3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, dan wel dat de zaak moet worden aangehouden om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. Ten aanzien van het verzamelvonnis kan namelijk niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. De procedure in hoger beroep moet worden getoetst. De machtiging die de opgeëiste persoon in eerste aanleg heeft gegeven aan zijn advocaat geldt niet automatisch voor het hoger beroep en ook niet ten aanzien van een waarnemend stagiair, zodat geen sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW. Ook kan niet worden gesteld dat de opgeëiste persoon onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de Poolse autoriteiten, aangezien ten aanzien van het verzamelvonnis niet kan worden vastgesteld dat een adresinstructie aan de opgeëiste persoon is gegeven en de adresinstructie die in alle onderliggende vonnissen is gegeven zich niet tot het verzamelvonnis uitstrekt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Ten aanzien van het verzamelvonnis moet de procedure in hoger beroep worden getoetst, waarbij sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder b, OLW. Blijkens de aanvullende informatie van 25 november 2024 heeft de opgeëiste persoon op 4 november 2019 een machtiging gegeven aan zijn advocaat “
to handle the affairs related to the issue of combined judgment (cumulative sentence)”.Deze machtiging geldt ook ten aanzien van een waarnemend advocaat en verder is ambtshalve bekend dat deze machtiging zich ook uitstrekt ten aanzien van het hoger beroep. In alle onderliggende vonnissen heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie ontvangen, zodat van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden afgezien.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan het EAB een verzamelvonnis ten grondslag ligt, waaraan een vijftal onderliggende vonnissen ten grondslag liggen. Dit brengt mee dat zowel de onderliggende vonnissen, als het verzamelvonnis moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW, nu bij de onderliggende vonnissen onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd. Ook het verzamelvonnis valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW omdat daarin de duur van de straffen is gewijzigd en de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt.
Ten aanzien van het cumulatieve vonnis
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.Nu uit het EAB blijkt dat de zaak definitief is afgedaan bij de beslissing van 1 december 2020 van
the Circuit Court of law in Świdnica, zal de rechtbank de beslissing in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de stukken en het verhandelde op zitting blijkt dat de opgeëiste persoon zelf heeft verzocht om een verzamelvonnis. Hij heeft daarbij zijn advocaat gemachtigd “
to handle the affairs related to the issue of combined judgment (cumulative sentence)”.De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de door hemzelf ingestelde procedure tot het verkrijgen van een verzamelvonnis, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Het had immers op de weg van de opgeëiste persoon gelegen om contact te blijven onderhouden met zijn advocaat over het (verdere) verloop van de procedure tot het verkrijgen van een verzamelvonnis of met de Poolse autoriteiten over de datum van de zitting. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit arrest heeft geleid, dan is hij op voornoemde punten op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest. De rechtbank ziet ten aanzien van het verzamelvonnis daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
Ten aanzien van onderliggende vonnissen 1 tot en met 4
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnissen terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 8 en 25 november 2024 volgt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoren in het vooronderzoek in Polen steeds is gehoord en dat hij toen ook een adresinstructie heeft gehad om eventuele adreswijzigingen door te geven, waarbij hij is gewezen op de gevolgen van het nalaten daarvan. De oproepingen zijn steeds verzonden naar het adres dat door de opgeëiste persoon is opgegeven ten behoeve van deze procedures.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedures tegen hem op de hoogte was en dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij de processen die tot deze vonnissen hebben geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet ten aanzien van de onderliggende vonnissen 1 tot en met 4 daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
Ten aanzien van onderliggend vonnis 5
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB blijkt echter dat de opgeëiste persoon op 11 oktober 2018 in persoon is gedagvaard voor de zitting van 30 oktober 2018 en daarbij is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet verschijnt. Hoewel de behandeling op 30 oktober 2018 is aangehouden tot de behandeling van 22 november 2018, is vermeld dat op de zitting van 22 november 2018 het onderzoek enkel is gesloten waarbij uitspraak is gedaan, zodat op deze zitting geen verdedigingsrechten meer zouden worden uitgeoefend. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing ten aanzien van onderliggend vonnis 5.
Concluderend staat artikel 12 OLW, zowel ten aanzien van het verzamelvonnis als de onderliggende vonnissen, niet aan overlevering in de weg.