ECLI:NL:RBAMS:2024:8080

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
10981097
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na gebrekkige uitvoering van aannemingsovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, de heer [eiser], schadevergoeding van gedaagde, de heer [gedaagde], wegens gebreken in de uitvoering van werkzaamheden aan de gevel van zijn woning. Gedaagde heeft werkzaamheden verricht op basis van een aannemingsovereenkomst, maar eiser is van mening dat deze niet naar behoren zijn uitgevoerd. Na inschakeling van een deskundige, TOP Expertise, zijn er gebreken vastgesteld, en eiser vordert nu een schadevergoeding van € 12.932,20, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde betwist de gebreken en verzoekt de kantonrechter om een contra-expertise. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde in verzuim is en dat hij de schadevergoeding aan eiser moet betalen. De kantonrechter wijst de incidentele vordering van gedaagde af, omdat deze in strijd is met de goede procesorde. De kantonrechter concludeert dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat hij de door eiser gevorderde schadevergoeding moet betalen, inclusief de kosten van de deskundige en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10981097 \ CV EXPL 24-2611
Vonnis van 1 november 2024
in de zaak van
de heer
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
gedaagde in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.H. Bargeman,
tegen
de heer
[gedaagde],
handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende/gevestigd [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. S.W. Margetson.

1.De zaak in het kort

1.1.
[gedaagde] heeft werkzaamheden verricht aan de gevel van de woning van [eiser] . [eiser] vindt dat [gedaagde] dit niet goed heeft gedaan. [eiser] heeft een deskundige ingeschakeld om het werk van [gedaagde] te beoordelen. Die heeft gebreken in het werk geconstateerd. [gedaagde] heeft deze gebreken niet willen herstellen. [eiser] wil nu dat [gedaagde] zijn schade vergoedt. [gedaagde] is het hier niet mee eens. Hij wil dat de kantonrechter een andere deskundige vraagt om het werk te beoordelen.
1.2.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde] bedrag van € 12.932,20, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, aan [eiser] moet betalen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 februari 2024, met producties,
- de incidentele conclusie houdende deskundigenbericht van [gedaagde] ,
- de conclusie van antwoord in incident,
- het bericht van 2 mei 2024 van de kantonrechter aan partijen dat in de hoofdzaak zal worden beslist op de incidentele vordering van [gedaagde] ,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] ,
- het tussenvonnis van 4 juli 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 1 oktober 2024, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Daarna is vonnis bepaald.

3.De feiten in het incident en in de hoofdzaak

3.1.
Op 13 mei 2022 heeft [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) een offerte uitgebracht aan [eiser] voor werkzaamheden aan de buitengevel van de woning van [eiser] . De aanneemsom is € 10.500,00 inclusief btw. In de offerte is vermeld:

Renovatie woning incl schoorsteen, werkzaamheden; uithakken oude voegen, repareren metselwerk kopgevel (nieuwe stenen metselen), hogedrukreinigen, aanbrengen nieuwe voegen, impregneren.
[eiser] is akkoord gegaan met de offerte.
3.2.
[bedrijf] heeft op 15 mei 2022 aan [eiser] laten weten dat [gedaagde] de overeenkomst van [bedrijf] zal overnemen. Op 15 mei 2022 heeft [eiser] een bedrag van € 5.250,00 aan [gedaagde] betaald.
3.3.
Op 16 mei 2022 is [gedaagde] gestart met zijn werkzaamheden.
3.4.
Op 24 mei 2022 heeft [eiser] van [gedaagde] een overeenkomst ontvangen. Deze is gedateerd 13 mei 2022 en vermeldt:

