ECLI:NL:RBAMS:2024:8205

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
13-100307-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten op 19 maart 2024, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1978 in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op de zitting van 10 december 2024, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. Zijn raadsvrouw heeft verklaard niet gemachtigd te zijn om namens hem te spreken. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, aangezien de opgeëiste persoon niet is verschenen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon een voorwaardelijke straf heeft gekregen, die is omgezet in een vrijheidsstraf van acht maanden wegens nieuwe veroordelingen tijdens de proeftijd. De officier van justitie heeft gepleit voor overlevering, en de rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedure die leidde tot de voorwaardelijke straf en dat de weigeringsgrond niet van toepassing is.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen schending van het recht op een eerlijk proces is aangetoond, ondanks de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank staat de overlevering toe, en deze uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-100307-24
Datum uitspraak: 24 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 14 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 maart 2024 door
the District Court in Koszalin II Criminal Department, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 december 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is – hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. Hij heeft zijn voornemen niet te verschijnen per e-mail aan de rechtbank gemeld, waarna hem nogmaals te kennen is gegeven dat hij wel moest verschijnen. Zijn raadsvrouw, mr. A.T. Segers, advocaat te Rotterdam, heeft verklaard door de opgeëiste persoon niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen. Nu de opgeëiste persoon ondanks de verplichting die hij hiertoe had, niet verschenen is op de zitting, is bij het bevel gevangenhouding geen gelijktijdige schorsing bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgmentvan
the Local Court in Drawsko Pomorskievan 1 maart 2021 met referentie II K 352/20. Uit het EAB blijkt dat bij dit vonnis een voorwaardelijke straf is opgelegd met een proeftijd van twee jaar en dat bij beslissing van het
Local Court in Drawsko Pomorskievan 7 maart 2023 tot de tenuitvoerlegging van deze straf is besloten. Uit de aanvullende informatie van 29 oktober 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat een tweetal vonnissen waarbij de opgeëiste persoon veroordeeld is voor feiten, begaan gedurende de proeftijd, tot de tenuitvoerlegging hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zeven maanden en vijf dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedure die heeft geleid tot de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf (het vonnis van
the Local Court in Drawsko Pomorskiemet kenmerk II K 352/20).
De vonnissen waarin de opgeëiste persoon veroordeeld is voor ‘triggerende feiten’ moeten eveneens getoetst worden aan artikel 12 OLW. Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 406/22 volgt uit de aanvullende informatie van 7 november 2024 dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen, daarbij een adres in Polen heeft opgegeven en dat de oproep voor de zitting ook daadwerkelijk naar het door hem opgegeven adres is gestuurd. Voor de tweede veroordeling met kenmerk II K 416/22 geldt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de zitting, maar dat artikel 12, sub c, OLW van toepassing is. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich voor die tweede veroordeling dan ook niet voor.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het EAB vast dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 1 maart 2021 door
the Local Court in Drawsko Pomorskie(met kenmerk II K 352/20). De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is ten aanzien van deze procedure niet aan de orde.
Als gevolg van twee veroordelingen voor strafbare feiten begaan gedurende de proeftijd is de tenuitvoerlegging van de aanvankelijk voorwaardelijke vrijheidsstraf op 7 maart 2023 bevolen door
the Local Court in Drawsko Pomorskie. De beslissing tot tenuitvoerlegging van 7 maart 2023 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4]
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [5] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. De rechtbank zal de twee procedures die in onderhavige zaak hebben geleid tot veroordelingen voor nieuwe strafbare feiten hierom ook toetsen aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
Vonnis vanthe District Court in Drawsko Pomorskievan 17 oktober 2022 met kenmerk II K 406/22
De rechtbank stelt op grond van de aanvullende informatie van 29 oktober 2024 vast dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – de beslissing is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren en acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 29 oktober 2024 en 7 november 2024 volgt dat de opgeëiste persoon op 26 mei 2022 tijdens een verhoor als verdachte in deze zaak een adresinstructie heeft ontvangen en hiervoor ook heeft getekend. Hij is er in het vooronderzoek onder meer op gewezen dat hij zijn adres moest opgeven waar correspondentie over de strafprocedure naartoe zou worden gezonden en dat een verzuim om naar het opgegeven adres gestuurde correspondentie op te halen tot gevolg zou hebben dat een aan het opgegeven adres verzonden oproeping als rechtsgeldig betekend zou worden beschouwd. Tijdens datzelfde verhoor heeft de opgeëiste persoon een correspondentieadres doorgegeven. Uit de aanvullende informatie van 13 november 2024 blijkt dat de oproep voor de zitting ook daadwerkelijk naar dit adres is gestuurd.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat de opgeëiste persoon minst genomen onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie in zijn strafzaak, zo hij niet al stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om hoger beroep in te stellen. Voor zover overlevering verband houdt met deze procedure, levert zij daarom geen schending van zijn verdedigingsrechten in.
Vonnis vanthe District Court in Drawsko Pomorskievan 17 september 2022 met kenmerk II K 416/22
Uit de aanvullende informatie van 29 oktober 2024 blijkt dat de rechtbank in Drawsko Pomorskie aan de opgeëiste persoon een
penal order judgement(strafbeschikking) heeft opgelegd zonder dat daar een zitting aan vooraf is gegaan. Het ging om een boete. De strafbeschikking is op 24 augustus 2022 aan hem in persoon uitgereikt. Bij de toezending van de strafbeschikking is hij gewezen op de mogelijkheid van bezwaar, alsmede op de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit dient te geschieden. De opgeëiste persoon heeft bezwaar gemaakt tegen de strafbeschikking, echter niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn. Op 8 september 2022 heeft hij in persoon de beslissing ontvangen dat zijn bezwaar niet in behandeling is genomen, omdat het te laat is ingediend. Daarbij is hij er weer op gewezen hoe hij daartegen kon klagen. Tegen deze afwijzingsbeslissing is hij vervolgens niet in beroep gegaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub c, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing op deze procedure.

4.Strafbaarheid: Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 9 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Koszalin II Criminal Departmentvoor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp en L.E. Poel, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (