ECLI:NL:RBAMS:2024:7596

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
13/108998-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 31 oktober 2024, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen besproken, waarbij de detentieomstandigheden in Polen centraal stonden. Tijdens de zitting op 14 augustus 2024 heeft de opgeëiste persoon afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn, en zijn raadsman heeft betoogd dat de overlevering niet moet plaatsvinden vanwege de onzekere detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) verlengd, en op 28 augustus 2024 is een tussenuitspraak gedaan waarin vragen zijn gesteld aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, en dat er onvoldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel met voldoende persoonlijke ruimte zal worden geplaatst. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een termijn van 30 dagen vastgesteld voor het verkrijgen van aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten. De zaak zal opnieuw worden behandeld op 1 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna, afhankelijk van de ontvangen informatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/108998-24
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 7 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 februari 2024 door
the Regional Court in Gliwice, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 14 augustus 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. D.C. Dorrestein, advocaat in Houten.
De opgeëiste persoon heeft uitdrukkelijk afstand gedaan van zijn recht om bij de inhoudelijke behandeling van het EAB aanwezig te zijn. De schriftelijke afstandsverklaring van 14 augustus 2024 is in het dossier gevoegd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd [2] en voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Gelet op het lopende onderzoek naar de detentieomstandigheden voor voorlopig gehechten in Polen, heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen op de zitting nogmaals met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW, met gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding voor de duur van 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Tussenuitspraak van 28 augustus 2024
De rechtbank heeft op 28 augustus 2024 een tussenuitspraak gewezen. Daarin is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om via de officier van justitie vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden.
Bij tussenuitspraak is de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd en is de gevangenhouding ook met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 17 oktober 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.C. Dorrestein, advocaat in Houten.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 28 augustus 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 28 augustus 2024. [3] Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.De weigeringsgrond van artikel 11 OLW

4.1.
Het recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 28 augustus 2024 in overweging 5.1. al geoordeeld dat geen sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Deze overwegingen worden hier als herhaald en ingevoegd beschouwd.
4.2
Detentieomstandigheden
Inleiding
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 28 augustus 2024 – onder verwijzing naar uitspraken van 5 juni 2024 – overwogen dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Dit oordeel dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd. Na de eventuele vaststelling van een individueel gevaar, moet onderzocht worden of de mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van schending van de grondrechten van deze opgeëiste persoon alsnog kan worden uitgesloten. [4]
In het kader van dit nadere onderzoek heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 28 augustus 2024 de officier van justitie verzocht de volgende nadere vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen:
1) De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport (van 22 februari 2024) dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
2) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?
3) Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?
4) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?
5) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?
De rechtbank heeft er tevens op gewezen dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit. [5]
Naar aanleiding van deze tussenuitspraak heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (het IRC) op 8 oktober 2024 de volgende nadere vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten:
A. In which remand prison will Mr. [opgeëiste persoon] most likely be detained after his surrender?
B. Could you confirm that the information attached to this e-mail (Annex II and Annex III) with regard to the answers to abovementioned questions 1 and 3 is also applicable to Mr. [opgeëiste persoon] ?
C. The Court understands from the CPT report that remand prisoners are provided with a minimum of 3 square meters of personal space (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell. In light of the judgment in Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, paragraphs 75-76), can it be guaranteed that the personal space available to Mr. [opgeëiste persoon] in a multi-occupancy cell in the remand prison as meant in question A will be at least 4 square meters (excluding sanitary facilities)? Or will he only be provided with an amount of personal space between 3 and 4 square meters (excluding sanitary facilities) in a multi-occupancy cell?
D. How many hours per day would Mr. [opgeëiste persoon] at least spend outside his cell in the remand prison as meant in question A?
E. How long does the procedure (including the legal remedy) take to obtain permission to use the telephone and to receive visitors in the remand prison as meant in question A?
Op 15 oktober 2024 heeft de
the Circuit Prosecutor’s officein Gliwice deze vragen als volgt beantwoord:
A. [opgeëiste persoon] , following his surrender by the authorities of the Kingdom of the Netherlands, will be placed at the Remand Prison in Gliwice.
B. Our Circuit Prosecutor's Office confirms that the information contained in the letters of the Circuit Prosecutor's Office in Poznan of 17 July 2024 and 27 August 2024, attached to your e-mail message (Annex 11 and Annex III), will also apply to [opgeëiste persoon] .
C. According to Article 110 § 2 of the Polish Penal Enforcement Code [Kodeks Karny Wykonawczy]: "The area in the accommodation cell per convict, shall be 3 m2 minimum. The cell shall be furnished with appropriate accommodation equipment, providing the convict with a separate sleeping place. The cell shall ensure adequate hygiene conditions, sufficient air supply and temperature and lighting appropriate to the season, according to the standards set for living quarters." Once [opgeëiste persoon] is detained in a multi-occupancy cell at the Remand Prison in Gliwice, it will not be possible to provide him with a personal space of at least 4 m2 (excluding sanitary facilities).