Hierbij de offerte voor het restante werk aan uw gevel.
Hakken, voegen, impregneren en resterend overgebleven werk.
In de offerte is een aanneemsom van € 5.249,56 opgenomen. [eiser] heeft dit bedrag in twee delen betaald, te weten op 7 juni 2022 en 15 juni 2022.
3.5.
Op 20 juli 2022 heeft [eiser] [gedaagde] laten weten dat gebreken in het werk van [gedaagde] zijn geconstateerd. [eiser] heeft [gedaagde] verzocht uiterlijk op
17 augustus 2022 te bevestigen dat hij tot herstel zal overgaan. Hierna hebben partijen nog twee keer met elkaar gecorrespondeerd. Daarbij heeft [eiser] [gedaagde] verzocht de gebreken te herstellen en daarvoor termijnen gesteld. [gedaagde] heeft een deel van de gebreken betwist en meegedeeld dat hij een ander deel van de gebreken pas wilde herstellen na betaling van een meerwerkfactuur.
3.6.
Op 1 maart 2023 heeft TOP Expertise (hierna: TOP) in opdracht van [eiser] de werkzaamheden aan de gevels van de woning van [eiser] beoordeeld. [gedaagde] en twee van zijn werknemers zijn bij de opname van TOP aanwezig geweest en hebben een reactie gegeven op de door [eiser] aangewezen punten.
3.7.
Op 30 maart 2023 heeft TOP een rapport uitgebracht. Daarin constateert TOP dat er gebreken zijn in het door [gedaagde] verrichtte werk. TOP begroot de kosten van herstel van de gebreken op in totaal € 12.487,20 inclusief btw.
3.8.
Op 17 april 2023 heeft [eiser] [gedaagde] de gelegenheid gegeven uiterlijk op
18 mei 2023 de gebreken te herstellen. Daarbij heeft [eiser] aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van TOP van € 1.669,80.
3.9.
Op 3 juli 2023 heeft [eiser] aan [gedaagde] laten weten dat hij in verzuim is en aanspraak gemaakt op vergoeding van schade, waaronder de kosten van TOP. Ook verzoekt [eiser] [gedaagde] de helft van de kosten van de afvalcontainer van € 82,00 te betalen. Daarnaast heeft [eiser] aan [gedaagde] alsnog een voorwaardelijke termijn gegeven voor herstel van de gebreken.
3.10.
Op 11 juli 2023 heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht dat hij betwist in gebreke te zijn geweest of gekomen. Ook meldt [gedaagde] dat hij het niet eens is met de inhoud van het rapport van TOP omdat daarin meer dan het overeengekomen werk is beoordeeld. [gedaagde] bericht [eiser] daarnaast:

Uit de offerte blijkt dat de werkzaamheden strekten tot het uithakken van oude voegen en het aanbrengen van nieuwe, tot het reinigen en impregneren van de gevels en tot het repareren van het metselwerk van de kopgevel.
Tot slot bericht [gedaagde] [eiser] dat hij meerwerk heeft verricht en dat hij een contra-expertise wil laten uitvoeren.
3.11.
Hierna heeft [eiser] [gedaagde] nog tweemaal verzocht om betaling. [gedaagde] heeft niet aan dit verzoek voldaan.

4.Het geschil

In het incident

4.1.
[gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht een voorlopig deskundigenbericht te bevelen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident. [gedaagde] heeft hiervoor - samengevat - aangevoerd dat het rapport van TOP niet in samenspraak tussen partijen tot stand is gekomen, dat hij door [eiser] niet in de gelegenheid is gesteld een contra-expertise uit te voeren en dat hij zonder een contra-expertise geen inhoudelijk verweer kan voeren.
4.2.
[eiser] is het niet eens met de incidentele vordering en wil dat die wordt afgewezen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. [eiser] vindt dat het verzoek van [gedaagde] niet in incident kan worden voorgelegd en dat dit via een verzoekschriftprocedure had gemoeten. Daarnaast betwist [eiser] dat [gedaagde] geen verweer kan voeren zonder contra-expertise. [gedaagde] was bij de opname van TOP aanwezig en heeft zijn visie kunnen geven op de door [eiser] aangewezen punten. Deze visie heeft TOP besproken in haar rapport. Ook vindt [eiser] dat [gedaagde] vóór de procedure voldoende gelegenheid heeft gehad om een contra-expertise uit te voeren. Tot slot meent [eiser] dat [gedaagde] zelf deskundig is op de door hem uitgevoerde werkzaamheden, zodat het voor hem mogelijk moet zijn om op de bevindingen van TOP te reageren.
In de hoofdzaak
4.3.
[eiser] vordert - na eisvermindering - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 11.262,40 aan schadevergoeding voor de gebreken, met wettelijke rente vanaf het moment waarop [gedaagde] in verzuim is of vanaf dagvaarding. Daarnaast vordert [eiser] van [gedaagde] de kosten van TOP van € 1.669,80 en de helft van de kosten van de afvalcontainer van € 82,00, met wettelijke rente vanaf verzuim of dagvaarding. Tot slot vordert [eiser] vergoeding van € 1.073,03 aan buitengerechtelijke incassokosten met wettelijke rente en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.4.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiser] . Hij wil dat die worden afgewezen en dat [eiser] in de proceskosten wordt veroordeeld, met wettelijke rente.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In het incident

