ECLI:NL:RBAMS:2024:8204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
13-079655-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de overleveringsprocedure wegens onmenselijke detentieomstandigheden in Polen

Op 24 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door een Poolse rechter. De zaak betreft de overlevering van een persoon die in Nederland gedetineerd was, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Dit besluit is genomen op basis van de detentieomstandigheden in Polen, waar de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt op schending van zijn grondrechten. De rechtbank heeft in eerdere zittingen, waaronder op 16 mei en 6 november 2024, vastgesteld dat er een algemeen gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in Polen. Ondanks aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten, die stelden dat de opgeëiste persoon recht heeft op een uur wandelen per dag en toegang tot gemeenschappelijke ruimtes, heeft de rechtbank geconcludeerd dat deze garanties onvoldoende zijn om het risico op schending van de rechten van de opgeëiste persoon uit te sluiten. De rechtbank heeft daarom besloten geen gevolg te geven aan het EAB en de overleveringsprocedure te beëindigen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-079655-24
Datum uitspraak: 24 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 18 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2024 door een rechter van
the Circuit Court in Warsaw, VIII Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 2 mei 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 2 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor het einde van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
Tussenuitspraak 16 mei 2024 [3]
Bij tussenuitspraak van 16 mei 2024 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend onder gelijktijdige schorsing daarvan, voor het stellen van vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de omstandigheden waaronder preventief gehechten in Polen gedetineerd zijn, teneinde vast te kunnen stellen of sprake is van een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor personen die zich in Polen in voorlopige hechtenis bevinden.
Tevens heeft de rechtbank de beslistermijn ex 22, vijfde lid (oud), OLW met 30 dagen verlengd onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding ex artikel 27, derde lid, OLW.
Raadkamer 5 juni 2024
In raadkamer van 5 juni 2024 is op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW de beslistermijn met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid OLW.
Zitting 18 juni 2024
Op de zitting van 18 juni 2024 heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 16 mei 2024 in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid (oud), OLW opnieuw met 30 dagen verlengd, zonder de gevangenhouding gelijktijdig op grond van artikel 27, derde lid, OLW te verlengen. Dit laatste heeft tot gevolg dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor voortduring van de gevangenhouding.
De rechtbank heeft verder het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vijf, in het proces-verbaal opgenomen, vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
Zitting 6 augustus 2024
Op deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van de officier van justitie mr. K. van der Schaft, en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 18 juni 2024. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid (oud), OLW opnieuw met 30 dagen verlengd. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden in verband met de eerder door de rechtbank geformuleerde vragen.
Zitting 27 augustus 2024
Op deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 6 augustus 2024. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid (oud), OLW opnieuw met 30 dagen verlengd en het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden in verband met de eerder door de rechtbank geformuleerde vragen.
Zitting 1 oktober 2024
Op deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 27 augustus 2024. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid (oud), OLW opnieuw met 30 dagen verlengd en het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden in verband met de eerder door de rechtbank geformuleerde vragen.
Deze vragen zijn op 8 oktober 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld.
Zitting 23 oktober 2024
Ter zitting van 23 oktober 2024 heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 1 oktober 2024. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.M. Langereis, advocaat in Zoetermeer, die waarneemt voor mr. A.M.V. Bandhoe, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW opnieuw met 30 dagen verlengd.
Tussenuitspraak 6 november 2024 [4]
De rechtbank heeft op 6 november 2024 opnieuw een tussenuitspraak gewezen. Tevens is het onderzoek ter zitting heropend en geschorst waarbij de rechtbank een individueel gevaar heeft aangenomen en de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW heeft aangehouden. De rechtbank heeft de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn vastgesteld op maximaal 30 dagen. Daarnaast is de beslistermijn op grond van artikel 22, zesde lid, OLW met 60 dagen verlengd.
Zitting 10 december 2024
Ter zitting van 10 december 2024 heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van de officier van justitie, mr. M. al Mansouri, en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 23 oktober 2024. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank constateert dat in het proces-verbaal van de zitting van 23 oktober 2024 per abuis is vermeld dat de gevangenhouding van de opgeëiste persoon die eerder is verleend in het kader van de overlevering, is verlengd. De rechtbank heeft eerder geconstateerd dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor voortduring van de gevangenhouding. De opgeëiste persoon is momenteel uit anderen hoofde gedetineerd en bevindt zich niet in overleveringsdetentie, zoals hierboven ook vermeld.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraken van 16 mei 2024 en 6 november 2024

