ECLI:NL:RBAMS:2024:7850

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
13/197400-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Frankrijk

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 10 december 2024, wordt een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De rechtbank heeft de zaak in behandeling genomen na een verzoek van de officier van justitie en heeft de opgeëiste persoon, geboren in 1994, bijgestaan door zijn raadvrouw, mr. L.C. Fleskens. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in de Franse detentie-instellingen van Toulouse en Montauban, waar de opgeëiste persoon mogelijk na overlevering terecht zou komen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding geschorst tot aan de uitspraak. Tijdens de zittingen op 15 augustus, 2 oktober, 22 oktober en 26 november 2024 zijn er vragen gesteld aan de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon in Frankrijk niet onderworpen zal worden aan onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft daarom de beslissing over de overlevering aangehouden, met de mogelijkheid dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak vastgesteld op maximaal 30 dagen, waarna de zaak opnieuw zal worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/197400-24
Datum uitspraak: 10 december 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 19 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 17 juni 2024 door het
(Parquet du Tribunal Judiciaire de Perpignan(Frankrijk) (Frankrijk) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats]
registratieadres: [registratieadres]
laatst opgegeven verblijfadres: [verblijfadres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 15 augustus 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadvrouw, mr. L.C. Fleskens, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen en geschorst tot aan de uitspraak.
Tussenuitspraak van 29 augustus 2024
Bij tussenuitspraak van 29 augustus 2024 heeft de rechtbank onder meer geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het voorlopige hechtenisregime in de detentie-instellingen van Toulouse en Montauban terechtkomen.
Het onderzoek is heropend en geschorst om via de officier van justitie nadere vragen te stellen aan de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden in beide instellingen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid (oud), OLW), onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding artikel 27, derde lid, OLW).
Zitting van 2 oktober 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB - met toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 2 oktober 2024 in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.C. Fleskens.
De behandeling van de zaak is voor bepaalde tijd aangehouden om de beantwoording door de Franse autoriteiten van de in de tussenuitspraak van 29 augustus 2024 door de rechtbank geformuleerde vragen af te wachten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid, OLW), onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Zitting van 22 oktober 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB - met toestemming van partijen - in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 22 oktober 2024 in aanwezigheid van
mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan
door zijn raadsvrouw, mr. L.C. Fleskens. De behandeling van de zaak is voor bepaalde tijd aangehouden om de beantwoording door de Franse autoriteiten van de in de tussenuitspraak van 29 augustus 2024 door de rechtbank geformuleerde vragen af te wachten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid, OLW), onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Zitting van 26 november 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB - met toestemming van partijen - in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 26 november 2024 in aanwezigheid van
mr. M. A.l Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.C. Fleskens.
2.
Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 29 augustus 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 29 augustus 2024 waarin zij heeft geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB (onder 3); de strafbaarheid (onder 4);
de terugkeergarantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW (onder 5). Deze oordelen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Frankrijk

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 6.4 van de tussenuitspraak van 29 augustus 2024, waarin de rechtbank een algemeen gevaar heeft aangenomen van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
voorlopige hechtenisregimein Toulouse en Montauban terechtkomen en het toetsingskader heeft uiteengezet. De overwegingen uit voornoemde uitspraken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Om vervolgens concreet en nauwkeurig te kunnen beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar ook in zijn individuele geval zal lopen heeft de rechtbank in voornoemde tussenuitspraak de officier van justitie verzocht om enkele specifieke door de rechtbank geformuleerde vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden in het voorlopig hechtenisregime in de detentie-instellingen van Toulouse en Montauban.
De volgende vragen zijn in de tussenuitspraak van 29 augustus 2024 - door tussenkomst van de officier van justitie – aan de Franse autoriteiten voorgelegd:

1. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 72-77), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij in het voorlopige hechtenisregime van de gevangenis van Toulouse of Montauban minimaal 4 vierkante meter aan persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?

2. Indien de opgeëiste persoon minder dan 4 m2 (exclusief sanitair) aan persoonlijke ruimte zal krijgen, hoeveel uur per dag kan hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven, in het kader van bijvoorbeeld luchten, arbeid, sport, scholing en andere activiteiten buiten de cel?

3. Is in het voorlopige hechtenisregime van de gevangenissen van Toulouse en Montauban in het algemeen sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden (zie overwegingen 7.4.1 tot en met 7.4.4)?

4. Indien in het voorlopige hechtenisregime van de gevangenissen van Toulouse en Montauban niet kan worden voldaan aan de eisen zoals gesteld in het hiervoor genoemde arrest Dorobantu, kan dan gegarandeerd worden dat de opgeëiste persoon in een andere gevangenis geplaatst kan worden waar wel aan die eisen voldaan wordt?

Bij e-mail van 18 november 2024 hebben de Franse autoriteiten de volgende informatie verstrekt:
Regarding the situation in the jail of MONTAUBAN :
- MONTAUBAN prison currently has an occupancy rate of around 176%, which requires the presence of mattresses on the floor.
‐ This establishment has 2 buildings: building A houses 10 m2 cells and building B houses 12 m2 cells (including toilets). These cells, with a few exceptions, are occupied by 2 or 3 inmates.
‐ Consequently, this jail is not able to guarantee a minimum of 4 m2.
‐ Regarding the time spent outside the cell, it is quite complicated to answer precisely because the answer depends on the situation of the inmates. Each inmate has one hour of walking in the morning and one hour in the afternoon. There are sports activities with a waiting list. Work is limited since there is no longer any work in concession, recently replaced by an integration structure that can only employ a limited number of inmates and only convicted prisoners. Regarding socio-cultural activities, they are currently limited due to the absence of a socio-cultural coordinator.
Regarding the situation in the jail of TOULOUSE :
‐ The majority of cells are tripled (3 prisoners in 10,7 or 13 m2 including toilets), consequently,
unless there are two prisoners in a cell, the 4 m2 are not guaranteed
‐ Prisoners have 2 hours of exercise (single exercise) per day except in the disciplinary wing (1 hour), not counting potential activities (work, visiting rooms)
‐ There is overcrowding in the men's remand center of the penitentiary center. The vast majority of cells are tripled and have mattresses on the floor with all that this implies in terms of difficult detention conditions.”
Standpunt van de raadsvrouw
Er dient op grond van artikel 11 OLW geen gevolg te worden gegeven aan het EAB aangezien het eerder vastgestelde individuele gevaar voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen.
Gelet op de overbevolking in de detentie-instellingen van Toulouse en Montoban en de door de Franse autoriteiten verstrekte gegevens kan niet worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Frankrijk minimaal 3m2 persoonlijke ruimte tot zijn beschikking zal hebben. De overbevolking en daarmee de beperkte leefruimte per voorlopig gedetineerde wordt niet gecompenseerd door een aanbod van activiteiten buiten de cel, nu daarvoor wachtlijsten bestaan.
Standpunt van de officier van justitie
Op grond van de verstrekte aanvullende informatie kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon in de detentie instellingen van Toulouse en Montauban minimaal 3m2 persoonlijke ruimte exclusief sanitair tot zijn beschikking zal krijgen.
De officier van justitie verzoekt op grond van de aanvullende informatie wel de behandeling van de zaak aan te houden om van de Franse autoriteiten een garantie te verkrijgen dat de opgeëiste persoon na overlevering niet op de grond zal hoeven te slapen in de detentie-instellingen van Toulouse en Montauban. Zonder deze garantie kan de rechtbank niet tot overlevering overgaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of met de aanvullende informatie voldoende zekerheid is gegeven dat aan de opgeëiste persoon na overlevering in het voorlopige hechtenis regime in Toulouse en Montauban voldoende persoonlijke ruimte ter beschikking staat, dan wel of sprake is van voldoende compenserende factoren die het sterke vermoeden weerleggen van schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling.
Voor wat betreft de persoonlijke ruimte overweegt de rechtbank het volgende.
De Franse autoriteiten schrijven niet te kunnen garanderen dat iedere gedetineerde tenminste 4 m2 ter beschikking staat. Zij kunnen slechts garanderen dat aan een gedetineerde in een cel met drie personen in totaal tenminste 10m2 inclusief sanitair in Montauban en tenminste 10,7m2 inclusief sanitair in Toulouse ter beschikking staat. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat sanitair maximaal 1m2 in beslag zal nemen, nu voor die afmeting geen objectieve onderbouwing is gegeven. De rechtbank concludeert dat dus niet is gegarandeerd dat aan gedetineerden in betreffende instellingen tenminste 3m2 exclusief sanitair ter beschikking staat, de minimale ondergrens.
De rechtbank oordeelt dat hiermee sprake blijft van een sterk vermoeden van schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde verbod, dat enkel kan worden weerlegd als is voldaan aan drie cumulatieve factoren.
Ten aanzien van de eerste factor concludeert de rechtbank dat niet is gebleken dat de persoonlijke ruimte enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate wordt gereduceerd ten opzichte van de vereiste minimale 3m2, en daarmee aan de eerste factor reeds niet is voldaan.
Ten aanzien van de tweede factor constateert de rechtbank dat uit de verstrekte informatie van 19 november 2024 is af te leiden dat zowel voor de detentie-instelling van Toulouse als die van Montauban de Franse autoriteiten garanderen dat in het regime van voorlopige hechtenis een gedetineerde minimaal 2 uur buiten zijn cel kan doorbrengen en dat er voldoende activiteiten worden aangeboden voor gedetineerden om aan deel te nemen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om haar conclusie uit de tussenuitspraak van 29 augustus 2024 te herzien, in zoverre dat op dit moment voor gedetineerden voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel wordt geboden.
Ten aanzien van de derde factor, te weten andere slechte materiële detentieomstandigheden, concludeert de rechtbank dat uit de informatie van de Franse autoriteiten van 9 augustus 2024 en 18 november 2024 is af te leiden dat gedetineerden een reële kans lopen om op een matras op de grond te moeten slapen in een overvolle cel.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank, dat er geen objectieve en concrete gegevens beschikbaar zijn die aanleiding geven om het eerder vastgestelde algemene gevaar te herzien, en dat de opgeëiste persoon ook in zijn individuele geval na overlevering een reëel gevaar loopt te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, in de zin van artikel 4 Handvest.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten. Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Daarbij acht de rechtbank ook relevant dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat zij bij de vaststelling van een individueel reëel gevaar de beslissing over de overlevering zonder meer moet aanhouden. [4] Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden is opgetreden. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden, zoals verzocht door de officier van justitie.
De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op maximaal 30 dagen. Na deze termijn zal de vordering opnieuw op een openbare zitting worden behandeld. Dit betekent dat de zaak niet eerder dan 9 januari 2024, of uiterlijk 10 dagen daarna weer op zitting zal worden geplaatst om na te gaan of verandering in de omstandigheden is opgetreden dan wel dat een nadere toelichting kan worden gegeven over de (cumulatieve) compenserende factoren.
Op basis van artikel 22, vierde lid aanhef en onder c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering het risico loopt op schending van zijn grondrechten en er een mogelijkheid bestaat dat dit risico bij wijziging van de omstandigheden alsnog kan worden uitgesloten, wordt de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland niet eerder dan
9 januari 2025 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid aanhef en onder c, OLW met
60 dagen.
VERLENGTde geschorste gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 98 (zie anders: rechtbank Amsterdam 6 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6919).