5.1.
De kantonrechter wijst de incidentele vordering van [gedaagde] tot het bevelen van een deskundigenbericht af omdat het verzoek in strijd is met de goede procesorde. Dat wordt hierna toegelicht.
De kantonrechter beoordeelt de incidentele vordering in deze procedure
5.2.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat zijn vordering moet worden gelezen als een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht op grond van artikel 202 lid
2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter heeft partijen voorgehouden dat een voorlopig deskundigenbericht in incident kan worden verzocht en hiervoor verwezen naar het arrest van 18 juli 2023 van het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2023:1309). De kantonrechter is van oordeel dat de incidentele vordering van [gedaagde] in deze procedure kan worden beoordeeld.
Incidentele vordering van [gedaagde] wordt afgewezen
5.3.
Een verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek kan een partij de mogelijkheid bieden op basis van het uit te brengen deskundigenrapport zekerheid te krijgen over de relevante feiten en omstandigheden en daarmee beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure door te zetten. Aan de rechter die oordeelt over zo’n verzoek komt geen discretionaire (vrije) bevoegdheid toe. De rechter zal het deskundigenonderzoek in eerste instantie laten uitvoeren, onder de voorwaarde dat het verzoek hierom terzake dienend en voldoende concreet is, en daarnaast feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden (zie het arrest van 30 maart 2018 van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2018:482, r.o. 3.3.2.). Dat is anders als de rechter op grond van de in de beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, dat sprake is van misbruik van bevoegdheid, of dat het verzoek moet worden afgewezen op grond van een ander zwaarwichtig bezwaar (zie het arrest van 19 december 2003 van de Hoge Raad,
NJ2004, 584).
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek van [gedaagde] in strijd is met de eisen van goede procesorde. Daarbij is het volgende van belang.
5.5.
De kantonrechter is allereerst van oordeel dat [gedaagde] geacht moet worden ook zonder contra-expertise een inhoudelijk verweer te kunnen voeren. [gedaagde] heeft het werk immers zelf uitgevoerd. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] desgevraagd ook gezegd dat hij zelf in staat is de door hem verrichtte werkzaamheden te beoordelen. Ook heeft hij naar voren gebracht dat hij beschikt over fotomateriaal van het werk, waaronder voor- en na-foto’s. [gedaagde] heeft deze naar eigen zeggen nog niet overgelegd omdat deze pas relevant zouden zijn als het rapport van de contra-expertise wordt uitgebracht.
5.6.
[gedaagde] is daarnaast, anders dan hij stelt, wel betrokken bij het rapport van TOP. [gedaagde] is op 1 maart 2023 met twee werknemers bij de opname van TOP aanwezig geweest en heeft de gelegenheid gehad zijn visie te geven. TOP heeft hiermee in haar rapport ook rekening gehouden.
5.7.
Het is tot slot niet komen vast te staan dat [eiser] [gedaagde] vóór de procedure geen gelegenheid heeft gegeven een contra-expertise uit te voeren. [gedaagde] heeft eenmaal - op 11 juli 2023 - aan [eiser] bericht dat hij dit zou willen. Weliswaar heeft [eiser] hier niet op gereageerd, maar het had in de gegeven omstandigheden op de weg van [gedaagde] gelegen [eiser] hier nog een keer op te wijzen. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, volgt naar het oordeel van de kantonrechter uit de berichten van [eiser] van na
11 juli 2023 niet dat [eiser] hem hiervoor geen gelegenheid wilde geven. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook aangegeven dat hij hiermee wel akkoord was gegaan.
5.8.
