ECLI:NL:RBAMS:2024:7080

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
13-186105-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Oostenrijk

Op 20 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Eisenstadt in Oostenrijk. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Syrië, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 6 november 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. T. Altindag. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft het EAB beoordeeld op basis van de Overleveringswet (OLW) en geconcludeerd dat het EAB genoegzaam is. De verdediging voerde aan dat het EAB te summier was en dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende was omschreven. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte over de feiten, de rol van de opgeëiste persoon en de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat, door een wetswijziging per 1 oktober 2024, het niet meer mogelijk is om een onschuldverweer te voeren in het kader van de Overleveringswet. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, aangezien er geen weigeringsgronden aanwezig waren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-186105-24
Datum uitspraak: 20 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 20 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 mei 2024 door de officier van justitie bij
Staatsanwaltschaft Eisenstadt, Oostenrijk – met goedkeuring van de rechtbank van Eisenstadt – (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 november 2024, in aanwezigheid van mr W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. T Altindag die waarneemt voor mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een door de rechtbank goedgekeurd aanhoudingsbevel van het openbaar ministerie van Eisenstadt d.d. 28 mei 2024, dossiernummer 5 St 131/21 w.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Oostenrijks recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat het EAB niet genoegzaam is. Het EAB is namelijk te summier ten aanzien van de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon, in het bijzonder in het kader van de handelingen die de opgeëiste persoon zou hebben verricht en in welke periode en plaats.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is, nu hieruit de datum, pleegplaats, de rol van de opgeëiste persoon en de feitomschrijving van 35 feiten blijken. Bovendien betreft het een vervolgings-EAB, de exacte rol per feit zal dus in Oostenrijk moeten worden uitgemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum, de rol van de opgeëiste persoon – waarbij staat vermeld dat de opgeëiste persoon als dader wordt aangemerkt – en de beschrijving van de feiten. Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Oostenrijk wordt verdacht, zal later in Oostenrijk moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat onvoldoende duidelijk is waarop de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking tegen de opgeëiste persoon baseert, overweegt de rechtbank dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat de gronden van de verdenking worden weergegeven. Het is ook vaste rechtspraak dat de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking treedt.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich, gelet op haar verweer dat de feitomschrijving met betrekking tot de rol en de persoon van de opgeëiste persoon uiterst summier is, op het standpunt gesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat sprake is van lijstfeiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank hiervoor onder 3.1 reeds heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat de rol van opgeëiste persoon genoegzaam is omschreven.
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
mensenhandel.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Op basis van wat de raadsvrouw aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken. De lijstfeiten zijn in redelijkheid aangekruist.

5.Onschuldverweer

De raadsvrouw heeft namens de opgeëiste persoon een onschuldverweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Per 1 oktober 2024 is de Overleveringswet gewijzigd. Deze wijzigingen hebben onmiddellijke werking. Als gevolg hiervan is het niet meer mogelijk om een onschuldverweer te voeren, nu de Overleveringswet hiervoor geen mogelijkheid biedt.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]de
rechtbank van Eisenstadt, Oostenrijk voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en A.L. op 't Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en Ç.H. Dede, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.