ECLI:NL:RBAMS:2024:7420

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
13-010567-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de weigeringsgrond van artikel 12 OLW

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Kielce op 14 maart 2024, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1992. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 7 november 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in voorlopige hechtenis zat en dat hij op 10 juli 2019 aanwezig was bij de zitting in eerste aanleg, waar hij werd bijgestaan door een zelfgekozen advocaat. De verdediging stelde dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was opgeroepen voor de relevante procedures. De officier van justitie betoogde echter dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedures en stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen.

De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon in persoon was gedagvaard en op de hoogte was van de procedures. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Poolse autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-010567-24
Datum uitspraak: 21 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 10 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 maart 2024 door
the Regional Court in Kielce, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 november 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt de volgende beslissingen:
Een
aggregate sentence of the Regional Court in Kielcevan 14 oktober 2021 (met kenmerk III K 86/21), waaronder de volgende beslissingen vallen:
een
sentence of the Regional Court in Kielcevan 29 december 2017 (met kenmerk III K 84/15) (hierna: procedure 1);
een
sentence of the Local Court in Starachowicevan 18 juli 2019 (met kenmerk II K 426/19) (hierna: procedure 2).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaar, elf maanden en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissingen.
Deze beslissingen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden. Subsidiair dienen aanvullende vragen gesteld te worden.
Met betrekking tot de verzamelprocedure doen zich geen problemen voor.
Bij procedure 1 is het hoger beroep de relevante procedure in het kader van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon herinnert zich niet dat hij in persoon is opgeroepen. Het is bekend dat de Poolse autoriteiten vaker verklaren dat iemand in persoon is opgeroepen terwijl dat niet het geval was. Het is verder niet duidelijk of de advocaat daadwerkelijk ter zitting is verschenen en of deze gemachtigd was.
Bij procedure 2 is de advocaat van de opgeëiste persoon wel verschenen op de zitting in hoger beroep. Hoewel de opgeëiste persoon heeft verklaard dat het een gekozen advocaat was, weet hij niet zeker of het een toegevoegd of gekozen advocaat was. Indien de advocaat gemachtigd was om gedurende het hoger beroep de verdediging te voeren voor de opgeëiste persoon, zouden zijn verdedigingsrechten niet geschonden zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan.
Over de verzamelprocedure heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn gemachtigd advocaat om een verzamelvonnis heeft gevraagd en hem ter zitting heeft vertegenwoordigd.
Ten aanzien van procedure 1 blijkt dat de door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat het hoger beroep (met kenmerk II AKa 153/18) heeft ingesteld en dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard. Subsidiair, gelet op het standpunt van de verdediging dat de Poolse autoriteiten ten onrechte zouden hebben aangekruist dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard, kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon heeft namelijk een adresinstructie ontvangen die zich ook uitstrekte tot het hoger beroep.
Ten aanzien van procedure 2 is het hoger beroep (met kenmerk IX Ka 1735/19) door de gemachtigd advocaat ingesteld. Hoewel de opgeëiste persoon niet is verschenen kan worden afgezien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW omdat de opgeëiste persoon kennelijk op de hoogte was van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Hij heeft stilzwijgend dan wel uitdrukkelijk afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de verzamelprocedure
In onderdeel d) van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon op 6 oktober 2021 in persoon is gedagvaard voor de verzamelprocedure en daarbij is geïnformeerd dat een beslissing genomen kan worden in zijn afwezigheid. In de aanvullende informatie van 9 oktober 2024 is bevestigd dat deze informatie op de verzamelprocedure ziet. Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW en is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing op deze procedure.
Ten aanzien van procedure 1
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit de aanvullende informatie blijkt dat
the Court of Appeal in Krakówop 27 januari 2020 arrest heeft gewezen (met kenmerk II AKa 153/18). De rechtbank zal dan ook de procedure die heeft geleid tot dit arrest toetsen aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 5 november 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon op 31 mei 2019 in persoon is gedagvaard voor de procedure in hoger beroep en dat hij daarbij is geïnformeerd dat een beslissing genomen kan worden in zijn afwezigheid. Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW en is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing op deze procedure.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Ten aanzien van procedure 2
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5] Uit de aanvullende informatie van 9 oktober 2024 blijkt dat
the Regional Court in Kielceop 18 juli 2020 arrest heeft gewezen (met kenmerk IX Ka 1735/19). De rechtbank zal dan ook de procedure die heeft geleid tot dit arrest toetsen aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 8 oktober 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon gedurende de procedure in eerste aanleg in voorlopige hechtenis zat, dat hij aanwezig was bij de zitting in eerste aanleg van 10 juli 2019 en dat hij werd bijgestaan door een zelf gekozen advocaat. Uit de aanvullende informatie van 9 oktober 2024 blijkt dat de gekozen advocaat van de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld. Dit heeft de opgeëiste persoon ter zitting bevestigd. Verder heeft de opgeëiste persoon ter zitting verklaard dat die advocaat door hem gemachtigd was om hoger beroep in te stellen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep en zich niet of onvoldoende (via zijn gekozen advocaat) heeft geïnformeerd over het verdere verloop van die procedure. De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon daarmee stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 1 levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2a levert naar Nederlands recht op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Feit 2b levert naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
mishandeling
Feiten 2c, 3a, 3b en 3c leveren naar Nederlands recht telkens op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 140, 285 en 300 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Kielce, Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).