Bij tussenuitspraak van 16 mei 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en de inhoud van het EAB, alsmede de strafbaarheid van het feit. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Dat geldt eveneens voor hetgeen de rechtbank in de tussenuitspraken van 16 mei 2024 en 6 november 2024 ten aanzien van artikel 11 OLW betreffende de detentieomstandigheden in ‘
remand prisons’ heeft overwogen.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding

De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen onder punt 5. van de tussenuitspraak van 16 mei 2024 en punt 4. van de tussenuitspraak van 6 november 2024. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In het bijzonder brengt de rechtbank in herinnering dat ter zitting op 18 juni 2024 is geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. In de tussenuitspraak van 6 november 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat het vastgestelde algemene gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor personen die zich in Polen in voorlopige hechtenis bevinden ten aanzien van de opgeëiste persoon niet is weggenomen door de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit in onderhavige zaak. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Vervolgens heeft de rechtbank ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW een redelijke termijn van 30 dagen vastgesteld, waarbinnen door een wijziging van omstandigheden het bij tussenuitspraak van 6 november 2024 vastgestelde individuele gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon nog kan worden weggenomen.
Bij brief van 11 juni 2024 en ook bij brief van 20 november 2024 hebben de Poolse justitiële autoriteiten meegedeeld dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk in het huis van bewaring in
Warsaw-Sluzewiecof in
Warsaw-Białołękagedetineerd zal worden.
Bij brief van 20 november 2024 heeft
the Circuit Prosecutor’s Office in Warsawnogmaals aanvullende informatie verstrekt over de detentieomstandigheden in bovengenoemde instellingen. De brief vermeldt – onder meer – het volgende:
“1. In accordance with the provisions in force in the detention centre, the remand detainee shall benefit from the rest necessary for his health, in particular from the right to a one hour walk per day. The walk may be terminated ahead of schedule in the event that the convict violates the established manner of taking walks. […]
2. As a rule, the inmates have the possibility of taking advantage of classes organised in common rooms of the residential ward, in accordance with the timetable, for an hour, twice a week. From the information provided, it also follows that in the event the common room is free and an inmate wishes to use it outside the timetable, it shall be made available to him.”
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De Poolse autoriteiten melden in de aanvullende informatie van 20 november 2024 dat de opgeëiste persoon één uur per dag mag wandelen, en dat de gemeenschappelijke ruimte in het algemeen twee uur per week beschikbaar is. Dit is niet voldoende. Ook de informatie over de mogelijkheid tot (telefonisch) contact biedt onvoldoende garanties. De aanvullende informatie geeft onvoldoende antwoord op de gestelde vragen en ondervangt hiermee niet het vastgestelde individuele reële gevaar op mensonterende en vernederende behandeling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich eveneens op het standpunt dat onvoldoende concreet antwoord is gegeven op de gestelde vragen en dat hierom geen gevolg gegeven dient te worden aan het EAB. Het openbaar ministerie heeft de tussenuitspraak van 6 november 2024 – waarin de pijnpunten duidelijk zijn weergegeven – volledig laten vertalen en heeft deze aan de Poolse autoriteiten gestuurd met een uitgebreide toelichting. De aanvullende informatie van 20 november 2024 bevat bijvoorbeeld nog steeds niet een concreet aantal uren dat de opgeëiste buiten zijn cel kan doorbrengen buiten het genoemde uur dat hij mag wandelen per dag. Op basis van deze informatie kan de opgeëiste persoon niet overgeleverd worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zich binnen de in de tussenuitspraak van 6 november 2024 gestelde redelijke termijn een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) ten aanzien van de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten. De rechtbank is – met de raadsman en de officier van justitie - van oordeel dat de door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie van 20 november 2024 daartoe onvoldoende aanknopingspunten biedt. De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals de rechtbank in eerdere uitspraken heeft overwogen, is het kernpunt voor het aannemen van het voornoemde gevaar van mensenrechtenschending bij een gegarandeerd minimum van 3 m² - en niet meer dan 4 m² - aan persoonlijke ruimte, exclusief sanitair in een meerpersoonscel, steeds het aantal uren dat een voorlopig gehechte op cel doorbrengt geweest. [5] De tijd die in de cel wordt doorgebracht kan namelijk oplopen tot 23 uur per dag, zoals is vastgesteld in het rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment(CPT) van 22 februari 2024 (p. 25). De reactie van de Poolse autoriteiten op het CPT-rapport baarde in dit verband aanvullende zorgen. Die reactie hield namelijk in (p. 32):
“Being outside of the living cell, participating in activities and organized recreation are important factors in the prevention of the negative effects of isolation in a prison. It must be emphasized, however, that pretrial detention, due to its purpose, involves the necessity of rigorous isolation, the hardship of which is difficult to eliminate.”
De rechtbank zal hierna ten aanzien van de in deze zaak verstrekte aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten op de verschillende onderdelen van dit toetsingskader ingaan.
De persoonlijke ruimte op cel
Zoals overwogen in de tussenuitspraak van 6 november 2024 gaat de rechtbank er – op basis van de verstrekte aanvullende informatie van 21 oktober 2024 – van uit dat de opgeëiste persoon over tussen de 3 m2 en 4 m2 persoonlijke ruimte, exclusief sanitair, in een meerpersoonscel zal beschikken.
Het aantal uren buiten de cel
De rechtbank heeft in het kader van het onderzoek naar de vraag of er gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten onder meer gevraagd hoeveel uur per dag de opgeëiste persoon minimaal buiten zijn cel zou verblijven indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde vraag niet voldoende concreet is beantwoord. Zij verwijst hiervoor naar de aanvullende informatie van 20 november 2024, waarin onder andere wordt genoemd dat de opgeëiste persoon één uur per dag kan wandelen en als regel (“
as a rule”) de mogelijkheid geboden wordt activiteiten bij te wonen in de common rooms, dit alles volgens het rooster, ofwel twee keer per week gedurende één uur. Hierdoor is geen concrete hoeveelheid uren gegeven die de opgeëiste persoon buiten zijn cel zou mogen doorbrengen als hij aan alle activiteiten deelneemt. Bovendien is twee uur per week gedurende één uur een activiteit (als die al gegarandeerd zou zijn) onvoldoende. De Poolse autoriteiten hebben daarmee geen afdoende garantie gegeven.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op basis waarvan het reële gevaar voor de opgeëiste persoon van schending van artikel 4 van het Handvest binnen de door de rechtbank gestelde redelijke termijn is uitgesloten. Ten aanzien van de opgeëiste persoon is nog steeds slechts – kort gezegd – 3 m² aan persoonlijke ruimte gegarandeerd. Daarnaast is in onvoldoende mate gegarandeerd dat de opgeëiste persoon voldoende tijd buiten zijn cel kan doorbrengen.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank geen gevolg geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hierdoor wordt de overleveringsprocedure beëindigd. [6]

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten wordt op grond van artikel 11, vierde lid OLW in samenhang met artikel 28, derde lid, OLW geen gevolg gegeven aan het EAB.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 7 en 11 OLW.

7.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.Zie bijvoorbeeld: Rb. Amsterdam 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
6.Zie artikel 28, derde lid, OLW, zoals deze bepaling met ingang van 1 oktober 2024 luidt.