ECLI:NL:RBAMS:2024:6876

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
13.079.655-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Polen

Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in 1981 en gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor personen die in Polen in voorlopige hechtenis zijn. Dit gevaar is niet weggenomen voor de opgeëiste persoon, wat betekent dat de rechtbank de overlevering niet kan toestaan zonder dat de grondrechten van de opgeëiste persoon in gevaar komen. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, van de Overleveringswet (OLW) en een redelijke termijn van 30 dagen vastgesteld voor het verkrijgen van aanvullende informatie over de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft ook de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met 60 dagen, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld op 6 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna. De rechtbank heeft in eerdere zittingen vragen gesteld aan de Poolse justitiële autoriteiten over de detentieomstandigheden, maar de antwoorden waren onvoldoende om het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank heeft de zaak heropend en geschorst, in afwachting van verdere informatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.079.655-24
Datum uitspraak: 6 november 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 18 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2024 door een rechter van
the Circuit Court in Warsaw, VIII Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 2 mei 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 mei 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor het einde van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
Tussenuitspraak
Bij tussenuitspraak van 16 mei 2024 [3] heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend onder gelijktijdige schorsing daarvan, voor het stellen van vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de omstandigheden waaronder preventief gehechten in Polen gedetineerd zijn, teneinde vast te kunnen stellen of sprake is van een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor personen die zich in Polen in voorlopige hechtenis bevinden.
Tevens heeft de rechtbank de beslistermijn ex 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding ex artikel 27, derde lid, OLW.
Raadkamer 5 juni 2024
In raadkamer van 5 juni 2024 is op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid OLW.
Zitting 18 juni 2024
Op de zitting van 18 juni 2024 heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 16 mei 2024 in aanwezigheid van aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogenwind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW opnieuw met 30 dagen verlengd, zonder de gevangenhouding gelijktijdig op grond van artikel 27, derde lid, OLW te verlengen. Dit laatste heeft tot gevolg dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor voortduring van de gevangenhouding.
De rechtbank heeft verder het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vijf, in het proces-verbaal opgenomen, vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
Zitting 6 augustus 2024
Op deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van de officier van justitie mr. K. van der Schaft, en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 18 juni 2024. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW opnieuw met 30 dagen verlengd. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vijf, in het proces-verbaal opgenomen, vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
Zitting 27 augustus 2024
Op deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 6 augustus 2024. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW opnieuw met 30 dagen verlengd en het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de beantwoording van de gestelde vragen af te wachten.
Zitting 1 oktober 2024
Op deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 27 augustus 2024. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW opnieuw met 30 dagen verlengd en het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van de nog te stellen vragen die de rechtbank op 18 juni 2024 heeft geformuleerd.
Deze vragen zijn op 8 oktober 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld.
Zitting 23 oktober 2024
Ter zitting van 23 oktober 2024 heeft de rechtbank het onderzoek met instemming van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, en de opgeëiste persoon hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 1 oktober 2024. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.M. Langereis, advocaat in Zoetermeer, die waarneemt voor mr. A.M.V. Bandhoe, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de beslistermijn ex artikel 22, vijfde lid, OLW opnieuw met 30 dagen verlengd en het onderzoek ter zitting gesloten.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 16 mei 2024

Bij tussenuitspraak van 16 mei 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en de inhoud van het EAB, alsmede de strafbaarheid van het feit. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Dat geldt eveneens voor hetgeen de rechtbank in de tussenuitspraak ten aanzien van artikel 11 OLW betreffende de detentieomstandigheden in ‘
remand prisons’ heeft overwogen.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Polen

4.1
Inleiding
In haar tussenuitspraak van 16 mei 2024 heeft de rechtbank vragen gesteld in het kader van de
beoordeling of sprake is van een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor personen die zich in Polen in voorlopige hechtenis bevinden.