D. Detainees/inmates at the Remand Prison in Gliwice are provided with appropriate conditions for spending their free time. For this purpose, the following are provided: cultural and educational activities, physical education activities, sports activities, and schemes aiming at stimulating the social activities of detainees/inmates. Activities are conducted according to agreed plans and schedules, depending on whether the detainee/inmate is in pre-trial detention or is convicted. They take place from 07.30 to 17.45, with breaks for morning assembly, breakfast, lunch, dinner and evening assembly. The activities shall mean in particular: common room activities, cultural and educational activities, sports, religious services, and activities within programmes and cire les of interest.
Given the variety of activities provided, it is not possible to unequivocally indicate the number of hours that [opgeëiste persoon] would spend outside the residential cell, as participation in these activities is voluntary. The daily schedule is determined by the internal order of the Remand Prison in Gliwice.
E. Provisionally detained persons at the Remand Prison in Gliwice may use a pay- phone set twice a week; however, a telephone call may not exceed 10 minutes. The dates and times of telephone calls are determined in accordance with the internal order in force in the above-mentioned remand prison. In particularly justified cases, its director may grant permission to conduct an additional or longer telephone call. Furthermore, a detainee/inmate may contact, once a week, by means of a pay­phone, their defence counsel, an attorney at law, a representative who is a solicitor of legal adviser, and a representative who is not a solicitor or legal adviser, and who has been approved by the President of a Chamber of the European Court of Human Rights to represent the convicted person before that Court. Such telephone calls are then subject to neither control nor time limitation. In particularly justified cases, if the dates set for the procedural measures indicate the necessity of the immediate use of a pay-phone, a director of the remand prison shall grant permission for a provisionally detained person to contact their defence counsel, attorney at law and representative outside the dates and times established in the internal order in force in the remand prison.
Further, as provided by Article 217c § l c of the Penal Enforcement Code - in particularly justified cases, especially if direct contact is impossible or significantly hindered, or if it is due to an urgent life situation, a provisionally detained person may use---on dates and times established in the internal order valid in the remand prison-a pay-phone to contact a person other than mentioned in § 1 a of that Article, i.e. a defence counsel, an attorney who is a solicitor or legal adviser who was approved by the President of a Chamber of the European Court of Human Rights to represent the convicted person before that Court.
Making a telephone call always requires permission from the authority at whose
disposal the provisionally detained person is being held. Such permission shall be
given in the form of an order; orders in this respect are issued without delay.
As in the case of telephone calls, granting a provisionally detained person
permission to be visited, whether by a defence counsel, a next of kin or any other
person, requires issuing an order granting permission fora visit. The order is issued
by the authority at whose disposal the detainee remains.
The Penal Enforcement Code does not limit the number of visits, and pursuant to
Article 217 § lg of the cited Code, an order granting a provisionally detained
person permission to be visited entitles them to have at least one visit. A person applying for a visit should make a request to the authority having custody of the detainee. That authority shall then consider the request immediately.
At the Remand Prison in Gliwice, visits for provisionally detained persons and
convicts take place according to the schedule established in that prison. The said
schedule is as follows: visits for provisionally detained persons take place on the first three Fridays of the month and the fourth Sunday of the month, while visits for convicted persons take place on the first four Mondays and Tuesdays of the month.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In de aanvullende informatie van 15 oktober 2024 wordt bij plaatsing in een meerpersoonscel namelijk niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon 4 m2 persoonlijke leefruimte zal hebben. Ook is nog steeds onvoldoende duidelijk hoeveel tijd buiten de cel kan worden verbleven en ook is onduidelijk of de opgeëiste persoon op regelmatige basis contact met de buitenwereld zal kunnen onderhouden en op welke wijze en binnen welke termijn hij een eventueel contact kan bewerkstelligen. De verstrekte informatie is te algemeen geformuleerd.
Er is geen sprake van een onvoorwaardelijke en specifiek voor de opgeëiste persoon afgegeven garantie van de Poolse autoriteiten die het gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon wegneemt. Een verandering van dit concrete gevaar valt niet op korte termijn te verwachten. Op grond van het voorgaande dient geen gevolg te worden gegeven aan het EAB vanwege een individueel gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de uitspraak van 1 oktober 2024 van de Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2024:6015).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat met de gegeven antwoorden van 15 oktober 2024 het individuele gevaar is weggenomen. De opgeëiste persoon komt – zo blijkt uit die informatie – terecht in de gevangenis (Huis van Bewaring) in Gliwice. Aldaar heeft hij voldoende mogelijkheden om diverse activiteiten te volgen. Er wordt geen minimum aantal uren buiten de cel gegarandeerd, maar de Poolse autoriteiten geven logischerwijs aan dat het aantal uren dat de opgeëiste persoon buiten de cel doorbrengt, afhankelijk is van het aantal activiteiten waar hij zich voor inschrijft. Daarnaast is contact met de buitenwereld mogelijk: bellen en bezoek kan worden toegestaan en verzoeken daartoe worden zonder vertraging beoordeeld. De opgeëiste persoon zal minimaal 3 m² tot zijn beschikking hebben in een meerpersoonscel. Dit is voldoende. De overlevering kan daarom worden toegestaan.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is door de Poolse autoriteiten in deze aanvullende informatie van 28 augustus 2024 onvoldoende concreet antwoord gegeven op haar vragen over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. Hiertoe is het volgende redengevend.
Uit de aanvullende informatie kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon in het Huis van Bewaring in Gliwice in een meerpersoonscel zal worden ingesloten en dat hij in die cel niet meer dan tussen de 3 en 4 m2 levensruimte (exclusief sanitair) tot zijn beschikking zal hebben. Tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), waaruit blijkt dat in een situatie als deze ook andere factoren een rol gaan spelen bij de vraag of de detentieomstandigheden adequaat zijn, heeft de rechtbank onder meer als - aan de Poolse autoriteiten te stellen - vragen geformuleerd of de opgeëiste persoon kan deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring en hoeveel uur per dag hij dan minimaal buiten zijn cel zal kunnen verblijven, indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten. Deze vragen zijn met name relevant, nu het algemene gevaar voor
remand prisonshoofdzakelijk is gebaseerd op de informatie in het CPT rapport van 22 februari 2024, inhoudende dat voorlopig gehechten in de situatie waarin de opgeëiste persoon terecht zal komen, te weten in een meerpersoonscel met niet meer dan tussen de 3 en 4 m2 levensruimte (exclusief sanitair), gemiddeld genomen maar liefst 23 uur per dag moeten doorbrengen in hun cel.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat de aanvullende informatie, zoals die is verkregen van de Poolse autoriteiten, onvoldoende concrete antwoorden op de twee hiervoor vermelde vragen.
Hierbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
De aanvullende informatie vermeldt dat de activiteiten plaatsvinden in het Huis van Bewaring in Gliwice tussen 07.30 uur tot 17.45 uur. Helder is dat niet beantwoord kan worden hoeveel uur de opgeëiste persoon binnen dat tijdsbestek daadwerkelijk buiten zijn cel
zalverblijven, nu deelname aan de activiteiten, blijkens de informatie, op vrijwillige basis geschiedt. Van belang is echter om duidelijkheid te verkrijgen over hoeveel uren de opgeëiste persoon, indien hij dat wil, (al dan niet door deelname aan activiteiten) minimaal buiten zijn cel zal
kunnen/mogenverblijven. Met de mededeling over het tijdsbestek waarbinnen de activiteiten in het Huis van Bewaring in Gliwice worden georganiseerd is, is die duidelijkheid niet verschaft. Uit de verdere informatie kan immers worden afgeleid dat de vraag of de opgeëiste persoon uiteindelijk ook aan de activiteiten
zal mogendeelnemen, afhankelijk is van het dagelijkse rooster dat intern wordt bepaald door het Huis van Bewaring in Gliwice. Afgezet tegen de informatie uit het CPT rapport van 22 februari 2024 dat voorlopig gehechten, die dus doorgaans niet meer dan tussen de 3 en 4 m2 levensruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel hebben, gemiddeld genomen 23 uur per dag doorbrengen in hun cel, biedt de laatste vrijblijvende informatie onvoldoende zekerheid en ziet de rechtbank ook onvoldoende mogelijkheden om de verstrekte informatie welwillend uit te leggen.
Nu door de aanvullende informatie het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, stelt de rechtbank vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel reëel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan, omdat er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kan worden uitgesloten. Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot het hierboven genoemde zorgelijke aspect, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. De hierboven beschreven onduidelijkheid kan worden weggenomen door enerzijds nadere informatie te verschaffen over het dagelijkse, intern bepaalde rooster en welke opties qua verblijf buiten de cel dat rooster een voorlopig gehechte gemiddeld genomen biedt met de garantie dát het die mogelijkheden daadwerkelijk biedt; met andere woorden door te
garanderendat de opgeëiste persoon in de gelegenheid zal worden gesteld om, indien hij dat wil, minimaal een bepaald aantal uren buiten zijn cel (bijvoorbeeld door deelname aan activiteiten) te verblijven.
Op de volgende zitting zal de rechtbank onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden optreedt.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van 30 dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 1 december 2024) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of een verandering in de omstandigheden binnen de termijn van 30 dagen is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.
Op basis van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op
1 december 2024 of uiterlijk 10 dagen daarna, teneinde de officier van justitie de hiervoor onder punt 4 opgenomen vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Artikel 11, tweede lid, OLW.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (