ECLI:NL:RBAMS:2024:8022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
13/213107-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Belgisch Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het parket bij het Hof van Beroep Gent, België. Het EAB is uitgevaardigd op 28 juni 2024 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1986, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 17 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Leyten. De officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, heeft de vordering tot overlevering ondersteund.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die zich tegen de overlevering verzetten. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, wat betekent dat zijn overlevering afhankelijk kan worden gemaakt van een terugkeergarantie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon geen beroep heeft gedaan op artikel 6, eerste lid, OLW, en heeft besloten de overlevering niet afhankelijk te maken van deze garantie. Dit betekent dat, in geval van een veroordeling, België niet verplicht is om het vonnis ter erkenning en tenuitvoerlegging aan Nederland aan te bieden.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en is van oordeel dat er geen reëel gevaar bestaat voor een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon na overlevering, gezien de garanties die door de Belgische autoriteiten zijn verstrekt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/213107-24
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 28 augustus 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 juni 2024 door het parket bij het Hof van Beroep Gent, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Leyten, advocaat in Amsterdam-Duivendrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot gevangenneming van 23 mei 2023 van het Hof van Beroep in Gent, kamer van inbeschuldigingstelling. Blijkens het A-formulier betreft het referentienummer van het bevel 2018/PGG/2989.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom afhankelijk worden gemaakt van een zogenoemde terugkeergarantie.
De rechtbank stelt vast dat de Eerste Substituut-procureur des Konings van het Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderen (afdeling Gent) bij brief van 16 september 2024 een terugkeergarantie heeft verstrekt.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de Nederlandse executieregels substantieel afwijken van de Belgische regels. In België komt een veroordeelde in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling nadat een derde van de vrijheidsstraf is uitgezeten. De uit te zitten vrijheidsstraf is in Nederland veel langer. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om de overlevering niet van een terugkeergarantie afhankelijk te maken, gelet op de uitdrukkelijke wens van de opgeëiste persoon om een eventuele straf in België uit te zitten. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de uitspraak van 9 juli 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:4128).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek van de raadsvrouw, omdat uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in België.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 6, eerste lid, OLW geeft uitvoering aan artikel 5, onderdeel 3, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, welke bepaling er in het bijzonder toe strekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit in staat te stellen een bijzonder gewicht toe te kennen aan de mogelijkheid om de kansen op sociale re-integratie van de opgeëiste persoon te verhogen.
Artikel 6, eerste lid, OLW heeft echter een facultatief karakter en moet, als uitzondering op het uitgangspunt, restrictief worden uitgelegd. Uitgangspunt is dat de opgeëiste persoon wordt overgeleverd (zonder nadere garanties). De rechtbank past deze bepaling daarom alleen toe voor zover de opgeëiste persoon daarop een beroep heeft gedaan en pas in zo een geval komt zij toe aan de beoordeling of de tenuitvoerlegging van de straf vanuit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden. De raadsvrouw heeft de uitdrukkelijke wens van de opgeëiste persoon geuit om een eventueel op te leggen vrijheidsstraf in België uit te zitten. De opgeëiste persoon heeft dus geen beroep op artikel 6, eerste lid, OLW gedaan.
Hoewel er een terugkeergarantie is verstrekt, zal de rechtbank geen toepassing geven aan artikel 6, eerste lid, OLW en de overlevering niet afhankelijk maken van deze garantie. Deze beslissing heeft tot gevolg dat, in geval van een veroordeling tot een vrijheidsstraf, België niet op grond van de verstrekte terugkeergarantie gehouden is het vonnis ter erkenning en tenuitvoerlegging aan Nederland aan te bieden met het oog op tenuitvoerlegging van die straf in Nederland.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat er, gelet op de detentieomstandigheden in België, ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldeed. [4]
Op 4 september 2024 is daarom namens het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, Centrale autoriteit van de Federale Overheidsdienst Justitie te Brussel de navolgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenissen van Dendermonde indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
  • De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
  • Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar van een dergelijke behandeling met deze garantie is weggenomen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het parket bij het Hof van Beroep Gent, België, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 14 december 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7536.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.