De kantonrechter is in de gegeven omstandigheden van oordeel dat het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek de procedure onnodig zou vertragen. Dit betekent dat de incidentele vordering van [gedaagde] wordt afgewezen omdat deze in strijd is met de goede procesorde.
In de hoofdzaak
Is [gedaagde] tekortgeschoten en moet hij schadevergoeding aan [eiser] betalen?
5.9.
De centrale vraag is of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de met [eiser] gesloten overeenkomst en de schade van [eiser] moet vergoeden. Daarbij is het uitgangspunt dat [gedaagde] volgens de overeenkomst met [eiser] verplicht is om zijn werkzaamheden volgens de eisen van goed en deugdelijk werk uit te voeren en zoals tussen partijen afgesproken. Als [gedaagde] dit niet doet, levert dat een tekortkoming op in de nakoming van zijn verbintenis uit de overeenkomst. [gedaagde] moet dan de schade vergoeden die is ontstaan door deze tekortkoming. De schadevergoeding is verschuldigd vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, dat hij vanaf 11 juli 2023 in verzuim is en aan schade
€ 12.932,20 aan [eiser] moet vergoeden. Het beroep van [gedaagde] op verrekening slaagt niet omdat niet kan worden vastgesteld dat [eiser] nog moet betalen voor meerwerk. De beslissing van de kantonrechter wordt hierna uitgelegd.
Omvang van de werkzaamheden en beoordeling daarvan door TOP
5.11.
[eiser] heeft zijn vordering gebaseerd op het rapport van TOP. [gedaagde] heeft aangevoerd dat het rapport van TOP niet juist is omdat TOP meer dan de overeengekomen werkzaamheden heeft beoordeeld. Afgesproken zou zijn dat hij alleen werkzaamheden aan de kopgevel zou verrichten. Volgens [gedaagde] valt al het andere door hem verrichtte werk buiten de overeenkomst, omdat het gratis is gedaan of om meerwerk gaat. Ook vindt [gedaagde] dat het rapport van TOP niet als onderbouwing van de vorderingen van [eiser] kan dienen omdat het niet in samenspraak tussen partijen is opgesteld.
5.12.
De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Partijen zijn in eerste instantie overeengekomen dat [gedaagde] werkzaamheden aan de kopgevel zou uitvoeren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter vastgesteld dat partijen daarna hebben afgesproken dat [gedaagde] de in de overeenkomst van 13 mei 2022 genoemde werkzaamheden voor de gehele woning zou uitvoeren. Dat heeft [gedaagde] ook gedaan. Alle door [gedaagde] verrichtte werkzaamheden vallen daarmee onder de overeenkomst en dit zijn ook de werkzaamheden die door TOP zijn beoordeeld. Dit wordt niet anders als vast zou komen te staan dat [gedaagde] een deel van zijn werkzaamheden heeft verricht in ruil voor de hulp van [eiser] om hem van een goede vermelding in de Google resultaten te voorzien. Verder geldt dat ook als de extra werkzaamheden zouden kwalificeren als meerwerk, deze onderdeel zijn van de overeenkomst. Op de vraag of sprake is van meerwerk wordt hierna onder 5.24 e.v. ingegaan. Zoals hiervoor onder r.o. 5.6 is vastgesteld, is [gedaagde] betrokken bij het opstellen van het rapport van TOP.
5.13.
De conclusie is dat TOP de overeengekomen werkzaamheden heeft beoordeeld en dat het rapport van TOP als onderbouwing voor de door [eiser] gestelde gebreken en gevorderde schade kan dienen.
Geconstateerde gebreken en door [eiser] gevorderde schade voor herstel daarvan
5.14.
[eiser] heeft in eerste instantie voor drie van de in het rapport van TOP genoemde gebreken schadevergoeding gevraagd:
- vervanging van de penanten van de achtergevel (schade: € 2.407,90),
- het herstellen van de voor- en zijgevel (schade: € 8.772,50),
- het opruimen van de valspecie en het aanbrengen van grint (schade: € 1.089,00).
De hoogte van de gevorderde schade is gelijk aan de kosten die TOP voor herstel heeft geraamd.
5.15.
Tijdens de zitting is vastgesteld dat [eiser] zelf heeft zorggedragen voor het opruimen van de valspecie en het aanbrengen van grind. [eiser] heeft daarom zijn vordering verminderd met € 1.089,00. Daarmee is beoordeling van het beroep van [gedaagde] op schuldeisersverzuim, dat zag op herstel van dit gebrek, niet meer aan de orde.
Vordering schade € 2.407,90 voor vervangen penanten achtergevel toewijsbaar
5.16.
[gedaagde] heeft tijdens de zitting erkend dat hij werk heeft verricht aan de penanten en dat dat voor een deel niet goed is gegaan. De door TOP geconstateerde gebreken zijn voor het overige door [gedaagde] onvoldoende betwist. Daarmee staat vast dat [gedaagde] op dit punt tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Hij moet als gevolg daarvan de door [eiser] geleden schade vergoeden.
5.17.
[gedaagde] heeft de hoogte van de kosten voor herstel van de penanten niet betwist. Dit betekent dat de door [eiser] gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking komt vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is. [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] vanaf 11 juli 2023 in verzuim is op grond van artikel 6:83 lid c van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] heeft in zijn bericht van die datum de gebreken en het rapport van TOP betwist. [eiser] meent dat hij daaruit mocht afleiden dat [gedaagde] in de nakoming van zijn verbintenis tot herstel tekort zou schieten. De kantonrechter volgt [eiser] hierin. [gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij het verzuim niet betwist. Daarmee is de vordering van [eiser] tot betaling van [gedaagde] van € 2.407,90 aan schade voor herstel van de penanten toewijsbaar.
Vordering schade € 8.772,50 voor herstellen voor- en zijgevel toewijsbaar
5.18.
[eiser] heeft, onder verwijzing naar het rapport van TOP, aangevoerd dat de voor- en zijgevel moeten worden hersteld omdat sprake is van voegwerk dat niet deugdelijk is aangebracht, stenen die uitsteken, stenen die zijn beschadigd, stenen die zijn afgebrokkeld en beschadiging van de vensterbank. [gedaagde] betwist dat hij stenen heeft beschadigd. Volgens hem is dit gebeurd bij isolatiewerkzaamheden aan de woning die zo’n dertig jaar geleden hebben plaatsgevonden.
5.19.
De gevorderde schade van € 8.772,50 is gebaseerd op verschillende gebreken (zie 5.18), waaronder beschadiging van de stenen. Alleen dit gebrek is tussen partijen in geschil. Op basis van het rapport van TOP is niet vast te stellen of de betreffende stenen door [gedaagde] zijn beschadigd. Er wordt alleen benoemd dat er stenen zijn beschadigd, maar niet wat de oorzaak daarvan is.
5.20.
De kantonrechter is echter van oordeel dat de gevorderde schade kan worden toegewezen zonder dat de oorzaak van de beschadigde stenen komt vast te staan. [eiser] heeft naar voren gebracht dat het repareren van de stenen onderdeel uitmaakt van de overeenkomst, waarin is opgenomen:
“(…)
repareren metselwerk(…)
(nieuwe stenen metselen)”.
Dat [gedaagde] dit zelf ook vond, volgt uit zijn bericht van 11 juli 2023 waarin hij aangeeft dat onderdeel van de overeenkomst het repareren van het metselwerk is. [gedaagde] had beschadigde stenen dus moeten herstellen, ongeacht of hij deze zelf had beschadigd of dat deze bij eerdere werkzaamheden waren beschadigd. Met de bevindingen van TOP staat vast dat [gedaagde] de beschadigde stenen niet heeft hersteld. Dit betekent dat [gedaagde] op dit punt tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
5.21.
[eiser] lijdt schade door deze tekortkoming omdat hij de beschadigingen nu door een ander moet laten herstellen. De herstelkosten zijn door TOP begroot op € 8.772,50, Dit bedrag is door [gedaagde] niet betwist. Voor het verzuim geldt wat hiervoor in r.o. 5.17 is geoordeeld. Uit de mededeling van [gedaagde] op 11 juli 2023 mocht [eiser] afleiden dat [gedaagde] tekort zou schieten in zijn verbintenis tot herstel en door [gedaagde] is het verzuim niet betwist. De vordering van [eiser] tot betaling door [gedaagde] van € 8.772,50 aan schade wordt daarom toegewezen.
Vordering tot betaling van de helft kosten van de afvalcontainer van € 82,00 toewijsbaar
5.22.
[eiser] vordert betaling van de helft van de kosten van de afvalcontainer, wat neerkomt op € 82,00. [gedaagde] heeft erkend dat hij dit bedrag moet betalen. Op de zitting heeft [gedaagde] gezegd dat hij de betaling heeft opgeschort omdat [eiser] de huur van de steiger niet voldeed. Dit heeft [eiser] betwist. [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat [eiser] de huur van de steiger aan hem moest betalen. Daarmee is niet komen vast te staan dat [gedaagde] gerechtigd is de betaling van de helft van de kosten van de afvalcontainer op te schorten. De vordering van [eiser] tot betaling van € 82,00 door [gedaagde] wordt daarom toegewezen.
Vordering kosten rapport TOP ad € 1.669,80 toewijsbaar
5.23.
[gedaagde] heeft naar voren gebracht dat de kosten van TOP te hoog zijn, omdat TOP meer dan de overeengekomen werkzaamheden heeft beoordeeld en geen sprake is van kosten die worden vergoed onder 6:96 lid 2 sub b BW. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Hiervoor is onder r.o. 5.12. vastgesteld dat TOP de werkzaamheden die onder de overeenkomst vallen heeft beoordeeld. [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat hij de deskundigenkosten van € 1.669,80 heeft gemaakt. De bevindingen uit het rapport van TOP zijn in dit vonnis gebruikt bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding. Daarmee zijn het redelijke kosten voor de vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Daarnaast komt de hoogte van het bedrag de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet onredelijk voor. Omdat [gedaagde] verder niet heeft onderbouwd om welke reden de deskundigenkosten te hoog zijn, wijst de kantonrechter de vordering van [eiser] tot betaling van de kosten van TOP van € 1.669,80 toe.
Beroep op verrekening slaagt niet, niet vastgesteld dat sprake is van meerwerk
5.24.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij voor een bedrag van € 2.359,50 aan meerwerk heeft verricht. [gedaagde] doet hiervoor een beroep op verrekening. [eiser] betwist dat sprake is van meerwerk. Volgens hem vallen de door [gedaagde] verrichtte werkzaamheden onder de overeenkomst en heeft hij geen toestemming gegeven voor meerwerk. Ook vindt [eiser] dat [gedaagde] het meerwerk niet heeft onderbouwd. Het meerwerk is namelijk niet gefactureerd en gespecificeerd.
5.25.
Weliswaar is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gekomen dat [gedaagde] meer werk heeft gedaan dan voor hem in eerste instantie de bedoeling was, maar dit maakt niet direct dat dat werk te kwalificeren is als meerwerk en dat [eiser] daarvoor moet betalen. De wet stelt daarvoor de volgende eisen. Als de opdrachtgever (hier: [eiser] ) toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wilt, mag de aannemer (hier: [gedaagde] ) daarvoor de prijs verhogen maar dan moet hij de opdrachtnemer wel op tijd hebben gewezen op de noodzaak van een prijsverhoging. Dit heet de informatieverplichting. Er is een uitzondering op dat uitgangspunt. Als de opdrachtgever de noodzaak van de prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen, kan de aannemer de prijsverhoging ook vorderen als hij niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. Het voorgaande staat in artikel 7:755 BW.
5.26.
[gedaagde] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt voor welke toevoegingen of veranderingen [eiser] opdracht zou hebben gegeven. Verder is hij onvoldoende ingegaan op de vraag of daarvoor een informatieverplichting bestond en zo ja, of hij daaraan heeft voldaan. Dat [gedaagde] meerwerk heeft verricht dat voor vergoeding in aanmerking komt, kan daarom niet worden vastgesteld. Dit betekent dat het beroep op verrekening van [gedaagde] niet slaagt.
[gedaagde] moet aan [eiser] een bedrag van € 12.932,20 (hoofdsom) betalen
