ECLI:NL:RBAMS:2024:7341

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
13/174999-24 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening en schorsing van het onderzoek in verband met een Europees aanhoudingsbevel (EAB) en de waarborgen van de verdediging

Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de waarborgen van de verdediging van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen en momenteel gedetineerd in Nederland, is bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk tijdens de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheden zijn over de vertegenwoordiging van de opgeëiste persoon in hoger beroep en of hij op de hoogte was van de procedure. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen. De zaak betreft meerdere strafbare feiten, waaronder overtredingen van de Wegenverkeerswet en de Opiumwet. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak, conform artikel 29 van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/174999-24 (EAB I)
Datum uitspraak: 27 november 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 27 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 21 mei 2024 door
the District Court of Lublin(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 november 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the Provincial Court of Radzyń Podlaskivan 7 juni 2023 met kenmerk
II K 449/22. Uit het EAB en de (ongedateerde) aanvullende informatie namens de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat er ook een behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden, resulterend in een arrest van 25 oktober 2023 van
the Regional Court in Lublinmet kenmerk
V Ka 769/23.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, elf maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de procedure in hoger beroep. Het is niet duidelijk of het hoger beroep door de in het EAB genoemde toegevoegde Poolse advocaat is ingesteld op verzoek van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon stelt van niet. Verder heeft de opgeëiste persoon inderdaad een adresinstructie ontvangen, maar was het hem niet bekend dat deze ook zag op de procedure in hoger beroep. Bovendien blijkt niet uit de aanvullende informatie dat ook aan hem bekend is gemaakt wat de consequenties waren van het niet doorgeven van een adreswijziging, namelijk dat de procedure buiten zijn aanwezigheid door zou gaan zonder dat hij zichzelf kon verdedigen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat afgezien kan worden van weigering op grond van artikel 12 OLW, gelet op de aan de opgeëiste persoon gegeven adresinstructie. De opgeëiste persoon heeft op 10 juni 2022 de aanklacht ontvangen en wist dus dat er vervolging was ingesteld. Op diezelfde datum kreeg hij ook de adresinstructie. Hij kon weet hebben van de consequenties van het niet naleven van deze adresinstructie omdat hij ongeveer op hetzelfde moment in een andere zaak (zie EAB II) een adresinstructie heeft ontvangen waarin stond wat de consequenties waren.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] In het onderhavige geval betekent dit dat enkel de procedure die heeft geleid tot het arrest van
the Regional Court in Lublinvan 25 oktober 2023 met kenmerk
V Ka 769/23getoetst dient te worden aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt ten aanzien van het proces resulterend in het arrest met kenmerk
V Ka 769/23vast dat de opgeëiste persoon daarbij niet aanwezig is geweest.
De rechtbank kan niet vaststellen of de uitzondering als bedoeld in artikel 12 onder b zich heeft voorgedaan met betrekking tot de procedure in hoger beroep. In het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon is bijgestaan door een gemachtigd advocaat, maar dit wordt niet nader toegelicht. In de toelichting is slechts opgenomen dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg zou zijn bijgestaan door een door de rechtbank aangewezen advocaat die aanwezig zou zijn geweest op een zitting. Los van de vraag of die advocaat gemachtigd was, gaat de rechtbank er van uit dat deze informatie alleen ziet op de procedure in eerste aanleg. Blijkens het EAB en de aanvullende informatie is het hoger beroep ingesteld door de in eerste aanleg
ex officioaangewezen advocaat Stanisław Gerlach. In hoger beroep is
ex officioeen andere advocaat aangewezen die de opgeëiste persoon tijdens de procedure in hoger beroep heeft verdedigd. Uit het dossier blijkt niet of de opgeëiste persoon advocaat Stanisław Gerlach heeft gemachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen en of hij vervolgens de in hoger beroep
ex officioaangewezen advocaat heeft gemachtigd om namens hem zijn verdediging te voeren. Het is dus niet mogelijk om vast te stellen of aan de vereisten zoals bedoeld in artikel 12 onder b OLW is voldaan.
Ook heeft de rechtbank op dit moment onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen of de opgeëiste persoon al dan niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad. Uit de aanvullende informatie blijkt wel dat de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven in Polen voorafgaand aan de strafrechtelijke procedure en dat hij op dit adres ook persoonlijk post heeft opgehaald (de oproep voor de zitting in eerste aanleg heeft hij in persoon op dat adres in ontvangst genomen). Ook blijkt dat hij nooit een adreswijziging heeft doorgegeven. De opgeëiste persoon heeft op de zitting aangegeven dat hij nog steeds op het door hem opgegeven adres (in [geboorteplaats] ) ingeschreven staat. Verder blijkt dat de opgeëiste persoon er in de
preparatory proceedings(op 27 maart 2021 en 10 juni 2022), voorafgaand aan de procedure in eerste aanleg, op is gewezen dat hij zijn adres en eventuele wijzigingen daarin door moest geven aan de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon is er in dat kader ook op gewezen dat het niet doorgeven van eventuele adreswijzigingen zou kunnen betekenen dat correspondentie geacht wordt juist betekend te zijn. Niet duidelijk is of hij er op is gewezen dat hij in afwezigheid berecht kon worden. Voor de procedure in hoger beroep is de opgeëiste persoon opgeroepen op hetzelfde door hem in de
preparatory proceedingsopgegeven adres. Deze oproep is door de opgeëiste persoon niet in ontvangst genomen. Namens de uitvaardigende justitiële autoriteit is aangegeven dat het niet bekend is of de opgeëiste persoon ook in het kader van de procedure in hoger beroep een adresinstructie heeft ontvangen. Het is daarnaast onbekend of de in het kader van de
preparatory proceedingsgegeven adresinstructie zich ook uitstrekte tot de procedure in hoger beroep, en of dit voor de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn geweest.
De rechtbank kan gelet op de hiervoor genoemde onduidelijkheden niet vaststellen of de opgeëiste persoon op de hoogte is geweest van de procedure in hoger beroep en in hoeverre hij in dat kader zijn verdedigingsrechten uit heeft kunnen oefenen. Omdat er binnen de beslistermijn nog ruimte is om over het voorgaande opheldering te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit, heropent en schorst de rechtbank het onderzoek om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen voor te leggen:
1.
Was de in eerste aanleg ex-officio aangewezen advocaat, Stanisław Gerlach, die namens de opgeëiste persoon hoger beroep heeft ingesteld, door de opgeëiste persoon gemachtigd om dit hoger beroep namens hem in te stellen? Zo nee, was de opgeëiste persoon op andere wijze op de hoogte van het voorgenomen proces in hoger beroep?
2.
Was de in hoger beroep ex-officio aangewezen advocaat, die de opgeëiste persoon tijdens het proces in hoger beroep heeft vertegenwoordigd, door de opgeëiste persoon gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren?
3.
Ziet de op 27 maart 2021 en/of op 10 juni 2022 aan de opgeëiste persoon gegeven adresinstructie, inhoudende dat hij elke adreswijziging door moest geven aan de Poolse autoriteiten, ook op de procedure in hoger beroep en was dit kenbaar voor de opgeëiste persoon? Is in deze adresinstructie ook aangegeven dat het niet doorgeven van adreswijzigingen kan leiden tot berechting in zijn afwezigheid?

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
t.a.v. feit I:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
t.a.v. feit II en III:
telkens: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
telkens: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
t.a.v. feit IV:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
t.a.v. feit V:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

7.Slotsom

Gelet op hetgeen onder 4 is overwogen heropent de rechtbank het onderzoek teneinde de officier van justitie in staat te stellen de eveneens onder 4 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8, 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet, 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 4 geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEPAALTdat de zaak veertien dagen vóór het verstrijken van de beslistermijn op 24 december 2024 opnieuw op zitting wordt gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen de voornoemde nader te bepalen datum en het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (