ECLI:NL:RBAMS:2024:7701

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
13-302840-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de opgeëiste persoon en weigeringsgrond artikel 12 OLW

Op 11 december 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Warszawie, VIII Penal Division. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering beoordeeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in Polen, wat aanleiding gaf tot een weigeringsgrond op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De raadsman voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de strafzaak en dat er sprake was van een persoonsverwisseling. De officier van justitie was van mening dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing was, maar verzocht de rechtbank om hiervan af te zien.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en dat hij stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet kon worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW, ondanks de bezwaren van de raadsman. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij ook opmerkte dat er geen gewoon rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-302840-24
Datum uitspraak: 11 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 23 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 augustus 2023 door
Sąd Okręgowy w Warszawie, VIII Penal Divison(
Warsaw Regional Court, VIII Penal Division) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 november 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment by the District Court of Warsaw Żoliborz (Warsaw) of 20 july 2021 under court ref. no. IV K 188/20, which became final and non-appealable on 28 July 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van een jaar en vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog een jaar, vier maanden en negenentwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het standpunt van de raadsman
Volgens de raadsman dient de overlevering van de opgeëiste persoon te worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak die tot het voornoemde vonnis heeft geleid en niet is gebleken dat de situaties zoals omschreven in artikel 12, onder a – d, OLW van toepassing zijn.
Verder heeft de opgeëiste persoon geen (stilzwijgend) afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten en was het gegeven dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de strafzaak niet aan zijn onzorgvuldigheid te wijten. Weliswaar is in de loop van het strafrechtelijk onderzoek een adresinstructie uitgereikt, maar de opgeëiste persoon stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling; niet hij maar zijn tweelingbroer zou het in het EAB vermelde feit hebben gepleegd en twee adressen aan de Poolse autoriteiten hebben opgegeven. Ook betrof de adresinstructie een instructie bedoeld voor slachtoffers in plaats van verdachten. Daarnaast is in de loop van het onderzoek ter terechtzitting, dat tot het EAB in de gelijktijdig aangebrachte zaak met parketnummer 13-353382-24 heeft geleid, op 25 augustus 2020 op een zitting vastgesteld dat de opgeëiste persoon naar Berlijn was vertrokken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent eveneens dat zich de weigeringsgrond van artikel 12 OLW voordoet, maar heeft de rechtbank verzocht af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. De opgeëiste persoon heeft in de loop van het strafrechtelijk onderzoek dat tot het in het EAB vermelde vonnis heeft geleid een adresinstructie ontvangen. Ook indien op zitting zou zijn vastgesteld dat de opgeëiste persoon naar Berlijn zou zijn vertrokken, ontslaat dat de opgeëiste persoon niet van zijn verantwoordelijkheid om de in de adresinstructie vermelde verplichtingen op te volgen. Ook het gegeven dat de uitgereikte adresinstructie voor slachtoffers was bedoeld, zou niet tot toepassing van de weigeringsgrond moeten leiden. Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten is namelijk voldoende gebleken dat het voor de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn geweest dat hij verantwoordelijk was voor het op de hoogte brengen van de autoriteiten van een adreswijziging en dat de strafzaak doorgang zou kunnen vinden in zijn afwezigheid.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren af te zien. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 15 oktober 2024 blijkt het volgende:
In the course of the preparatory proceedings in case IV K 188/20, [opgeëiste persoon] provided two addresses: [adres 2] and [adres 3] .
[opgeëiste persoon] was informed of the fact that a suspected person who is at liberty is obligated to appear whenever summoned in the course of criminal proceedings and inform the body conducting the proceedings of each change of their place of residence or sojourn lasting longer than 7 days, and of the fact that in case of an unjustified non-appearance a suspect may be detained and brought by force.
The notification about the trial was posted to [opgeëiste persoon] to the two addresses which he had provided: [adres 2] and [adres 3] The notifications were returned to the Court with a postal notification as uncollected in time.
Op 7 november 2024 hebben de Poolse autoriteiten voorgaande informatie verder aangevuld:
[opgeëiste persoon] received an instruction in writing saying that in case of a change of his place of stay he was obligated to provide his new address, otherwise any letter sent to his former address would be deemed to have been effectively served, and a procedure or a hearing would be carried out in the absence of the addressee of the letter; the failure to provide the address may also make it impossible to submit a motion, complaint or an appeal due to the expiry of time limits. He received that instruction on an instruction sheet for aggrieved persons instead of for suspected persons. With respect to the obligation of informing about a change of the place of stay and the consequences of failing to comply with that obligation, the instructions for aggrieved persons and suspected persons are the same.
Uit de hierboven weergegeven aanvullende informatie blijkt dat de Poolse autoriteiten tevergeefs hebben geprobeerd om de opgeëiste persoon op te roepen op twee adressen die tijdens de voorbereidende fase van het strafproces (
“preparatory proceedings”) door de opgeëiste persoon zijn opgegeven. Dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling, waardoor niet de opgeëiste persoon maar zijn tweelingbroer de adresinstructie heeft ontvangen en de vermelde adressen heeft opgegeven, blijkt geenszins uit het EAB en de daarbij horende stukken en staat overigens ter beoordeling van de Poolse rechter. Voldoende is komen vast te staan dat om overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd.
In het licht van het voorgaande en de verdere inhoud van de aanvullende informatie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en de verdenking, waardoor hij ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest door, ondanks de aan hem gegeven adresinstructie, niet bereikbaar te zijn voor de Poolse autoriteiten.
Het gegeven dat aan de opgeëiste persoon een adresinstructie bedoeld voor benadeelde partijen is uitgereikt, doet aan het voorgaande niets af. Zoals in de aanvullende informatie van 7 november 2024 wordt bevestigd, zijn de omschrijvingen van de consequenties van het niet naleven van de verplichting om een adreswijziging door te geven in de adresinstructie voor benadeelde partijen en verdachten gelijk. Bovendien heeft de opgeëiste persoon blijkens het EAB een deel van de aan hem opgelegde vrijheidsstraf al uitgezeten (de rechtbank begrijpt in voorlopige hechtenis), waardoor het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk moet zijn geweest dat hij als verdachte bij het strafrechtelijk onderzoek was betrokken.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed op de behandeling van zijn strafzaak hebben gehad, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.

7.Onschuldverweer

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank subsidiair verzocht om het onderzoek ter zitting te schorsen om vragen aan de Poolse autoriteiten te laten stellen over de hierboven in rubriek 4 beschreven persoonsverwisseling. Daarnaast heeft de raadsman nauw contact met de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon en dient de advocaat de gelegenheid te krijgen om de problematiek met betrekking tot de persoonsverwisseling in Polen te herstellen.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie komt het verzoek van de raadsman feitelijk neer op een onschuldverweer, terwijl een dergelijk verweer sinds de wijziging van de OLW op 1 oktober 2024 niet langer kan worden gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de raadsman zijn verzoek doet in aanloop naar een onschuldverweer. Sinds de wijziging van de OLW op 1 oktober 2024 is het niet meer mogelijk om een onschuldverweer te voeren, nu de OLW hiervoor geen mogelijkheid biedt. [4] Het verzoek van de raadsman wordt daarom afgewezen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 7, 11 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy w Warszawie, VIII Penal Divison(
Warsaw Regional Court, VIII Penal Division) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en A.J.R.M. Vermolen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk: rb. Amsterdam 20 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:7080.