5.27.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] in hoofdsom toewijsbaar is en dat [gedaagde] € 12.932,20 (€ 2.407,90 + € 8.772,50 + € 82,- + € 1.669,80) aan [eiser] moet betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar tot € 904,32
5.28.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze kosten niet voor vergoeding op grond van artikel 6:96 lid c BW in aanmerking komen. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ex artikel 6:96 lid c BW is voldaan. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Nu de hoofdsom wordt toegewezen tot een bedrag van € 12.932,20 wijst de rechtbank de buitengerechtelijke incassokosten toe voor een bedrag van € 904,32, volgens het in het Besluit bepaalde tarief.
5.29.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen vanaf dagvaarding.
Wettelijke rente vanaf verzuim
5.30.
[eiser] vordert betaling van de wettelijke rente over de herstelkosten, de kosten van de helft van de afvalcontainer en de deskundigenkosten vanaf het moment dat [gedaagde] in verzuim is. Voor de herstelkosten is onder r.o. 5.16. en 5.19. geoordeeld dat [gedaagde] vanaf 11 juli 2023 in verzuim is. Om dezelfde redenen geldt ook voor de betaling van de kosten van de helft van de afvalcontainer en de kosten van TOP dat het verzuim is ingetreden op 11 juli 2023. De kantonrechter wijst daarom de door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom toe vanaf 11 juli 2023.
Proceskosten in het incident
5.31.
[gedaagde] zal in het incident als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] in die procedure. Deze worden begroot op € 339,00 (1 punt) aan salaris gemachtigde.
Proceskosten in de hoofdzaak
5.32.
[gedaagde] is in de hoofdzaak in het ongelijk gesteld en moet daarom ook de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] in die procedure betalen. Deze worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.655,72
Verweer van [gedaagde] tegen uitvoerbaar bij voorraadverklaring slaagt niet
5.33.
[eiser] heeft gevorderd dat de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [gedaagde] is hiertegen opgekomen omdat hij geen inhoudelijk verweer kon voeren in de procedure. Het verweer tegen de uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring slaagt niet.
5.18.
De rechtbank kan op grond van artikel 233 Rv verklaren dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn, behalve als uit de wet of de aard van de zaak anders blijkt. Omdat door [gedaagde] verweer tegen de uitvoerbaar bij voorraadverklaring is gevoerd, moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Een eventueel in te stellen hoger beroep wordt daarbij buiten beschouwing gelaten. Een partij die veroordeling tot betaling van een geldsom vraagt (hier: [eiser] ), wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring te hebben. De kantonrechter oordeelt dat het belang van [eiser] zwaarder weegt dan dat van [gedaagde] . Hiervoor is in r.o. 5.5 geoordeeld dat niet is gebleken dat [gedaagde] niet in staat was om inhoudelijk verweer te voeren. Daarmee gaat zijn verweer niet op en zullen de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

6.De beslissing

De kantonrechter
In het incident:
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van het incident van € 339,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart de veroordeling onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak:
6.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.932,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 11 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 904,32 aan buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 23 maart 2024 tot de dag van volledige betaling,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.655,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
verklaart de veroordelingen onder 6.4., 6.5. en 6.6. uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem, kantonrechter, bijgestaan door mr. N. Noordmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024.