Bij uitspraak in een andere overleveringszaak, op 5 juni 2024, heeft de rechtbank een dergelijk algemeen gevaar aangenomen ten aanzien van alle personen die zich in Polen in voorlopige hechtenis bevinden. [4]
Op 11 juni 2024 hebben de Poolse justitiële autoriteiten de bij tussenuitspraak van 16 mei 2024 gestelde vragen beantwoord (voor zover van belang weergegeven):

(…) It should be noted that the Polish authorities are aware of the importance of maintaining a balance between the rights of pre-trial detainees and the obligations imposed on them. Moreover. the organization of educational and entertainment activities plays an important role in promoting the foundations of tolerance, equality, developing social relations and functioning in a group, observing rules, self-discipline and active leisure time.
In the Act, the Executive Penal Code explicitly refers to this in Article 135, according to which prisons create conditions for convicts to spend their free time appropriately. For this purpose, cultural and educational activities, physical education and sports are organized and social activity of convicts is stimulated. Moreover, in every prison there is, in particular, a book and newspaper rental for convicted persons and the possibility of using audio-visual devices in common rooms and for residential purposes, without the convicted person disturbing the established order in the prison by using these devices. In addition, this area of activity is dedicated to the provision 136 of the Code, which states that convicts can be allowed to form teams for cultural, educational, social and sports activities. (…)
As regards the time spent in detention centres for this type of activity - using Order No 21/2023 of the Director of the Warsaw-Sluzewiec Detention Centre of 17 July 2023- it should be pointed out that the time spent by detainees on walks, development activities (such as discussions on current topics, watching television programmes and film screenings, reading hooks and newspapers, sports and physical culture activities, services, religieus meetings, individual creative activities, inventor, artistic activities) in the aforementioned establishment was set at 08:00 - 18:25 (including a 45-minute meal break). In the case of walks of pre-trial detainees, in accordance with paragraph 25 of the Rules of Procedure, they take place under the supervision of an officer in a designated place in the open air, (…)
Responding to the issues concerning the number of visits granted to pre-trial detainees, it is necessary to cite the wording of Article 217( 1) of the Executive Penal Code, which states that a pre-trial detainee may obtain a visit after an order authorising a visit has been issued by the authority at whose disposal he remains. At the same time, the regulations in force in Poland give the pre-trial detainee the right to at least one visit per month with a loved one, (…). In practice, a minimum visitation order is usually issued during the initial period of imprisonment. The Public Prosecutor's Office shall take a decision in that regard, taking into account the interests of the ongoing proceedings.
Addressing the subject of space in a multi-person or single-person residential cell, the rule is that the area per sentenced person may not be less than 3 square meters (Article 110 of the Executive Penal Code), (…).
I would also like to inform you that [opgeëiste persoon] , if issued, will be placed in the Warsaw-Sluzewiec Pre-trial Detention Centre or the Warsaw-Białołęka Pre-trial Detention Centre. The decision on this matter will be taken by the court applying the detention."
In het proces-verbaal van de zitting van 18 juni 2024 heeft de rechtbank nadere, op de situatie van de opgeëiste persoon toegespitste, vragen gesteld.
Op 8 oktober 2024 heeft het IRC deze vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd, zij het dat de vraag “
3)Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?” (onderstreping door de rechtbank) niet geheel conform de vraagstelling van de rechtbank is gesteld.
De vragen zijn op 21 oktober 2024 beantwoord (voor zover van belang weergegeven):

(…) please kindly be advised that [opgeëiste persoon] , (…), after being transferred to the Republic of Poland, shall be placed in Warsaw-Sluzewiec custody suite or Warsaw- Białołęka custody suite.
In their facilities inmates have the possibility of taking advantage of cultural and educational activities being organised in the residential ward where they are accommodated. In practical terms, this means that competitions and common room activities are organized in accordance with the timetable. Inmates have the opportunity to use the common room of the residential ward, including the table tennis table, gymnastic mats, climbing frame and recreational exercise instruments. The use of the common room takes place according to the timetable, minimum twice a week, for one hour. In the event the common room is free and an inmate wishes to use it outside the timetable, it shall be made available to him.
Inside the aforementioned penitentiary units operates a library and a radio broadcasting centre. Books are delivered to residential cells on the basis of orders.
(…)
Circles of interest are also organised in accordance with the weekly timetable of cultural and educational, sports and general development activities, during which sports equipment is available.
The regulations also provide for those detained on remand to receive prizes in the form of a permission to attend cultural and educational activities more often, permits for longer visits, expungement of all or some disciplinary penalties, prize in kind or cash, praises, additional or langer walks.
There is no exact time limit set out in the suite for the in mate to spend outside his cell or on the number of activities during the day, which the inmate can attend.
As regards the use of phones by the inmates or participating in meetings with the next of kin or with the defence counsels, according to the information received inmates detained on remand are entitled to use a payphone to contact the defence counsel as well as their family and next of kin.
Inmates can use the payphone at least twice a week, from Monday to Sunday, between 8 a.m. and 6 p.m. (…). Inmate may use the payphone with prior consent of the disposing authority for the use of payphone (…). The permission to use the telephone or for a visit, shall be given by means of an order issued by the public prosecutor, immediately after the inmate submits the request in this regard.
The person detained on remand is entitled to at least one visit per month from an immediate family member.
The penitentiary units are not in a position to guarantee that the personal space made available to the inmate will be 4 square meters. I would like to point out that the space of a residential cell designated for one inmate in the detention facilities is 3 up to 4 square meters per person. The usable area of residential cells, which is taken into account when calculating purpose and capacity, is the area excluding doorways, radiator niches and the area of sanitary conveniences.
(…) In addition to the possibility of attending all kinds of cultural and educational activities, in particular he has the right to at least one hour walk (…).
4.2
Standpunten van de opgeëiste persoon en de officier van justitie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank geen gevolg aan het EAB moet geven. De detentieomstandigheden in ‘
remand prisons’ zijn zo slecht dat de opgeëiste persoon na overlevering aan detentieomstandigheden zal worden blootgesteld die in strijd zijn met artikel 4 Handvest. De raadsvrouw verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank in een andere overleveringszaak. [5]
De opgeëiste persoon heeft recht op één uur per dag wandelen en daarnaast twee uur per week buiten zijn cel. Meer tijd buiten de cel doorbrengen is een privilege. Verder kan hij circa één keer per maand bezoek ontvangen, mits daarvoor toestemming wordt verleend. Dat is te weinig gelet op punt 62 van het meest recente rapport van de CPT. Wat betreft de behandeling van een dergelijk verzoek wordt verwezen naar voornoemde uitspraak van de rechtbank. Er kunnen ten slotte geen garanties worden gegeven voor minimaal 4 m2 ruimte voor de opgeëiste persoon.
Gelet op het vorenstaande is sprake van een individueel gevaar op een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest en daarom moet geen gevolg aan het overleveringsverzoek worden gegeven.
De officier van justitie heeft hier tegenin gebracht dat de preventief gehechten minimaal twee keer per week aan culturele en educatieve activiteiten kunnen deelnemen in de
common room. Ook buiten het rooster om is het mogelijk om aan activiteiten deel te nemen als hierom wordt gevraagd. Er kan verder langer worden gewandeld en er zijn geen limieten voor de hoeveelheid activiteiten waaraan de preventief gehechten kunnen deelnemen.
De toestemming van de officier van justitie wordt onmiddellijk gegeven als een verdachte verzoekt om te telefoneren. De verstrekte informatie is concreet. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 1 oktober 2024 is in een andere zaak geen gevolg gegeven aan het EAB en is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ex artikel 23, tweede lid, OLW. [6]
De rechtbank heeft in die uitspraak (opnieuw) als kernpunt van het probleem gewezen op – kort gezegd – enerzijds het feit dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd (en niet 4 m2, zodat uitgegaan moet worden van persoonlijke ruimte tussen de 3 en 4 m2) en anderzijds op het feit dat hierbij als bijkomende slechte omstandigheid [7] wordt meegewogen dat voorlopig gedetineerden onvoldoende uren buiten de cel kunnen doorbrengen (gelet op onder meer de bevindingen zoals beschreven in het CPT-rapport van 22 februari 2024 [8] en het feit dat de verstrekte aanvullende informatie onvoldoende
garantiegeeft dat toch voldoende uren buiten de cel kunnen worden doorgebracht).
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak van 16 mei 2024 vragen gesteld naar aanleiding van voormeld CPT-rapport en heeft zij in haar proces-verbaal van
18 juni 2024 vragen gesteld over de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zou worden gedetineerd na een eventuele overlevering. Deze laatste vragen zijn gesteld in het kader van de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit, zoals door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest
Aranyosien
Căldăraruomschreven. [9]
Uit de beantwoording van die vragen blijkt dat niet gegarandeerd kan worden dat de opgeëiste persoon over tenminste 4 m2 ‘
personal space’ zal beschikken.
Verder is meegedeeld dat de opgeëiste persoon iedere dag één uur buiten kan wandelen. Weliswaar wordt in dit verband gesproken over “
at least”, maar niet is concreet weergegeven in welke situatie en hoe vaak hij (daadwerkelijk) meer dan één uur zou kunnen wandelen indien hij van deze gelegenheid gebruik zou willen maken.
Ook is toegezegd dat de opgeëiste persoon ingevolge een rooster twee keer per week één uur in de ‘
common room’ kan doorbrengen. Indien de opgeëiste persoon aangeeft dat hij buiten het rooster om van de ‘
common room’ gebruik wil maken dan is dat mogelijk (mits daar ruimte voor is), maar de rechtbank kan niet beoordelen of dat een realistische mogelijkheid is en, zo ja, hoeveel uren de opgeëiste persoon dan extra buiten zijn cel zou kunnen doorbrengen indien hij van deze gelegenheid gebruik zou willen maken.
Vast staat, kortom, dat de opgeëiste persoon één keer per dag een uur kan wandelen en twee keer per week een uur in de ‘
common room’ kan doorbrengen.
Verder mag de opgeëiste persoon tenminste twee keer per week gebruik maken van een betaaltelefoon, maar of dit in de praktijk altijd mogelijk is en hoe lang hij kan bellen is niet duidelijk. Ook heeft hij per gesprek de toestemming van de officier van justitie nodig die deze toestemming ‘
immediately’ na het indienen van het verzoek zal beoordelen. Niet is echter aangegeven in het antwoord van de Poolse justitiële autoriteiten welke criteria hiervoor gelden.
Ten slotte is ook de mededeling dat de opgeëiste persoon ‘
at least’ één keer per maand bezoek van een familielid kan ontvangen onvoldoende concreet.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het vastgestelde algemene gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor personen die zich in Polen in voorlopige hechtenis bevinden ten aanzien van de opgeëiste persoon niet is weggenomen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Dit betekent dat de rechtbank, conform het geschetste kader in het arrest
Aranyosien
Căldăraru, de tenuitvoerlegging van het overleveringsverzoek moet uitstellen. [10] Dit betekent dat de rechtbank de beslissing over de aanhouding zou moeten aanhouden ingevolge artikel 11, tweede lid, OLW.
De rechtbank ziet zich echter gesteld voor de vraag of er vanwege het tijdsverloop - de overleveringsprocedure is al op 18 maart 2024 aangevangen met de aanhouding van de opgeëiste persoon – nog wel een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten, zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hierbij is van belang dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet kan worden aangerekend dat er na 11 juni 2024 geen nieuwe informatie is verstrekt omtrent de detentieomstandigheden, aangezien de op 18 juni 2024 door de rechtbank gestelde vragen hierover pas op 8 oktober 2024 door het openbaar ministerie zijn gesteld. De formulering van de beantwoording door de uitvaardigende justitiële autoriteit d.d. 21 oktober 2024 laat ruimte voor de mogelijkheid dat binnen een door de rechtbank vastgestelde redelijke termijn nadere
garantiesworden gegeven teneinde het individuele gevaar zoals dat is vastgesteld voor de opgeëiste persoon weg te nemen.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aan en stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van 30 dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 6 december 2024) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een verandering in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
6 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna;
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW;
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met 60 dagen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.Rechtbank Amsterdam, 1 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6015.
7.Vergelijk Hof van Justitie, 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857, punt 75 (Dorobantu).
8.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016,
10.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016,