Uitspraak
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak vorderen de eisers, bestaande uit [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], dat [eiser 2] wordt aangemerkt als medehuurder van de huurwoning die door Ymere aan [eiser 1] wordt verhuurd. De procedure is gestart met een dagvaarding op 24 augustus 2023, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis en getuigenverhoren. De kern van het geschil draait om de vraag of er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen de eisers, wat vereist is voor de erkenning van [eiser 2] als medehuurder volgens artikel 7:267 BW.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat Ymere de huurwoning al lange tijd verhuurt aan [eiser 1], die getrouwd is met [eiser 3]. [eiser 2] is hun zoon en is getrouwd met [naam]. De eisers stellen dat er een duurzame gemeenschappelijke huishouding bestaat, maar Ymere betwist dit. De kantonrechter heeft de bewijsvoering van de eisers beoordeeld, waarbij getuigen zijn gehoord en stukken zijn overgelegd.
De rechter concludeert dat, hoewel [eiser 2] en zijn echtgenote samen met zijn moeder in de huurwoning wonen en zorg voor haar dragen, er geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De moeder, die oorspronkelijk uit Marokko komt, is in Nederland voor medische zorg en had de intentie om terug te keren. Dit, samen met de inconsistenties in de verklaringen van de eisers, leidt de kantonrechter tot de conclusie dat de vordering van de eisers moet worden afgewezen. De eisers worden bovendien veroordeeld in de proceskosten van Ymere, die zijn begroot op € 467,50.