ECLI:NL:RBAMS:2024:7337

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
13/280433-24 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel (EAB) van een Poolse verdachte met betrekking tot een vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 november 2024 uitspraak gedaan in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Toruń, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Poolse detentieplaats. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks een verzoek van de raadsman om de behandeling aan te houden in afwachting van informatie over de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de behandeling aan te houden, aangezien de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in een ander EAB dat tegen de opgeëiste persoon was uitgevaardigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgeëiste persoon vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten in hoger beroep, wat meebracht dat de rechtbank afzag van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander voldeed, waardoor de overlevering kon plaatsvinden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW. De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder de artikelen van de Wet milieubeheer en de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/280433-24 (EAB I)
Datum uitspraak: 27 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 3 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
5 juli 2022 door
the Regional Court of Toruń(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Een eerste behandeling van het EAB is op de zitting van 16 oktober 2024 aangehouden in afwachting van antwoorden op in het kader van de behandeling van een ander tegen de opgeëiste persoon uitgevaardigd EAB (EAB III) aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gestelde vragen.
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB - met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling - voortgezet op de zitting van 13 november 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op de zitting van 16 oktober 2024 met
30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank op de zitting van 16 oktober 2024 de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Chełmnovan 1 oktober 2019 met referentie
II K 129/19. Uit het EAB onder d) en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 27 september en 4 oktober 2024 volgt dat er in hoger beroep ook een procedure heeft plaatsgevonden, resulterend in een arrest van
the Regional Court in Toruńvan 13 augustus 2020 met kenmerk
IX Ka 895/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 11 maanden en
24 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat afgezien kan worden van weigering op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ten aanzien van artikel 12 OLW geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Gelet hierop en gezien de aanvullende informatie van 27 september en 4 oktober 2024 hoeft enkel de procedure in hoger beroep die heeft geleid tot het arrest van
the Regional Court in Toruńmet kenmerk
IX Ka 895/19getoetst te worden aan artikel 12 OLW. Ten aanzien van deze procedure geldt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen, dat geen sprake is van één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden en dat evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Daarom kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. Op de zitting van 16 oktober 2024 heeft de opgeëiste persoon ten aanzien van dit EAB het volgende verklaard:
“U, voorzitter, houdt voor dat uit de aanvullende informatie van 4 oktober 2024 blijkt dat ik een advocaat had, die ook hoger beroep heeft ingesteld, in hoger beroep niet zelf ben verschenen bij de zitting, en mijn advocaat ook niet is verschenen. Dat klopt. Ik wilde vrijwillig de straf ondergaan.”
Op grond van deze verklaring van de opgeëiste persoon stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten in hoger beroep. De rechtbank ziet om die reden af van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren.

5.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. Hij heeft hiertoe een op 24 oktober 2022 getekend huurcontract en jaaropgaven betreffende zijn inkomen in 2020, 2021 en 2022 overlegd. De zaak moet aangehouden worden teneinde een advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) op te vragen, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon op basis van de door de raadsman overlegde stukken niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, nu niet is aangetoond dat hij de afgelopen vijf jaar in Nederland gewoond en gewerkt heeft: hij staat in die periode op geen enkel moment ingeschreven in de Basisregistratie Personen en over 2023 en 2024 zijn in het geheel geen gegevens omtrent zijn inkomen overgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. Daarmee is niet aangetoond dat hij een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Gelet op het voorgaande behoeft de tweede voorwaarde geen nadere bespreking. Het verweer slaagt niet. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank geen reden ziet om de behandeling aan te houden teneinde een advies van de IND op te vragen.

7.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

8.Aanhoudingsverzoek

Tegen de opgeëiste persoon zijn in totaal drie EAB’s uitgevaardigd. Twee daarvan (de EAB’s I en II) strekken tot executie van reeds aan de opgeëiste persoon opgelegde straffen en één daarvan (EAB III) tot vervolging van de opgeëiste persoon. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de executie-EAB’s aan te houden tot zeker is of de detentie van de opgeëiste persoon in Polen aangevangen wordt in het kader van de executie van de aan hem opgelegde straffen dan wel in het kader van zijn vervolging. Dit laatste zou problematisch zijn, gelet op de detentieomstandigheden in de Poolse
remand prisons(het Poolse voorlopige hechtenis-regime).
De rechtbank komt aan het aanhoudingsverzoek van de raadsman niet toe. De officier van justitie wordt namelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van EAB III dat strekt tot vervolging, nu op dat EAB reeds in 2022 een beslissing blijkt te zijn genomen, waarbij de overlevering is toegestaan. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het Poolse vervolgings-EAB en daarmee evenmin aan een beoordeling van de detentieomstandigheden.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 10.1 Wet milieubeheer, 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten en 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Toruń(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (