oktober 2018 in persoon is gedagvaard voor de zitting van 30 oktober 2018 en daarbij is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet verschijnt. Hoewel de behandeling op 30 oktober 2018 is aangehouden tot de behandeling van 22 november 2018, is vermeld dat op de zitting van 22 november 2018 het onderzoek enkel is gesloten waarbij uitspraak is gedaan, zodat op deze zitting geen verdedigingsrechten meer zouden worden uitgeoefend. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing ten aanzien van onderliggend vonnis 5.
Concluderend staat artikel 12 OLW, zowel ten aanzien van het verzamelvonnis als de onderliggende vonnissen, niet aan overlevering in de weg.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is – met de verdediging en officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 11 december 2024 volgt dat de omschreven strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder rubriek 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
Derhalve vindt overeenkomstig artikel 6a, derde lid, OLW verlaging van de opgelegde vrijheidsstraf tot dat strafmaximum plaats. Ingevolge artikel 9, eerste lid, in samenhang met artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994 staat op overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 een gevangenisstraf van maximaal één jaar. Nu de opgeëiste persoon meermalen voor dit feit is veroordeeld kan voornoemd strafmaximum gelet op de samenloopregeling van artikel 57 Wetboek van Strafrecht met één derde worden verhoogd tot een gevangenisstraf van één jaar en vier maanden.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale, taalkundige, culturele, sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de hiervoor bedoelde verlaagde vrijheidsstraf, met achtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 9 en176 van de Wegenverkeerswet 1994, 57 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Cout of Law in Świdnica,Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland, die blijkens overweging 5 is verlaagd tot een gevangenisstraf van één jaar en vier maanden.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland en Ç.H. Dede, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (