ECLI:NL:RBAMS:2024:7344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
13/282592-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 november 2024 uitspraak gedaan over de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de District Court of Zamość op 18 mei 2022, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en niet ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen. De rechtbank heeft de procedure in eerste instantie op 23 oktober 2024 behandeld, waarbij vragen zijn gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Na heropening van het onderzoek op 13 november 2024, met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte aanwezig, is de zaak verder behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en dat zij stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om bij haar proces aanwezig te zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 OLW, en dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen individuele reële gevaren zijn voor een eerlijk proces in Polen, ondanks de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/282592-24
Datum uitspraak: 27 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 5 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 18 mei 2022 door
the District Court of Zamość, Second Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
verblijfadres: [adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Een eerste behandeling van het EAB op de zitting van 23 oktober 2024 heeft geresulteerd in een tussenuitspraak van 30 oktober 2024, waarin vragen gesteld zijn aan de uitvaardigende justitiële autoriteit t.a.v. artikel 12 OLW.
Na heropening van het onderzoek heeft de rechtbank – met instemming van partijen – in gewijzigde samenstelling de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van
13 november 2024, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op de zitting van 23 oktober 2024 de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek op de zitting van 23 oktober 2024 de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De overwegingen 3 t/m 5 van de tussenuitspraak van 30 oktober 2024 dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar uit de aanvullende informatie van 5 november 2024 volgt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen, maar dat daaruit niet blijkt dat de opgeëiste persoon ten tijde van het verhoor wist dat zij zou worden vervolgd en voor welke feiten. [3] De adresinstructie biedt in dit kader geen duidelijkheid. De behandeling moet nogmaals aangehouden worden om aanvullende vragen te stellen. Als blijkt dat de opgeëiste persoon niet wist dat zij zou worden vervolgd, moet er een verzetgarantie afgegeven worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 5 november 2024, afgezien kan worden van weigering op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is twee keer verhoord en heeft tot twee keer toe een adresinstructie ontvangen. Bij het tweede verhoor is de verdenking uitgebreid. In de adresinstructie staat juist dat er vervolging kan worden ingesteld en dat de verdachte met het oog daarop bereikbaar moet blijven voor de autoriteiten. Dat de opgeëiste persoon geen adreswijzigingen heeft doorgegeven, komt voor haar eigen rekening. Door niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten heeft zij stilzwijgend afstand gedaan van haar verdedigingsrechten.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB en de in het dossier aanwezige aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon op 10 februari 2019 is verhoord als verdachte, waarbij zij een bekentenis heeft afgelegd voor feit I en een adresinstructie heeft ontvangen. Vervolgens is zij op
3 september 2019 nader verhoord vanwege een wijziging in de tenlastelegging. Dit strookt met de verklaring van de opgeëiste persoon op de zitting van 23 oktober 2024 dat zij ook is verhoord over feit II. Bij laatstgenoemd verhoor heeft zij haar adres opgegeven en een adresinstructie ontvangen, waarbij zij is gewezen op haar verplichting om elke adreswijziging door te geven aan de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon is er ook op gewezen dat het niet voldoen aan deze verplichting kan betekenen dat berechting in haar afwezigheid plaats kan vinden. Als laatst op 6 september 2019 heeft de opgeëiste persoon per brief haar adres aan de Poolse autoriteiten doorgegeven (hetzelfde adres dat zij bij haar verhoor op
3 september 2019 had opgegeven). De mondelinge wijziging van haar adres naar een hotelkamer in Polen op 14 november 2019 (genoemd in de aanvullende informatie van
4 oktober 2024) is geen geldige adreswijziging nu deze niet schriftelijk is geschied.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 5 november 2024 blijkt dat de in het EAB vermelde pleegdatum van feit I niet juist is. De juiste pleegperiode is 29 september 2018 tot en met 9 februari 2019. Dat betekent dat de aan de opgeëiste persoon gegeven adresinstructies (anders dan in de tussenuitspraak van 30 oktober 2024 is overwogen) wel ná de pleegdata van beide in het EAB genoemde feiten zijn gegeven. [4]
De oproepingen voor het proces dat heeft geleid tot het vonnis met kenmerk
II K 1130/19zijn verstuurd naar het door de opgeëiste persoon op 6 september 2019 opgegeven adres. De oproepingen zijn door haar niet in ontvangst genomen en zijn nadien ook niet opgehaald bij het postkantoor. De opgeëiste persoon heeft klaarblijkelijk geen verdere adreswijzigingen doorgegeven aan de Poolse autoriteiten, ook niet nadat zij naar Nederland is vertrokken.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking van beide feiten en dat zij er rekening mee moest houden dat er een proces zou volgen. Ze heeft ofwel stilzwijgend afstand gedaan van haar recht om bij haar proces aanwezig te zijn, ofwel zij is in dat kader kennelijk onzorgvuldig geweest door, ondanks de aan haar gegeven adresinstructie, niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten.
Concluderend ziet de rechtbank voor wat betreft de procedure die heeft geleid tot het vonnis met kenmerk
II K 1130/19af van weigering op grond van artikel 12 OLW. Gelet op dit oordeel ziet de rechtbank geen reden om nogmaals aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, zoals verzocht door de raadsman.
Straf in eerste instantie voorwaardelijk
De met het vonnis met kenmerk
II K 1130/19aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
the Regional Court of Hrubiesowvan 8 september 2021 met referentie
II Ko 6475/21is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen. De reden voor het alsnog tenuitvoerleggen van de straf is dat de opgeëiste persoon zich heeft onttrokken aan het toezicht van de reclassering. De beslissing tot tenuitvoerlegging van
8 september 2021 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5]

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van haar strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300, 304 en 321 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Zamość, Second Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.De raadsman heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van het EHRM van 23 mei 2006,
4.Bij het onder II genoemde feit hoort blijkens het EAB een pleegperiode in/rondom januari 2019, eveneens een datum van vóór de twee adresinstructies op 10 februari 2019 en 3 september 2019.
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (