ECLI:NL:RBAMS:2024:8206

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
13-320930-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke feiten in Polen

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court of Zielona Góra in Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 10 december 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was en vertegenwoordigd door een advocaat, en dat hij op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. De raadsman voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moest worden, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting in hoger beroep. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was en dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank concludeerde dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen kon worden toegestaan, omdat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, ook onder de Nederlandse wetgeving vallen. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd en vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-320930-24
Datum uitspraak: 24 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 9 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 februari 2024 door
the Circuit Court of Zielona Góra, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 december 2024 in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Circuit Court of Zielona Góravan 16 augustus 2022, met kenmerk II K 50/22, in hoger beroep beoordeeld door
the Poznan Court of Appealbij arrest van 26 april 2023, met kenmerk II AKa 312/22.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaar, vier maanden en negen dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW dient te worden geweigerd. Het hoger beroep is buiten medeweten van de opgeëiste persoon om ingesteld door een advocaat. De opgeëiste persoon stelt dat hij niet is opgeroepen voor de procedure in hoger beroep en daarom niet op de hoogte was van de zitting. Het adres dat genoemd wordt, is het adres van zijn vader in Polen: opgeëiste persoon noch zijn vader heeft op dit adres post ontvangen. De opgeëiste persoon heeft daarom zijn verdedigingsrechten niet kunnen uitoefenen.
Standpunt van de officier van justitie
Primair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van de in artikel 12, sub b, OLW genoemde omstandigheid, aangezien uit de aanvullende informatie van 24 oktober 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep en in die procedure is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat kan worden afgezien van de weigeringsgrond omdat de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven, een adresinstructie heeft ontvangen en de correspondentie ook daadwerkelijk is verstuurd naar het door hem opgegeven adres.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal dan ook alleen de procedure in hoger beroep toetsen aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Uit de aanvullende informatie van 24 oktober 2024 volgt dat de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is vertegenwoordigd door een toegevoegde advocaat. In eerste aanleg was de opgeëiste persoon wél aanwezig, mét deze advocaat. Deze advocaat heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg, waarna de opgeëiste persoon zelf de ontvangstbevestiging van het hoger beroepsschrift heeft opgehaald en hiervoor heeft getekend op 31 oktober 2022. Bovendien is in het d-formulier met betrekking tot de procedure in hoger beroep, zoals toegevoegd als bijlage bij de aanvullende informatie van 24 oktober 2024 aangekruist dat de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren gedurende dat proces en dat die advocaat ook daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon op dit punt is (met name in het licht van de overige omstandigheden) onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Hiermee is sprake van de situatie, als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW en is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW op deze procedure niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst feiten 1, 2 en 4 aan als vallend onder een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feiten 3 en 5 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 3 levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 5 levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet, artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Zielona Góravoor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp en L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (